Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2014, nr. 200.114.114-01
ECLI:NL:GHARL:2014:5087
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-06-2014
- Zaaknummer
200.114.114-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:5087, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3194, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bedrijfsovername met non-concurentiebeding. In geval van overtreding vervalt na sommatie de verplichting tot betaling van de (restant)koopsom. Dit impliceert dat een ingebrekestelling is vereist. Aangezien deze ontbreekt, dient koopsom te worden betaald. Geen reden voor het maken van een uitzondering.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.114/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 128384/HA ZA 11-591)
arrest van de tweede kamer van 24 juni 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. D.J. Kap, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 12 oktober 2011 en 4 april 2012, hersteld bij vonnis van 6 juni 2012, van de rechtbank Groningen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 juni 2012,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in hoger beroep luidt:
"de vonnissen van 4 april 2012, alsmede van 6 juni 2012 onder kenmerk 128384 / HA ZA 11-591 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellante] Beheer BV alsnog toe te wijzen en [geïntimeerde]te veroordelen in de kosten van in beide instanties en een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
3. De feiten
3.1
De door de rechtbank als vaststaand aangemerkte feiten zijn tussen partijen niet in geschil, behoudens voor zover [appellante] in hoger beroep onweersproken andere feiten heeft gesteld omtrent de ontstaansgeschiedenis van [de vof 1], zodat het hof daarvan zal uitgaan. Het volgende staat vast.
3.2
In 1995 zijn mevrouw [vennoot 1] (hierna: [vennoot 1]) en de heer[vennoot 2] (hierna: [vennoot 2] of [vennoot 2]) een vennootschap onder firma met de naam [de vof 1]” aangegaan met als doel onder meer het exploiteren van een incassobureau en bureau voor handelsinformatie h.o.d.n. “[bureau X]”. In 2002 zijn de heer [vennoot 3] (hierna: [vennoot 3] of [vennoot 3]) en mevrouw [vennoot 4] (hierna:[vennoot 4]) tot deze v.o.f. toegetreden.
3.3
De v.o.f. is in 2007 beëindigd ten gunste van een constructie van besloten vennootschappen. De echtparen [vennoot 3] en [vennoot 2] richtten elk een eigen vennootschap op, te weten [appellante], de BV van het echtpaar [vennoot 3] (waarvan [vennoot 3] 30% van de aandelen hield en [vennoot 1] 70%) en [geïntimeerde], de BV van het echtpaar [vennoot 2]. [appellante] en [geïntimeerde] waren gezamenlijk en voor gelijke delen aandeelhouder van de besloten vennootschap [de vof 1], hierna te noemen: [de vof 1]. In [de vof 1] werd [bureau X] ondergebracht.
3.4
In 2008 en 2009 waren de heer en [vennoot 1] bestuurder en aandeelhouder van [appellante].
3.5
In 2008 ondervond [vennoot 3] ernstige hartproblemen, die hij ook voordien al had ondervonden. In de periode juni-augustus 2008 waren er in verband hiermee ziekenhuisopnames; nadien bleef [vennoot 3] onder behandeling (revalidatie, controle). Van medische zijde werd hem aangeraden zijn werkzaamheden te verminderen.
3.6
In de loop van 2008 ontstond er een vertrouwensbreuk tussen [vennoot 3] en [vennoot 2]. Verdere samenwerking werd niet verkieslijk geacht en [vennoot 3] en [vennoot 2] besloten tot ontvlechting. Omdat [vennoot 3] (de rechtbank vermeldt per abuis: [vennoot 2]) het vanwege zijn gezondheid rustiger aan moest doen, werd gekozen voor overdracht door [appellante] van haar aandelen in [de vof 1] aan [geïntimeerde].
3.7
[vennoot 3] en [vennoot 2] schakelden met het oog op de financiële afwikkeling een derde in, te weten de accountant [accountant]. Deze presenteerde op 24 april 2009 een
rapport waarin de waarde van de onderneming was beredeneerd.
3.8
Vanwege een escalatie in de onderlinge verhoudingen, zegde [vennoot 2] per e-mailbericht
van 29 mei 2009 de samenwerking met [vennoot 3] met onmiddellijke ingang op.
3.9
Onder het opschrift ‘afwikkelingsvoorstel’ werd op 4 juni 2009 een overeenkomst
gesloten (hierna te noemen: afwikkelingsvoorstel of de overeenkomst). Dit stuk luidt, voor zover relevant, als volgt (de nummers corresponderen met de desbetreffende alinea’s):
(1)
[geïntimeerde] Beheer neemt per 30-06-2009 alle aandelen over van [appellante] beheer BV in [de vof 1] te Groningen. (...)
