Hof 's-Hertogenbosch, 13-11-2014, nr. 12/00812
ECLI:NL:GHSHE:2014:4700, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-11-2014
- Zaaknummer
12/00812
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4700, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3311, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2015/4.1
Belastingblad 2015/98 met annotatie van L.J. Boone
NTFR 2015/585 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 13‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Legesnota 2007. In hoger beroep herhaalt belanghebbende pas ter zitting bij het Hof zijn grief over de hoogte van de bouwkosten. Vanwege strijd met een goede procesorde gaat het Hof aan deze grief voorbij. Vaststaat dat bij het bepalen van de tarieven per ultimo 2007 bij de gemeente geen inzicht bestond in de geraamde baten en lasten ter zake. Wel is een inschatting gemaakt dat de verwachte baten van de leges de verwachte lasten niet te boven zouden gaan en zijn de legestarieven trendmatig verhoogd. Met betrekking tot de toetsing aan de opbrengstlimiet dient inzicht te worden verschaft in gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten opgenomen in de gemeentebegroting. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar, in aanvulling op de gegevens verstrekt bij de Rechtbank, zeer uitgebreid nader inzicht verschaft over de totstandkoming van de Programmabegroting 2008, welke gegevens en overzichten daaraan ten grondslag hebben gelegen, waarbij is verwezen naar overgelegde urenstaten van in de begroting opgenomen programmagroepen, de gegevens ter bepaling van het gehanteerde uurtarief en overzichten van gerealiseerde aantallen betreffende de raming van de baten. Gelet op de uitgangspunten van het arrest HR 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, heeft belanghebbende met zijn stellingen onvoldoende aangevoerd tegenover de gespecificeerde overzichten en toelichtingen van de Heffingsambtenaar. Proceskosten: Tot en met de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar volstaan met het overleggen van de ruwe schatting van baten en lasten. Nu de Heffingsambtenaar niet eerder dan in beroep bij de Rechtbank ertoe is over gegaan op basis van de begroting een raming van de baten en lasten op te stellen en pas in hoger beroep, met name ten aanzien van de baten, is gekomen tot een definitieve raming van de baten en lasten, verleent het Hof belanghebbende een tegemoetkoming in de door hem in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00812
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2012, kenmerk AWB 11/551, in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen schriftelijke kennisgeving leges ter zake van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is, verenigd in één geschrift, met dagtekening 18 mei 2009 onder aanslagnummer [aanslagnummer], uitgereikt een schriftelijke kennisgeving leges ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning voor het bouwen van varkensstallen met voedersilo’s en spoelplaats op te richten aan de [a-straat] 8 te [A], alsmede in verband met een vrijstelling, voor een schetsplan en vanwege een bodemgesteldheidonderzoek (hierna: de legesnota) tot een bedrag van € 43.889,40 aan bouwleges en van, tezamen, € 1.397,20 wegens overige leges.
Na tegen de legesnota gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 20 december 2010 de in rekening gebrachte leges verminderd tot een bedrag van € 27.169,32 aan bouwleges, onder handhaving van het bedrag van € 1.397,20 aan overige leges.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de legesnota vernietigd en vergoeding van proceskosten en van griffierecht aan belanghebbende gelast.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op de voet van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 3 oktober 2013, met een tweetal bijlagen, vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 oktober 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [B], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [C] en [D].
1.6.
Partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Op 8 november 2007 is door de raad van de gemeente Oisterwijk de Verordening op de heffing en invordering van leges 2008 (hierna: de Verordening) vastgesteld en op 12 december 2007 is de Verordening bekendgemaakt.
2.2.
In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat onder de naam `leges´ rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel. In artikel 3 van de Verordening is geregeld dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. In artikel 4 van de Verordening is vastgelegd dat de leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel.
2.3.
In de bij de Verordening behorende tarieventabel is in hoofdstuk 5 `Bouwvergunningen´ onder punt 5.1 bepaald:
“Onder bouwkosten wordt in dit hoofdstuk verstaan de aanneemsom (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van De Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk of, voor zover deze niet correct is of ontbreekt, een raming van de bouwkosten (inclusief omzetbelasting) op basis van door het college van burgemeester en wethouders nader vast te stellen normen terzake.”
en onder de punten 5.2 en 5.2.3, voor zover van belang:
“Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van:
(…)
een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning (…)
indien de bouwkosten:
(…)
€ 40.000,- bedragen of meer, doch minder dan € 3.000.000,- € 888,00
vermeerderd met 1,56 % van het bedrag waarmee die bouwkosten € 40.000,- te boven gaan”.
