Proces-verbaal nummer PL0600-2017554744, opgemaakt op 2 december 2017, door [naam 1], hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Nederland brigadier van politie, korps Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland.
Rb. Gelderland, 23-04-2018, nr. 96/011629-18
ECLI:NL:RBGEL:2018:1951, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
23-04-2018
- Zaaknummer
96/011629-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:1951, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 23‑04‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:4495, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 23‑04‑2018
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 96/011629-18
Datum uitspraak : 23 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats], wonende aan de [adres].
raadsvrouw: mr. M.M.A.J. Goris
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 april 2018.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 december 2017 te Eibergen, gemeente Berkelland een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten Cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4,3 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
2. De (bewijs)motivering
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot het verrichten van een werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De officier van justitie heeft voorts verzocht een gemotiveerde uitspraak te doen op een door haar uitdrukkelijk ingenomen standpunt inhoudende dat, kort gezegd, het feit dat buiten de termijn opgenomen in artikel 12, derde lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), bloed voor bloedonderzoek is afgenomen, in casu niet dient te leiden tot uitsluiting van de resultaten van dat onderzoek voor het bewijs, maar dat aan dat verzuim geen ander gevolg moet worden verbonden dan de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De officier van justitie voert daartoe aan dat het onderhavige verzuim geen schending oplevert van het stelsel van strikte waarborgen als neergelegd in het Besluit, aangezien de verplichting in kwestie geen strikte waarborg betreft. De opgenomen termijn strekt er namelijk niet toe de juistheid van het resultaat van de ademanalyse te waarborgen. Voorts voert de officier van justitie aan dat het geconstateerde verzuim een onherstelbaar vormverzuim is als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat het voorschrift opgenomen in artikel 12, derde lid van het Besluit een strikte waarborg betreft en dat de resultaten van het onderhavige bloedonderzoek na overtreding van dat voorschrift niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Verdachte moet daarom vrijgesproken worden. Subsidiair is door de verdediging verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
3. Motivering van de beslissing
3.1.
De hier toepasselijke bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) luiden als volgt:
- art. 8:
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde.
Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
- Art. 163:
(…)
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, of artikel 8, derde lid, onderdeel b.
(…)
6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts of een verpleegkundige zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.
(…)
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de wijze van uitvoering van artikel 160, vijfde lid, en van dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de mogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek. Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden in de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen voorschriften ter uitvoering van die regels vastgesteld.
De hier toepasselijke bepaling van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Besluit van 14 december 2016, Stb, 2016, 529), luidt (vanaf 1 juli 2017):
- Art. 12:
1. Ten behoeve van het bloedonderzoek neemt een arts of verpleegkundige door middel van een venapunctie twee buisjes bloed van de verdachte af of, indien een venapunctie vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is, door middel van een infuus. In afwijking van de eerste volzin mag de arts of verpleegkundige ook een buisje bloed van de verdachte afnemen indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is, twee buisjes bloed van hem af te nemen. De hoeveelheid bloed dat ieder buisje dient te bevatten, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
2. De bloedafname geschiedt met de hulpmiddelen die bij ministeriële regeling zijn voorgeschreven.
3. Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. De vorige volzinnen zijn niet van toepassing indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van alcohol.
4. De arts of verpleegkundige ontvangt voor de bloedafname een vergoeding van de organisatie waarbij de opsporingsambtenaar werkzaam is en die voor de bloedafname zorgdraagt.
3.3
Blijkens het proces-verbaal1.zien verbalisanten [naam 1] en [naam 2] een [merk] rijden, waarvan de verlichting defect is. In het voertuig zitten twee passagiers. Verdachte is de bestuurder van deze auto. Wanneer de verbalisanten het voertuig willen contoleren ruiken zij een henneplucht komend vanuit het voertuig. Op de vraag of zij hennep bij zich hebben, tonen beide inzittenden ieder een zakje met een gebruikershoeveelheid hennep. Verbalisant [naam 2] ziet in de ingebouwde asbak twee tipjes van een opgerookte joint.
Om 00.55 uur wordt gevorderd dat verdachte meewerkt aan een speekseltest. De speekseltest geeft een indicatie voor de stof cannabis. De verbalisanten hebben daarnaast in het proces-verbaal onder meer opgenomen dat verdachte waterige / wazige en bloeddoorlopen ogen heeft, vergrote pupillen heeft, trilt en sloom reageert. Nu verbalisanten het vermoeden hebben dat verdachte onder invloed verkeert van een stof zoals bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid WVW, wordt aan verdachte gevraagd of hij toestemming verleent tot het verrichten van een (bloed-)onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW. Verdachte geeft daarvoor toestemming. Om 02.58 uur heeft de opgeroepen arts in de aanwezigheid van verbalisanten bij de verdachte bloed afgenomen.
Het derde lid van artikel 12 van het Besluit stelt dat de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur geschiedt, nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Nu verdachte om 00.55 uur is gevorderd mee te werken aan de speekseltest, is buiten de in het Besluit gestelde termijn bloed afgenomen. In de tekst van de Wegenverkeerswet en van het Besluit is niet geregeld wat de rechtsgevolgen zijn van overschrijding van deze termijn.