(3)
[geïntimeerde] Beheer betaalt hiervoor aan [appellante] Beheer een vergoeding van € 250.000,- conform het
aangehechte betalingsoverzicht, de eerste termijn ingaande op 28-07-2009 en vervolgens 83
maandelijkse termijnen op de 28e van iedere kalendermaand (...).
(4)
Over de vergoeding is [geïntimeerde] Beheer een rente van 5% verschuldigd welke al in het aangehechte overzicht is verwerkt.
(6)
Mocht [geïntimeerde] Beheer in gebreke raken met tijdige betaling van enige termijn dan dient zij, na
aanmaning daartoe, in de gelegenheid te worden gesteld haar gebrek te herstellen binnen een termijn van veertien dagen na in gebrekestelling.
(7)
Mocht [geïntimeerde]daarna in gebreke blijven dan is het restant van het verschuldigde
ineens opeisbaar, waarbij de hoofdsom wordt gedefinieerd als de koopsom minus de reeds
gedane betalingen, plus de rente tot aan het moment van direct opeisbaar worden van het
verschuldigde. Renten die nog dienen te vervallen na opeisbaarheid maken geen deel uit van
de hoofdsom.
(8)
Behoudens de persoonlijke aanspraken op de aandeelhouders van [appellante] Beheer BV
voortvloeiende uit de procedures [naam x] en [naam y] worden [appellante] Beheer BV en haar aandeelhouders ontlast van alle aanspraken voortvloeiende uit haar deelname in [de vof 1] vanaf 01-07-2009 en in de toekomst.
(14)
[appellante] Beheer BV en haar aandeelhouders en personeelsleden of door haar ingeschakelde
derden, zullen zich na de datum van ontbinding uitdrukkelijk onthouden van activiteiten, zowel direct als ook indirect, welke in het werkingsgebied van [de vof 1] en de aan haar gelieerde ondernemingen vallen, een en ander in de ruimste zin des woords, op straffe van het vervallen van de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde]aan [appellante] beheer BV voor de nog verdere looptijd van die betalingsverplichtingen bij overtreding van deze verplichting.
(15)
Het is [appellante] Beheer BV en haar aandeelhouders en personeelsleden of door haar
ingeschakelde derden, zowel direct als ook indirect, verboden zakelijke of beperkt zakelijke
contacten te onderhouden met de bestaande relaties van [de vof 1] BV
en de aan haar gelieerde ondernemingen als genoegzaam aan partijen bekend op straffe van
het vervallen van de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde]aan [appellante] beheer BV voor de nog verdere looptijd van die betalingsverplichtingen bij overtreding van deze verplichting.
(16)
[geïntimeerde]zal namens [de vof 1] BV bij constatering van zaken
als genoemd in de voorgaande twee alinea 's [appellante] Beheer schriftelijk in kennis stellen van het geconstateerde en [appellante] Beheer sommeren de handelingen te staken, of conform het bepaalde in de navolgende alinea over te dragen aan [de vof 1] BV, mocht [appellante] Beheer BV geen gevolg geven aan de inhoud van de sommatie dan staat het [geïntimeerde] Beheer vrij om over te gaan tot het nemen van maatregelen als genoemd in de voorgaande twee alinea 's.
(17)
Het is [appellante] Beheer BV en haar aandeelhouders en personeelsleden toegestaan om mediation trajecten op te starten bij niet relaties van [de vof 1] BV en de aan haar gelieerde bedrijven, eventueel uit deze mediation trajecten (hof: "mediation trajecten is met pen onderstreept en in de marge is met pen toegevoegd: en bedrijfsbegeleiding) voortvloeiende werkzaamheden welke vallen in het werkingsgebied van [de vof 1] BV en de aan haar gelieerde bedrijven, alles in de ruimste zin des woords, zullen worden aangeboden aan [de vof 1] BV en de aan haar gelieerde bedrijven tegen de condities als elders in deze overeenkomst genoemd.
(18)
Mochten [appellante] Beheer BV en/of haar aandeelhouders geconfronteerd worden met
werkzaamheden welke vallen binnen het dienstenpakket van [de vof 1] BV of de aan haar gelieerde ondernemingen dan zullen zij die werkzaamheden onderbrengen bij [de vof 1] BV of de aan haar gelieerde ondernemingen tegen een vergoeding van 10% van de aan de derden in rekening gebrachte bedragen, jaarlijks achteraf uit te keren na opgave van de gefactureerde bedragen door [de vof 1] BV, of de aan haar gelieerde bedrijven, [appellante] zal daartoe factureren aan de betreffende onderneming.