2.4.
Belanghebbende heeft op 10 juli 2008 bij de gemeente Oisterwijk een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van varkensstallen met voedersilo’s en spoelplaats aan de [a-straat] 8 te [A] ingediend. Bij besluit van 20 april 2009 is aan belanghebbende de vergunning onder dossiernummer [nummer] verleend.
2.5.
Ter bepaling van de verschuldigde leges is de Heffingsambtenaar uitgegaan van de opgegeven bouwkosten ten bedrage van € 2.350.000, exclusief omzetbelasting, en heeft de bouwkosten inclusief omzetbelasting vastgesteld op, 119% x € 2.350.000 is, € 2.796.500. De bouwleges zijn berekend op het bedrag van, 1,56% x € 2.756.500 plus € 888 is, € 43.889,40.
2.6.
Belanghebbende heeft bij zijn ingediende bezwaar tegen de legesnota twee offertes van aanneemovereenkomsten van 2 maart 2009 en de getekende opdrachtbevestigingen van 27 respectievelijk 31 maart 2009 overgelegd. De bevestigde overeenkomsten betreffen een nieuw te bouwen zeugenstal respectievelijk biggenstal met de volgende aanneemsommen:
Datum 27 maart 2009 31 maart 2009 in totaal
aanneemsom exclusief omzetbelasting € 739.000 € 376.000 € 1.115.000
omzetbelasting € 140.410 € 71.440
totaal € 879.410 € 447.440 € 1.326.850.
2.7.
In zijn uitspraak heeft de Heffingsambtenaar aangegeven dat het voor de berekening van de legesnota gehanteerde bedrag aan bouwkosten niet correct is bepaald. Ingevolge het bij de Verordening behorende Bouwkostenoverzicht 2008, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft de Heffingsambtenaar het tarief voor de bouwkosten exclusief omzetbelasting van een varkensstal bepaald op een bedrag van € 305 per vierkante meter. De bouwkosten inclusief omzetbelasting van de onderhavige varkensstallen heeft hij als volgt berekend:
varkensstal 1: 1.435 m2 x € 305 x 119% BTW = € 520.833
varkensstal 2: 3.317 m2 x € 305 x 119% BTW = € 1.203.905
totale bouwkosten € 1.724.738, afgerond € 1.724.700.
De verschuldigde leges voor de reguliere bouwvergunning heeft de Heffingsambtenaar vervolgens vastgesteld op een bedrag van € 27.169,32 aan bouwleges, onder handhaving van het bedrag van € 1.397,20 wegens overige leges. Blijkens de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar daarbij de onder 2.8 te noemen inschatting verstrekt.
2.8.
Betreffende de bij de Verordening behorende tarieventabel is komen vast te staan dat per ultimo 2007 geen raming van de baten van de leges, noch van de lasten ter zake is opgesteld. In verband met de vaststelling van deze tarieventabel is per ultimo 2007 wel aan de hand van de programmagroepen waarvoor leges worden geheven een inschatting gemaakt of de verwachte baten van de leges de verwachte lasten niet te boven gaan. Daarbij bleek de marge waarmee de betreffende lasten de baten overtreffen dusdanig van omvang te zijn, dat de legestarieven trendmatig konden worden verhoogd, zoals in de tarieventabel is verwerkt.
2.9.