3.4
Bijzondere omstandigheid?
Het Besluit stelt dat van de termijn opgenomen in het derde lid alleen vanwege bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. In de Nota van Toelichting op het Besluit is het volgende te lezen:
Uiterlijk binnen anderhalf uur na het moment waarop de verdachte is gevorderd om mee te werken aan een speekselonderzoek of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraak-functies of, indien hij niet daartoe is gevorderd, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, moet van hem bloed worden afgenomen. Na die termijn mag geen bloed meer van hem worden afgenomen en gaat hij vrijuit, tenzij er sprake is van een bijzondere omstandigheid.
In het proces-verbaal is voorts opgenomen:
Wegens bijzondere omstandigheden heeft de bloedafname meer dan 90 minuten na staandehouding plaatsgevonden. Deze omstandigheden waren: In verband met de afstand en het slechte weer.
In een aanvullend proces-verbaal zijn deze omstandigheden nader toegelicht. De opgeroepen arts moest per auto vanuit Velp naar Borculo komen. De reistijd bedraagt normaal gesproken ongeveer 47 minuten, maar de weersomstandigheden waren slecht. Het was die nacht erg mistig, waardoor de arts op sommige wegen stapvoets heeft moeten rijden.
Uit de Nota van Toelichting op het Besluit valt af te leiden dat het enkele feit dat een arts of verpleegkundige als gevolg van externe omstandigheden, tegen de met hem door de politie gemaakte afspraken in, niet aanwezig is om bloed af te nemen, op zichzelf geen bijzondere omstandigheid oplevert. Met de officier van justitie en de verdediging is de politierechter van oordeel dat de in casu opgenomen omstandigheden, kort gezegd de reisafstand en de slechte weersomstandigheden, geen bijzondere omstandigheden in de zin van het Besluit betreffen. Er is aldus sprake van een onherstelbaar verzuim.
3.5
Strikte waarborg?
De politierechter is van oordeel dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad van "een onderzoek" als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. De vraag waar de politierechter zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de gestelde termijn van anderhalf uur onderdeel uitmaakt van het stelsel van die strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omgeven. Indien dat het geval is zal de uitkomst van het onderzoek in deze zaak dan immers niet voor het bewijs gebruikt mogen worden.
Belangrijk voor het beantwoorden van die vraag is welk belang deze termijn beschermt. Uit genoemde Nota van Toelichting blijkt dat de een van de redenen voor het opnemen van deze termijn gelegen is in het feit dat naarmate de tijd verstrijkt de bewustzijnsbeïnvloedende stoffen in het bloed afbreken, waardoor de concentratie van de werkzame stof van die drug mogelijk onder de grenswaarde komt en de verdachte daardoor vrijuit zal gaan.
In de Nota van Toelichting is daarnaast echter opgenomen dat de gestelde termijn niet alleen in het voordeel van de verkeersveiligheid en opsporingsambtenaren, artsen en verpleegkundigen is, maar ook van verdachten. Opsporingsambtenaren, artsen en verpleegkundigen zullen daardoor hun kostbare tijd en capaciteit alleen aan die mensen besteden die naar verwachting vervolgd kunnen worden en verdachten zullen zo kort mogelijk en zo min mogelijk onnodig van hun vrijheid worden beroofd.
Bij een verdenking van alcoholgebruik geldt de termijn niet omdat ethanol in het bloed volgens een vast patroon afbreekt en nog vele uren na het moment van inname ethanol in het bloed van betrokkene aantoonbaar kan zijn. Dat is bij drugs en geneesmiddelen niet het geval. De alcoholconcentratie in bloed kan bovendien in de tijd worden teruggerekend. Daardoor kan onderzoek ook na de termijn van anderhalf uur nog zinvol zijn. Opgemerkt wordt wel dat ook bij alcoholzaken dit echter wel binnen een redelijke termijn dient te gebeuren, zodat de verdachte niet nodeloos van zijn vrijheid wordt beroofd.
Uit de Nota van Toelichting blijkt aldus dat de termijn is niet alleen opgenomen is als waarborg voor de resultaten, maar ook in het belang van een zo beperkt mogelijke vrijheidsberoving van verdachte. Er mag na die termijn geen bloed meer worden afgenomen, behoudens bijzondere omstandigheden.
3.6
Gelet op het bovenstaande is de politierechter van oordeel dat de termijn (ook) is opgenomen in het belang van verdachte. Gelet op dit belang moet deze verplichting worden gerekend tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in art. 8, vijfde lid WVW 1994 is omringd.
In casu is de termijn met 33 minuten overschreden, zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Hieruit volgt dat het bewijs van het handelen in strijd met het vijfde lid van art. 8 WVW niet (mede) op het resultaat van het bloedonderzoek mag worden gegrond. Dit betekent dat het resultaat van het bloedonderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten en verdachte bij gebreke van ander belastend bewijs van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
4. De beslissing
De politierechter:
- Spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gegeven door mr. T.N. Ritzer in tegenwoordigheid van D.P.H. Snellink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 april 2018. | |||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑04‑2018