3.10
De in alinea 17 opgenomen woorden “en bedrijfsbegeleiding” zijn op uitdrukkelijk verzoek van [vennoot 3] op het laatste moment handgeschreven toegevoegd aan het contract. Oogmerk van de toevoeging was dat de bedingen geen betrekking zouden hebben op activiteiten die [vennoot 3] zou uitvoeren op het vlak van bedrijfsbegeleiding, náást de reeds benoemde activiteiten op het terrein van mediation.
3.11
De hiervoor geciteerde overeenkomst (het ‘afwikkelingsvoorstel’) werd op 4 juni
2009 voorzien van zes handtekeningen. Het betreft - blijkens de bijschriften - allereerst de
handtekeningen van de natuurlijke personen [vennoot 3], [vennoot 1], [vennoot 2]
en[vennoot 4]. Voorts hebben [vennoot 3] en [vennoot 2] ten tweeden male getekend,
ditmaal voor [appellante] respectievelijk voor [geïntimeerde].
3.12
Op basis van het ‘afwikkelingsvoorstel’ van 4 juni 2009 heeft de notaris een
concept-akte opgesteld. [vennoot 3] heeft de stukken besproken met en doen controleren
door zijn advocaat. In augustus 2009 (de rechtbank vermeldt kennelijk per abuis: 2008) heeft [vennoot 3] zich (andermaal) akkoord verklaard met de inhoud van de overeenkomst. Vervolgens is er gedurende enige maanden overleg gevoerd met de fiscus; medio december 2009 heeft de fiscus ingestemd met overdracht zonder afrekening over de winst.
3.13
Op 14 januari 2010 zijn de aandelen van [appellante] in [de vof 1] bij notariële akte overgedragen aan [geïntimeerde]. Het ‘afwikkelingsvoorstel’ van juni 2009 is gehecht aan en als zodanig benoemd in de notariële akte van levering van de aandelen.
3.14
[geïntimeerde] is vanaf 14 januari 2010 betalingen gaan doen aan [appellante] op de voet van
onderdeel 2 van het ‘afwikkelingsvoorstel’.
Ter zake van de betalingen van [geïntimeerde] aan [appellante] hadden partijen een betaalschema opgesteld,
dat (telkenmale verrekenend verschuldigde rente over het afnemende restant van de
hoofdsom) voorzag, wat betreft 2009 in een vijf maandelijkse betalingen van € 3.500,- en één betaling van € 53.500,- en wat betreft 2010 en volgende jaren in twaalf maandelijkse betalingen van € 2.750,-, met als resultaat dat na in totaal 84 betalingen (7 jaar) verschuldigde hoofdsom en rente zouden zijn gekweten.
Tot en met februari 2011 heeft [geïntimeerde] de voorziene betalingen voldaan, zij het dat door haar
bedragen bij wijze van verrekening in mindering zijn gebracht.
Met ingang van de maand maart 2011 heeft [geïntimeerde] geen betalingen meer gedaan.
3.15
Bij e-mailbericht van 22 juni 2010 schreef [vennoot 2] aan [vennoot 3]:
Via Enno van Dalen (hof: de advocaat van [geïntimeerde]) bereikte mij jouw verzoek om incasso activiteiten te mogen opstarten en/of begeleiden. Middels deze brief deel ik je mee dat hiervan geen sprake kan zijn. Wij kwamen contractueel overeen dat je vanaf 30-06-2009 je nog uitsluitend bezig zou houden met bedrijfsbegeleiding en mediationtrajecten (...).
3.16
Sinds 16 december 2010 is [vennoot 1] enig directeur van [appellante].
Op 16 december 2010 heeft [vennoot 3] zijn aandelen in [appellante] notarieel overgedragen aan
zijn dochter [dochter].
3.17
Onder naam [Adviesbedrijf] en incassobemiddeling is [vennoot 3] per 1 januari 2011 een eenmanszaak gestart, onder welke benaming hij zich in 2011 bezig is gaan houden met incasso en het voeren van incassoprocedures, onder meer ten behoeve van bestaande relaties van [bureau X].