Tot de in hoger beroep overgelegde gedingstukken behoort een overzicht van de totale lasten volgens de begroting 2008 tot een bedrag van € 1.819.109 en van de totale baten van € 1.233.640, resulterend in een kostendekkingspercentage van 67,8%. Voorts is overgelegd een aansluiting vanuit de begroting 2008 naar de onderliggende posten met betrekking tot de leges. Tot de gedingstukken behoren verder de Programmabegroting 2008 en achterliggende documenten betreffende die over de urenbesteding van medewerkers, alsmede een aan de gemeente gerichte factuur inzake automatiseringskosten van 3 mei 2007. Daarbij zijn verder overgelegd de bijlagen bij de begroting 2008 betreffende de staat van salarissen en sociale lasten, de staat van geactiveerde kapitaaluitgaven, de staat van reserves en voorzieningen en de staat van opgenomen langlopende geldleningen. Voorts is bij de Rechtbank verstrekt een overzicht van de aansluiting vanuit de begroting 2008 naar de onderliggende posten inzake de leges met een uitsplitsing per budgetcombinatie van de baten en diverse benoemde lasten in de begroting.
2.10.
Uitgesplitst naar de onder 2.9 bedoelde programmagroepen zijn de baten en lasten in de Programmabegroting 2008 geraamd aan de hand van een aantal uren en een uurtarief van € 70,59. Om inzicht te geven in het bij de begroting 2008 gehanteerde standaarduurtarief heeft de Heffingsambtenaar het volgende opgemerkt en daarbij nadere gegevens verstrekt:
“De totale kostenbegroting in 2008 is € 40.209.000. Hiervan bestaat € 13.455.000 uit apparaatskosten die worden uitgesplitst. Het aantal uren in 2008 dat direct kan worden toegerekend aan uit te voeren activiteiten bedraagt 190.612 uur. Het uurtarief komt daarmee in 2008 op € 70,59. Met dit tarief is gerekend in de begroting 2008.
Opbouw apparaatskosten 2008
€ | |
Personeelskosten (incl. alle salariskosten) | 10.679.674 |
Automatiseringskosten | 1.417.062 |
Huisvestingskosten | 629.395 |
Reproafdeling | 173.398 |
Arbodienst | 94.957 |
Archivering en documentatie | 158.915 |
Opleiding en training | 73.924 |
Salarisadministratie | 24.639 |
Werkplekken kantoorbenodigdheden | 25.096 |
Postbehandeling | 61.000 |
Incasso en bankkosten | 48.944 |
Kadaster voor metingen | 25.187 |
Niet te verrekenen BTW | 43.090 |
Totaal | 13.455.281 |
Berekening uurtarief | € |
Apparaatskosten | 13.455.281 |
Aantal directe uren | 190.612 |
Uurtarief 2008 | € 70,59 |
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft, naar het Hof begrijpt, het antwoord op de volgende vragen:
I Is de Verordening jegens belanghebbende onverbindend omdat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (hierna ook: de opbrengstlimiet)?
II Dient aan belanghebbende een vergoeding van de werkelijke kosten van de bezwaarfase en van de werkelijke proceskosten te worden toegekend?
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij de uitspraak op bezwaar en de legesnota zijn vernietigd en het griffierecht is vergoed en, alsnog, vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte kosten van de bezwaarfase, alsmede die van beroep en hoger beroep. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.
4. Gronden
Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep voor het eerst in zijn pleitnota de in bezwaar en bij de Rechtbank ingebrachte stelling herhaald, dat de legesnota moet worden verminderd uitgaande van een bedrag aan bouwkosten van € 1.341.250.
4.2.
Het Hof heeft belanghebbende voorgehouden dat deze stelling buitengewoon laat is ingebracht. Desgevraagd heeft belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting verklaard dat de stelling over de hoogte van de bouwkosten door hem in eerste aanleg is ingebracht en dat hij deze stelling niet heeft ingetrokken of daarvan afstand heeft gedaan, dat de Rechtbank bij zijn uitspraak niet is toegekomen aan een behandeling van de stelling en dat hij deze ter beoordeling voorlegt aan het Hof. Hieraan heeft belanghebbende toegevoegd, dat de stelling niet in zijn verweerschrift is aangevoerd. De Heffingsambtenaar betwijfelt of niet door de Rechtbank behandelde stellingen of grieven in hoger beroep herleven. Hij heeft het Hof verzocht geen acht te slaan op de betreffende stelling en betoogt dat belanghebbende de stelling eerder in het geding bij het Hof had moeten inbrengen en dat de stelling thans niet meer aan de orde kan komen. Daarop heeft het Hof tijdens het onderzoek ter zitting als zijn voorlopig oordeel uitgesproken dat de stelling tardief is.
4.3.
Voor het ter zitting gegeven oordeel overweegt het Hof het volgende. Bij een afweging van het belang van belanghebbende bij behandeling van zijn stelling tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, is behandeling van de onderhavige stelling van belanghebbende niet in overeenstemming met een goede procesorde en moet deze stelling als tardief worden beschouwd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van een in hoger beroep nieuw ingebracht geschilpunt dat uitbreiding geeft aan de rechtsstrijd in hoger beroep zoals deze zich heeft ontwikkeld tot aan het moment waarop de stelling ter zitting bij het Hof werd opgeworpen, dat het geen stelling betreft die het Hof ambtshalve zou hebben kunnen opwerpen, dat de stelling tot een nader onderzoek van feitelijke aard dwingt, dat van de Heffingsambtenaar redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij zonder nadere voorbereiding op de stelling zou reageren en ten slotte dat niet valt in te zien waarom belanghebbende de stelling niet in een eerder stadium van het hoger beroep dan in zijn pleitnota in hoger beroep naar voren heeft kunnen brengen (vergelijk Hoge Raad 21 juni 2013, nr. 12/05489, ECLI:NL:HR:2013:CA3937). Gelet op het vorenstaande gaat het Hof aan de stelling over de hoogte van het in aanmerking te nemen bedrag van de bouwkosten voorbij.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen onder meer rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge het bepaalde in artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet worden in verordeningen, op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
4.5.
Belanghebbende stelt dat nog steeds niet blijkt dat aan de opbrengstlimiet is voldaan en dat de Heffingsambtenaar nog steeds niet het vereiste inzicht heeft gegeven. Hierbij merkt belanghebbende op, dat ten tijde van het vaststellen van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel bij het gemeentebestuur geen inzicht bestond in de geraamde baten en lasten ter zake. Naar zijn mening behoort bij het bepalen van de tarieven inzicht in de betreffende baten en lasten te worden geboden op basis van de ramingen die per ultimo 2007 opgesteld moeten zijn. Nu vastgesteld is, zie onder 2.8, dat per ultimo 2007 geen ramingen zijn opgesteld, is het volgens belanghebbende niet mogelijk dat het vereiste inzicht bestond.
4.6.
Het Hof kan belanghebbende in de stelling dat de tarieven gebaseerd moeten zijn op ramingen per ultimo 2007 niet volgen en wijst op het arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, waarin is overwogen:
“3.3.2. In dit verband verdient opmerking dat de wijze waarop en het tijdstip waarop inzicht is geboden in de geraamde baten en lasten ter zake van de diensten niet bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de geraamde opbrengsten de geraamde lasten overtreffen. Zoals is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968, BNB 2009/159, dient de heffingsambtenaar in een procedure (..) waarin een limietoverschrijding in geschil is, inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Dat inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening.”
Het Hof voegt hieraan toe dat het met betrekking tot het verschaffen van het inzicht wel moet gaan om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Die begroting moet immers als uitgangspunt dienen voor de ramingen (zie Kamerstukken 1987/88, 20 565, nr. 3, blz. 14). Zoals onder de feiten en omstandigheden opgenomen heeft de Heffingsambtenaar uitvoerig uiteengezet en informatie verstrekt over de programmabegroting 2008 van de gemeente en de daaraan ten grondslag liggende gegevens. De omstandigheid dat, zoals vermeld onder 2.8, de gemeente eind 2007 heeft volstaan met het maken van een inschatting of de verwachte baten van de leges de verwachte lasten niet te boven zouden gaan op basis van de marge waarmee de betreffende geschatte lasten de geschatte baten overtroffen en dat de gemeente eind 2007 de legestarieven niet aan de hand van een raming van baten en lasten van de leges heeft verhoogd, maar deze trendmatig heeft verhoogd, doet niet af aan de mogelijkheid van de Heffingsambtenaar om achteraf het benodigde inzicht te geven. Het Hof verwerpt het onder 4.5 vermelde standpunt van belanghebbende.
4.7.
Bij de beoordeling van een geschil omtrent de overschrijding van de opbrengstlimiet gaat het Hof uit van de uitgangspunten vastgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 (hierna: arrest 12/02475), waarin is overwogen:
“3.3.3. De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112, en HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226).