3.18
Bij schrijven van 11 maart 2011 berichtte [geïntimeerde] ([vennoot 2]) aan [appellante] ([vennoot 1]) onder het opschrift "ingebrekestelling":
Middels deze delen wij u mede dat wij geconstateerd hebben dat uw echtgenoot, de heer
[vennoot 3], aandeelhouder van [appellante] Beheer BV ten tijde van de ondertekening van het
afwikkelingsvoorstel tussen partijen van 04-06-2009, en derhalve nadrukkelijk partij in deze
overeenkomst, werkzaamheden uitvoert die conform de overeenkomst verboden zijn.
Bij e-mailbericht van 22-06-2010 heb ik uw echtgenoot gewezen op het feit dat wij niet
akkoord zouden kunnen gaan met het verrichten van incassoactiviteiten, dit in de ruimste zins des woords, door uw echtgenoot en mede aandeelhouder. (...)
Het is om die reden dat, conform het bepaalde in het afwikkelingsvoorstel, de
betalingsverplichtingen van [geïntimeerde]aan [appellante] Beheer BV, per heden zijn komen te
vervallen (...). Er zullen derhalve vanaf heden geen betalingen meer worden gedaan door
[geïntimeerde]aan [appellante] Beheer BV”.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard. De vordering van [appellante], zoals door de rechtbank onbestreden uitgelegd, houdt samengevat in dat [appellante] (naast veroordeling van [geïntimeerde] in de
proceskosten) heeft gevorderd:
1
Primair:
een verklaring voor recht dat het ‘afwikkelingsvoorstel’ nietig is op grond van misbruik van omstandigheden, althans dat de bepalingen inhoudende een relatie- en concurrentiebeperking nietig zijn, althans een verklaring voor recht dat deze bepalingen inhoudende een relatie- en concurrentiebeperking niet kunnen worden ingeroepen jegens aandeelhouders, personeelsleden of ingeschakelde derden, respectievelijk niet jegens anderen dan procespartijen kunnen worden ingeroepen, alsmede een verklaring voor recht dat de geldleningsovereenkomst van partijen deze bepalingen inhoudende een relatie- en concurrentiebeperking niet omvat, alsmede ontbinding van de overeenkomst en ontslag van partijen uit hun verplichtingen anders dan sub II, III, IV en V vermeld;
Subsidiair:
een verklaring voor recht dat de tussen partijen overeengekomen geldlening onverkorte
gelding heeft;
II
veroordeling van [geïntimeerde] om het saldo van de opeisbare termijnen vanaf 1 juli 2011 (restant
hoofdsom) te voldoen, te vermeerderen met rente;
III
veroordeling van [geïntimeerde] om inhoudingen ten bedrage van € 16.291,75 alsnog te voldoen, te
vermeerderen met rente;
IV
veroordeling van [geïntimeerde] om de niet-betaalde maandtermijnen over de maanden maart tot en
met juli 2011 te voldoen, te vermeerderen met rente;
V
veroordeling van [geïntimeerde] om onverschuldigde betalingen ad € 11.262,12 terug te betalen, te
vermeerderen met rente.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 april 2012, zoals hersteld bij vonnis van 6 juni 2012 beslist dat de vordering van [appellante] slechts toewijsbaar is wat betreft twee niet betaalde maandtermijnen over maart en april 2011. Zij heeft [geïntimeerde] tot betaling daarvan veroordeeld.
Te weten:
- een bedrag van € 2.750,-, vermeerderd met rente van 5% met ingang van 28 maart 2011 tot de dag van volledige betaling, alsmede - een bedrag van € 2.750,-, vermeerderd met rente van 5% met ingang van 28 april 2011 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige zijn de vorderingen afgewezen. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
5. De beoordeling van de grieven
5.1
Grief I strekt tot handhaving van het in eerste aanleg door [appellante] gedane beroep op misbruik van omstandigheden. In de toelichting op de grief wordt in zijn algemeenheid ingegaan op de vereisten voor een beroep op misbruik van omstandigheden, doch wordt onvoldoende toegelicht op grond waarvan in dit geval aan die vereisten zou zijn voldaan. In het bijzonder is onvoldoende onderbouwd dat de hartklachten van [vennoot 3] en zijn suikerziekte en de daarmee verbonden lichamelijke en geestelijke conditie van [vennoot 3] hem ertoe hebben bewogen in te stemmen met het afwikkelingsvoorstel, laat staan dat de heer en[vennoot 4] dit wisten of behoorden te weten en dat zij het aangaan van deze rechtshandeling hebben bevorderd, ofschoon hetgeen zij wisten of moesten begrijpen hen daarvan zijn had behoren te weerhouden. Het hof merkt nog op dat de grief niet ingaat op enkele van de door de rechtbank genoemde omstandigheden, zoals de rol van [vennoot 1], het toevoegen van een voor hem gunstige clausule door [vennoot 3], de herhaalde instemming in augustus 2009 na consultatie van een advocaat en in 14 januari 2010 bij gelegenheid van de notariële levering. Het gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake diendend gepasseerd.