3.3.4.
In die gevallen waarin de belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
3.3.5.
Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de hiervoor in 3.3.4 bedoelde stelling(en) van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De zinsnede in onderdeel 3.2.3 van het arrest BNB 2009/159 ‘teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen’, houdt derhalve niet in dat de heffingsambtenaar moet bewijzen dat die twijfel ongegrond is.
3.3.6.
Voorts zij eraan herinnerd dat tot de ‘lasten ter zake’ niet alleen posten behoren die rechtstreeks samenhangen met de verleende diensten waarvoor de rechten worden geheven, maar dat daartoe ook behoren aan die diensten toe te rekenen indirecte kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirecte kosten meer dan zijdelings met die diensten moeten samenhangen. De desbetreffende kostenposten kunnen slechts dan niet (geheel of ten dele) als ‘lasten ter zake’ worden aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen (vgl. o.m. HR 4 juni 2010, nr. 08/00313, ECLI:NL:HR:2010:BL0990, BNB 2010/234).
3.3.7.
Ten slotte zij erop gewezen dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (vgl. HR 26 april 1989, nr. 25542, BNB 1989/242).”.
4.8.
In aanvulling op de reeds bij de Rechtbank overgelegde grote hoeveelheid stukken heeft de Heffingsambtenaar in hoger beroep zeer uitgebreid nader inzicht verschaft over de wijze waarop de Programmabegroting 2008 tot stand is gekomen en welke gegevens en overzichten daaraan ten grondslag hebben gelegen. Daarin wordt verwezen naar overgelegde urenstaten van in de begroting opgenomen programmagroepen, de gegevens ter bepaling van het gehanteerde uurtarief en overzichten van gerealiseerde aantallen betreffende de raming van de baten.
4.9.
Volgens belanghebbende ontbreekt het inzicht in geraamde opbrengsten. Voorts stelt
belanghebbende dat vanwege het gebruik van het standaarduurtarief de lasten onjuist zijn berekend, dan wel dat er onvoldoende inzicht is verstrekt. Naar zijn mening wordt bij de berekening van dat uurtarief ten onrechte uitgegaan van de directe uren. Hieraan voegt belanghebbende toe dat niet inzichtelijk is gemaakt dat dit uurtarief aansluit bij de werkelijke kosten die met de specifieke dienstverlening samenhangen. Nu het volgens belanghebbende nergens uit blijkt, betwist hij dat de door de gemeente gebruikte schattingen en gemiddelden redelijk zijn.
4.10.
Het Hof is van oordeel dat, gegeven de uitgangspunten vastgelegd in het arrest 12/02475 en de mate van inzicht die de Heffingsambtenaar, zoals vermeld onder 2.8 tot en met 2.10 en 4.8, heeft geboden in de geraamde baten en lasten, belanghebbende met zijn stellingen, die zo algemeen zijn, onvoldoende heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de door de Heffingsambtenaar overgelegde gegevens noch aan de juistheid van het door de Heffingsambtenaar ingenomen standpunt dat met betrekking tot de gespecificeerde kostenposten, die ter berekening van het standaarduurtarief in aanmerking zijn genomen als apparaatskosten, sprake is van ‘lasten ter zake’. Hierbij neemt het Hof in overweging dat de door de Heffingsambtenaar verstrekte gegevens en inlichtingen afzonderlijk te beoordelen kostenposten bevatten, alsmede per programmagroep afzonderlijk te beoordelen staten met urenbesteding van medewerkers betreffen en dat de Heffingsambtenaar in zijn hogerberoepschrift, alsmede in zijn onder 1.4 vermelde brief met bijlagen en ter zitting de geraamde baten, in relatie tot gerealiseerde aantallen over een aantal jaren, en de lasten ter zake uitgebreid heeft toegelicht.
4.11.
De Heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar reeds betoogd dat de kostendekkendheid van de Verordening 83,9% bedraagt. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar (mede) aan de hand van reeds bij de Rechtbank overgelegde stukken nader gemotiveerd verdedigd dat het kostendekkingspercentage 67,8 is. Noch uit hetgeen partijen hebben gesteld en beargumenteerd noch anderszins is het Hof gebleken dat het door de Heffingsambtenaar in hoger beroep nader verdedigde percentage van 67,8 niet juist zou zijn, althans dat sprake zou zijn van een kostendekkendheid van meer dan 100%.