Daarmee sneuvelt het beroep op vernietigbaarheid van de afwikkelingsovereenkomst, daargelaten welk belang [appellante] daarbij denkt te hebben in het licht van haar overige vorderingen.
5.2
Grief II strekt primair ten betoge dat alleen [appellante] en [geïntimeerde] partij zijn bij het afwikkelingsvoorstel en niet tevens de heer en [vennoot 1] en de heer en[vennoot 4], zoals de rechtbank heeft aangenomen. Het hof stelt voorop dat deze discussie niet doorslaggevend is voor de te nemen beslissing, nu ook indien het beding zo moet worden uitgelegd als [appellante] heeft betoogd, namelijk dat [appellante] zich heeft verbonden tot onder meer het achterwege laten van concurrerende activiteiten door haarzelf, haar aandeelhouders en haar personeelsleden, de schending van dit beding een relevant verweer oplevert. Het standpunt van [appellante] dat zij bij die uitleg zich tot het onmogelijke zou hebben verbonden, volgt het hof niet. Het achterwege laten van verboden concurrentie door haarzelf, haar aandeelhouders en het personeel is immers niet onmogelijk. De vraag in hoeverre [appellante] het handelen van haar aandeelhouders en personeel kan beïnvloeden raakt die van de toerekenbaarheid van een eventuele tekortkoming, doch niet de tekortkoming zelf (zie artikel 6:74 BW).
Los van het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat naast de vennootschappen ook de vier betrokken natuurlijke personen partij zijn bij de overeenkomst. De vraag wie partij zijn bij een overeenkomst hangt af van hetgeen over en weer is verklaard en hetgeen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen is afgeleid en mocht worden afgeleid. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het feit dat de heren [vennoot 3] en [vennoot 2] hun handtekening hebben geplaatst bij de ruimte onder respectievelijk boven de vermelding van [appellante] en [geïntimeerde] en dat zij daaronder tezamen met hun respectieve echtgenotes nogmaals hebben getekend, voortvloeit dat genoemde natuurlijke personen ook zelf verbintenissen zijn aangaan. Ook de verdere inhoud en context van het afwikkelingsvoorstel biedt steun aan het voorgaande. Zo wordt in de vijfde alinea vermeld dat [geïntimeerde] “en haar aandeelhouders in privé” en hun rechtsopvolgers zich garant stellen voor tijdige betaling aan [appellante]. In zoverre faalt de grief.
5.3
Subsidiair wordt betoogd dat de personen die hebben getekend dat in hun hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap, dan wel in hun hoedanigheid van aandeelhouder hebben gedaan. Dit betekent dat indien een der ondertekenaars zijn of haar status als aandeelhouder verliest, de betreffende verbodsbepalingen niet meer op hem of haar van toepassing is. Dit betoog zal het hof tezamen met de grieven III en IV bespreken. In de toelichting op die grieven wordt het volgende aangevoerd. [vennoot 3] heeft feitelijk en juridisch willen bewerkstelligen met zijn uittreden als aandeelhouder uit [appellante] (akte 16 december 2010) dat hij vanaf januari 2011 in ieder geval als aandeelhouder van [appellante] niet meer zou kunnen worden aangesproken op al dan niet in strijd met het afwikkelingsvoorstel te voeren activiteiten. [vennoot 3] is er daarbij van uitgegaan dat na diens uittreden als aandeelhouder mogelijk hem nadien te verwijten gedragingen niet tot gevolg zouden kunnen hebben dat [appellante], respectievelijk [vennoot 1] door zijn ([vennoot 3]) gedragingen nadelig zouden kunnen worden getroffen. [appellante] voegt daar nog aan toe dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste gedachte dat [vennoot 3] de oprichter was van de onderneming, dat was [vennoot 1]. [vennoot 1] nam, indirect, voor 35% deel in “[bureau X]”. [vennoot 3] nam, indirect, voor 15% deel in het kapitaal van “[bureau X]”, aldus [appellante].
5.4
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158).
Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007, LJN: BA4909 en HR 19 januari 2007,LJN: AZ3178).
5.5
In de onderhavige zaak gaat het erom of met de aanduiding “aandeelhouders” in het beding gedoeld wordt op de bestaande aandeelhouders, dus de heer en [vennoot 1], of op de aandeelhouders van [appellante], wie dat (later) ook moge zijn. Het hof acht voor de te kiezen uitleg van doorslaggevend belang de ratio van het betreffende beding. Die is dat tegenover de verplichting van [geïntimeerde] tot betaling van een koopsom voor de aandelen van het bedrijf wordt gewaarborgd dat het bedrijf zijn waarde behoudt door concurrentie te verbieden waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis, ervaring en relaties die in het bedrijf zijn opgedaan. Gelet op die achtergrond van het beding mocht [geïntimeerde] dat zo begrijpen dat met aandeelhouders werd gedoeld op de persoon van de heer en [vennoot 1]. Een andere uitleg zou meebrengen dat de heer en [vennoot 1] het beding eenvoudig zouden kunnen frustreren. Een dergelijke uitleg druist ook in tegen hetgeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft te gelden.
5.6
De grieven II, III en IV falen.
5.7
Grief V houdt in dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het karakter van een geldlening zich niet verdraagt met ten gunste van de geldlener overeengekomen voorwaarden die bij overtreding kunnen leiden tot beëindiging van de met geldlener overeengekomen en aan hem opgelegde verplichtingen, namelijk strekkende tot terugbetaling en het betalen van rente. In de toelichting op deze grief wordt betoogd dat in de notariële akte van levering van aandelen door [appellante] onder het kopje “uitvoering” onder "punt B Koopprijs" is opgenomen, dat de koopprijs voor de aandelen ad € 250.000,- is voldaan, waarbij het bedrag van de koopprijs is teruggeleend aan de koper. Er is daarmee sprake van een reguliere overeenkomst van geldlening. In het afwikkelingsvoorstel was duidelijk een relatie gelegd tussen de betaling van de koopsom in delen en de schending van de in het afwikkelingsvoorstel opgenomen verboden. In de akte van levering van aandelen van 14 januari 2010 is echter opgenomen dat de volledige koopsom is voldaan, waarmee de facto, maar ook in juridische zin het afwikkelingsvoorstel, indien het gaat om de daarin opgenomen verboden, niet meer jegens [appellante] kan worden Ingeroepen. De bedingen zijn met de betaling komen te vervallen.
5.8
Het hof kan [appellante] in dit betoog niet volgen, nu in genoemde akte (t.a.p. onder 4) is geregeld dat de voorwaarden en bedingen betreffende het afwikkelingsvoorstel op de leenconstructie van toepassing zijn. Waarom die bepaling onbegrijpelijk en derhalve nietig zou zijn, zoals [appellante] heeft gesteld, vermag het hof niet in te zien.
Ook deze grief faalt.
5.9
Grief VI luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op generlei wijze een geografische beperking betreffende concurrerende werkzaamheden geldt voor partijen. In de toelichting op de grief wordt betoogd dat in de overeenkomst is opgenomen (pagina 2, tweede alinea van onderen) dat het gaat om het onthouden van activiteiten welke in het werkingsgebied van [de vof 1] en de aan haar gelieerde ondernemingen vallen. Indien sprake is van een werkingsgebied, is er per definitie sprake van een geografische beperking, aldus [appellante]. [de vof 1] (voorheen [bureau X]) richt zich met name op klanten in de stad Groningen en haar directe omgeving, aldus [appellante].
5.10
Het hof overweegt dat ook indien [appellante] zou moeten worden gevolgd in haar betoog dat een werkingsgebied een geografische beperking impliceert, dit haar dan niet kan baten. Ten eerste niet, omdat zij onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [bureau X] in heel Nederland actief was. Ten tweede niet, omdat zij niet heeft betwist dat [vennoot 3] zich als gemachtigde heeft gesteld in een procedure bij de kantonrechter te Groningen, derhalve in het gebied waarvan zij zelf stelt dat het beding daarop ziet. Ten derde niet omdat als onweersproken vaststaat dat [appellante] ook het relatiebeding heeft overtreden (conclusie van antwoord sub 74 en 76). De grief faalt.
5.11
Grief VII houdt in dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor het inroepen van mogelijk voor [appellante] c.s. in het kader van de uitvoering van het afwikkelingsvoorstel nadelige gevolgen is vereist dat zij conform het afwikkelingsvoorstel in kennis wordt gesteld van beweerde schendingen van de bepalingen en moet worden gesommeerd deze handelingen te staken. Deze sommatie heeft tot strekking [appellante] c.s. in de gelegenheid te stellen mogelijke schendingen te staken en daarmee de mogelijke consequenties van die schendingen te voorkomen.