4.12.
Voor zover belanghebbende met zijn grief dat het standaarduurtarief niet kan worden gehanteerd, omdat dit tarief niets zegt over de werkelijke kosten die met de specifieke dienstverlening samenhangen, heeft bedoeld te stellen dat hij inzicht wil in de werkelijke kosten van de onderhavige vergunningverlening, verwerpt het Hof deze stelling. Het Hof verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2005, nr. 38.860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, waarin voor zover van belang is overwogen:
“3.4. (…) dat de tekst van de bepaling niet dwingt tot de uitlegging van belanghebbende dat de in artikel 229b, lid 1, geregelde toets moet worden toegepast per door de gemeente geleverde dienst of per samenhangende groep van diensten (…)”.
4.13.
Belanghebbende is van mening dat bij de berekening van het standaarduurtarief ten onrechte uitgegaan is van alleen de directe uren en dat hierdoor allerlei beleidskosten worden meegenomen bij de berekening van het standaarduurtarief. Het Hof verwerpt dit standpunt van belanghebbende en is van oordeel dat de Heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven dat in de lasten ter zake, berekend als begrote uren maal het standaarduurtarief, geen kostenposten in aanmerking worden genomen die geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen dan waarvoor de leges worden geheven.
4.14.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 tot en met 4.13 is overwogen, wordt de eerste vraag ontkennend beantwoord en is het gelijk wat betreft de eerste vraag aan de zijde van de Heffingsambtenaar.
Vraag II
4.15.
Belanghebbende heeft, ook bij een gegrondverklaring van het hoger beroep van de Heffingsambtenaar, verzocht om toekenning van een vergoeding van de werkelijke kosten voor de bezwaarfase, alsmede het beroep en het hoger beroep. Naar de mening van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar, ondanks dat hij daartoe gehouden is, tot het allerlaatste moment gewacht de vereiste informatie omtrent de ramingen voor de opbrengstlimiet te verschaffen en daardoor is belanghebbende gedwongen kosten van beroep en hoger beroep te maken.
4.16.
Het Hof overweegt als volgt. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar niet eerder dan in beroep bij de Rechtbank ertoe is over gegaan op basis van de begroting een raming van de baten en lasten op te stellen. Tot en met de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar volstaan met het overleggen van de ruwe schatting van baten en lasten, die ten tijde van de vaststelling van de Verordening ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing om de tarieven van de leges trendmatig te verhogen. Pas nadien in beroep bij de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar een begin gemaakt met geven van het door belanghebbende gevraagde inzicht in de raming van de baten en lasten op grond van in de begroting opgenomen gegevens en pas in hoger beroep is hij, met name ten aanzien van de baten, gekomen tot een definitieve raming van de baten en lasten. Het Hof is van oordeel, dat belanghebbende daardoor zich tot de Rechtbank heeft moeten wenden om het door hem gewenste inzicht te verkrijgen. Mitsdien acht het Hof gronden aanwezig om een tegemoetkoming te verlenen in de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
4.17.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het beroep op 3,5 (punten wegens proceshandelingen) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.704,50 en voor de behandeling van het hoger beroep op 2 (punten wegens proceshandelingen) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 974, in totaal € 2.678,50 .
4.18.
Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die aanleiding zouden moeten geven tot vergoeding van de werkelijk door belanghebbende gemaakte kosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en bij het Hof acht het Hof niet aanwezig.
Slotsom
4.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel jegens belanghebbende verbindend. Het Hof acht een tegemoetkoming in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep bij de Rechtbank en voor het hoger beroep bij het Hof op zijn plaats, maar wijst het verzoek om vergoeding van de werkelijke (proces)kosten af. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is gegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.20.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
5. Beslissing.
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht;
- -
verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond, en
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.678,50.
Aldus gedaan op: 13 november 2014 door P. Fortuin, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en D.A. Hofland, leden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak in plaats van door deze ondertekend door V.M. van Daalen-Mannaerts.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep incassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.