5.12
Naar het oordeel van het hof slaagt dit betoog. Het hof stelt daarbij voorop dat in het afwikkelingsvoorstel ingrijpende rechtsgevolgen worden verbonden aan overtreding van het non-concurrentie en relatiebeding, te weten het vervallen van alle verdere betalingsverplichtingen aan de zijde van [geïntimeerde]. Het gaat daarbij om een koopsom van € 250.000,- die in 84 maandelijkse termijnen (zeven jaar) moet worden betaald. Met name aan het begin van die aflosperiode zou een enkele overtreding van het beding ertoe leiden dat [appellante] een aanzienlijk bedrag zou verliezen. Dit rechtsgevolg strekt ook verder dan een reguliere ontbinding van de overeenkomst ex artikel 6:265 BW, aangezien in dat geval beide partijen zijn bevrijd van verdere nakoming en reeds verrichte prestaties wederzijds ongedaan moeten worden gemaakt (artikel 6: 271 BW). Niet voor niets is dan ook in de overeenkomst bepaald dat bij constatering van een vermeende overtreding [geïntimeerde] [appellante] daarvan schriftelijk in kennis dient te stellen en haar dient te sommeren de handelingen te staken (of werkzaamheden over te dragen) waaraan is toegevoegd dat, indien [appellante] geen gevolg geeft aan de inhoud van de sommatie, [geïntimeerde] vrij is om “over te gaan tot het nemen van de maatregelen als genoemd in de voorgaande twee alinea’s” (het hof leest: het staken van verdere betaling van de resterende koopsomtermijnen). Partijen zijn aldus uitdrukkelijk het vereiste van een ingebrekestelling overeengekomen in die zin dat [appellante] in geval van overtreding schriftelijk moet worden gesommeerd de gewraakte handelingen te staken, hetgeen impliceert dat haar daartoe een termijn moet worden gesteld. Vooraf is geen lengte van deze termijn overeengekomen. Die termijn kan op zich ook kort zijn afhankelijk van de omstandigheden, maar het gaat erom dat [appellante] nog de gelegenheid heeft het verstrekkende rechtsgevolg van verval van de betalingsverplichting te ontlopen. Dit volgt ook uit de woorden "dat, indien [appellante] geen gevolg geeft aan de inhoud van de sommatie, [geïntimeerde] vrij is om …".
5.13
Vaststaat dat in dit geval een schriftelijke sommatie waarin [appellante] wordt gesommeerd om binnen een bepaalde termijn verboden handelingen te staken, ontbreekt. De brief van
11 maart 2011 bevat weliswaar het opschrift “IN GEBREKESTELLING”, doch in die brief wordt melding gemaakt van vermeende schendingen van het beding, waarna vervolgens wordt meegedeeld dat de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde] aan [appellante] “per heden zijn komen te vervallen.” Aldus bevat deze brief geen oproep bepaalde handelingen te staken, laat staan dat een bepaalde termijn wordt gesteld waarbinnen dat dient te geschieden.
5.14
Onder omstandigheden kan een beroep op het ontbreken van het contractuele vereiste van een sommatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het enkele feit dat [vennoot 3] in juni 2010 heeft geïnformeerd naar de bekende weg door te vragen of het hem vrijstond incassowerkzaamheden te verrichten en [geïntimeerde] die vraag toen ontkennend heeft beantwoord, acht het hof daarvoor onvoldoende redengevend. Een analogie met de situatie als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder c BW (een mededeling van de schuldenaar waaruit valt af te leiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten) valt daarin niet te ontwaren, temeer niet nu gesteld noch gebleken is dat [vennoot 3] aansluitend op de beantwoording van de vraag concurrerende activiteiten is gaan ontplooien. Dit was volgens [geïntimeerde] pas het geval in 2011 Andere feiten en omstandigheden die het maken van een zodanige uitzondering wel zouden kunnen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Het hof ziet ook geen grond om, zoals de rechtbank dat kennelijk wel heeft geoordeeld, aan te nemen dat voor vermeende schendingen van het beding in mei 2011 geen sommatie meer nodig was om het gewenste rechtsgevolg (verval van betalingsverplichtingen) te doen intreden.
5.15
De grief slaagt. Het feit dat [geïntimeerde] sedert maart 2011 de termijnbetalingen onbetaald heeft gelaten, leidt ertoe dat het resterende bedrag van de termijnen in zijn geheel in een keer opeisbaar is geworden, zoals is bepaald in de zevende alinea van het afwikkelingsvoorstel en waartegen door [geïntimeerde] ook geen ander verweer is gevoerd dan haar hiervoor verworpen beroep op schending van het beding en het daaraan verbonden verval van verdere betalingsverplichtingen. Nu in de overeenkomst is bepaald dat de sanctie op niet tijdige betaling van de maandtermijnen bestaat uit opeisbaarheid in één keer van de resterende termijnen en dit ook door [appellante] wordt gevorderd, is naast deze vordering tot nakoming geen plaats voor de tevens (onder I primair) gevorderde ontbinding. De vordering tot nakoming (onder II en IV) zal dan ook worden toegewezen. Bij de daarnaast (subsidiair onder I) gevorderde verklaring voor recht (dat onverkort moet worden nagekomen) bestaat geen afzonderlijk belang. Het voorgaande houdt concreet in dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van de maandtermijnen over maart tot en met juli 2011 ad € 11.000,- en die tot betaling van de resterende maandtermijnen per 1 juli 2011 ad € 132.500,-. [appellante] heeft hierover zowel de contractuele als de wettelijke handelsrente gevorderd, waarbij de ingangsdatum van de contractuele rente is gesteld op 1 juni 2011. Nu partijen contractueel een rente van 5% zijn overeengekomen (alinea 4 van de overeenkomst) is deze rente toewijsbaar, zoals ook de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de twee door haar toegewezen maandtermijnen en waartegen geen grief is gericht. Tegen de gevorderde ingangsdatum van 1 juli 2011 is geen verweer gevoerd. Derhalve zal het hof van die datum uitgaan.
5.16
Grief VIII houdt in dat de rechtbank ten onrechte onderdeel III van de vorderingen van [appellante] (betreffende een saldobedrag van € 16.291,75 vermeerderd met rente) heeft afgewezen. Het gaat hier om door [geïntimeerde] toegepaste verrekeningen op (voor 1 maart 2011 verschuldigde) termijnbedragen, die door [appellante] zijn betwist. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] in haar conclusie van antwoord sub 41 en 132 tot en met 146 hierop uitvoerig is ingegaan. Het betoog strekt er kort gezegd toe dat de inhoudingen op afspraken berusten. In haar na de comparitie van partijen genomen akte heeft [geïntimeerde] een gespecificeerd overzicht gegeven van de toegepaste verrekeningen en dit toegelicht. Op een en ander is [appellante] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gemotiveerd ingegaan. Haar betwisting van de verrekeningen acht het hof dan ook onvoldoende gemotiveerd. De grief faalt.
5.17
Grief IX luidt dat de rechtbank ten onrechte onderdeel V van de dagvaarding betreffende de vordering uit onverschuldigde betaling heeft afgewezen. Hier heeft te gelden dat [appellante] tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar standpunt dat zij onverschuldigde betalingen aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Zij is in de toelichting op de grief niet ingegaan op de gemotiveerde betwisting door [appellante] zoals verwoord in de conclusie van antwoord sub 148 tot en met 154. De grief faalt.
6. De slotsom
6.1
Het vorenstaande leidt ertoe dat het vonnis van 4 april 2012, zoals hersteld bij vonnis van 6 juni 2012, zal worden vernietigd. De vorderingen onder II en IV zijn aldus toewijsbaar dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 143.500,- (€ 132.500 + € 11.000) vermeerderd met de contractuele rente van 5% vanaf 1 juli 2011 tot aan de voldoening.
De onder I gevorderde verklaringen voor recht en ontbinding zullen worden afgewezen. Ook de vorderingen onder III en V zullen worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties:
in eerste aanleg: € 3.605,31 aan verschotten en geliquideerd salaris van de advocaat overeenkomstig 2 ½ punten in tarief V.
in hoger beroep: € 1.891,17 aan verschotten en geliquideerd salaris van de advocaat overeenkomstig 1 punt in tarief V.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis het vonnis van 4 april 2012, zoals hersteld bij vonnis van 6 juni 2012, waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 143.500,- (€ 132.500 + € 11.000) vermeerderd met de contractuele rente van 5% vanaf 1 juli 2011 tot aan de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] :
in eerste aanleg op € 3.605,31 aan verschotten en € 3.552,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 1.891,17 aan verschotten en € 2.632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 juni 2014.