Hof Amsterdam, 02-08-2016, nr. 23-001610-13
ECLI:NL:GHAMS:2016:3144
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-08-2016
- Zaaknummer
23-001610-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3144, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑08‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Geen mensenhandel Chinese kok, want (oogmerk van) uitbuiting is niet bewezen. Wel diefstal.
parketnummer: 23-001610-13
datum uitspraak: 29 juli 2016
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-845000-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, 12 juli 2016, 13 juli 2016 en 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
onder 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 15 december 2008 te Arnhem en/of Duiven en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een ander te weten [slachtoffer 1]
(lid 1 onder 1°)
(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft geworven en/of heeft gehuisvest en/of heeft opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander,
en/of
(lid 1 onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middel(en), te weten (telkens) door geweld en/of (telkens) door dreiging met geweld en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelde/zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en/of
(lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander,
waarbij
(lid 1 onder 1°)
dat uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of die kwetsbare positie van die ander (telkens) hieruit hebben/heeft bestaan dat: die [slachtoffer 1]
- onderdaan van Chinese afkomst was en/of vanuit China naar Nederland was gebracht/gekomen, en/of
- niet of nauwelijks de Nederlandse en/of Engelse taal sprak en/of onbekend was met de Nederlandse samenleving en/of het Nederlandse/latijnse alfabet niet machtig was en/of
- verbleef bij en/of werkzaamheden verrichtte voor verdachte en/of haar mededader(s) en/of (daardoor) afhankelijk was van verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- geen beschikking had over een ziektekostenverzekering en/of bankpas; en/of
- te weinig geld ontving en/of feitelijk over te weinig geld beschikte om terugkeer naar China en/of vertrek naar een andere huisvesting en/of arbeidsplaats mogelijk te maken; en/of
- niet wist hoe hij moest beschikken over zijn bankrekening (en/of bijbehorende bankpas) en/of niet wist of en hoe zijn salaris in Nederland via de bank werd uitbetaald; en/of
- nadat hij had gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , weg ging (van het restaurant van verdachte) en (vervolgens ook) een nacht afwezig was geweest,
*op 6 juni 2008 in restaurant Dewi is mishandeld (geslagen en/of geschopt en/of gestompt) in aanwezigheid en/of in opdracht van verdachte en/of zijn mededader(s), althans dat hij, [slachtoffer 1] door verdachte met een of meer van zijn mededader(s) in een auto (waarin nog een persoon, de "italiaanse chinees" zat) is meegenomen naar een restaurant (Dewi) van een kennis van [slachtoffer 1] , waar men toen is gaan zitten en/of waar [slachtoffer 1] op zijn afwezigheid is aangesproken en/of waar [slachtoffer 1] is mishandeld (geslagen en/of gestompt en/of geschopt); en/of
* is voorgehouden dat zijn paspoort en/of verblijfspapieren zouden worden afgenomen en/of dat paspoort en/of die papieren ook feitelijk is/zijn afgenomen;
en/of
(lid 1 onder 1° en/of 4° en/of 6°)
dat huisvesten en/of opnemen en/of dat bewegen van die [slachtoffer 1] zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of die overige handelingen en/of omstandigheden als omschreven in lid 1 onder 1° en/of 4°, en/of dat misbruik en/of die uitbuiting hieruit hebben/heeft bestaan dat verdachte en/of haar mededader(s)
-die [slachtoffer 1] de opdracht hebben/heeft gegeven gedurende langere tijd (ook 's avonds en/of 's nachts) achter elkaar (gemiddeld minimaal 10 uur per dag, 7 dagen per week, in ieder geval 54, althans veel meer uren dan de afgesproken 38 uur per week), en/of (nagenoeg) zonder (een) pauze(s), te werken en/of
- geen overuren heeft uitbetaald, in ieder geval een (aanzienlijk) lager loon heeft betaald dan verdachte en/of zijn mededader(s) had(den) moeten betalen conform de arbeidsovereenkomst en/of afspraak en/of het in Nederland geldende minimumloon; en/of
- [slachtoffer 1] een verklaring heeft laten tekenen dat er over en weer niets meer verschuldigd was; en/of
-die [slachtoffer 1] niet voor ziektekosten heeft laten verzekeren; en/of
-in plaats van [slachtoffer 1] te helpen en/of voor te lichten bij het internetbankieren en/of het gebruik van een betaalpas, die pas zelf heeft gehouden en/of geld van [slachtoffer 1] 's rekening hebben/heeft gehaald en/of dat geld hebben/heeft aangewend ten eigen bate of ten bate van eigen familie/bedrijf/relatie; en/of
-nadat [slachtoffer 1] had gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , weg ging van het restaurant van verdachte en/of vervolgens ook een nacht afwezig was geweest),
* die [slachtoffer 1] op 6 juni 2008 in restaurant Dewi hebben/heeft geslagen en/of geschopt, althans [slachtoffer 1] heeft meegenomen in een auto met een of meer van zijn mededader(s)(waarin nog een persoon, de " italiaanse chinees" zat) naar een restaurant (Dewi) van een kennis van [slachtoffer 1] , waar men toen is gaan zitten en/of waar verdachte en/of die mededader(s) [slachtoffer 1] op zijn afwezigheid hebben/heeft aangesproken en/of waar verdachte samen met één of meer anderen, althans alleen, die [slachtoffer 1] heeft mishandeld (geslagen en/of gestompt en/of geschopt) in ieder geval daar toen niets hebben/heeft gedaan om [slachtoffer 1] tegen dat slaan en/of schoppen in bescherming te nemen en/of afstand te nemen van die mishandeling; en/of
* [slachtoffer 1] heeft/hebben voorgehouden dat zijn paspoort en/of verblijfspapieren zouden worden afgenomen en/of dat paspoort en/of die papieren ook feitelijk heeft/hebben afgenomen; en/of
* [slachtoffer 1] hebben/heeft overgedaan aan een nieuwe werkgever
(lid 1 onder 6°)
dat opzettelijk voordeel trekken uit voor omschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan
-dat verdachte en/of zijn mededader(s) veel lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen conform het geldende minimumloon en/of conform overeenkomst/afspraak het geval zou zijn geweest; en/of
-dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) het detacheringsbedrijf [bedrijfsnaam 2] niet behoefde te betalen (krachtens artikel 7 van het detacheringscontract) omdat [slachtoffer 1] werd overgedaan aan een nieuwe werkgever; en/of
-dat verdachte en of zijn familie/bedrijf/relatie heeft geprofiteerd van het geld (een kleine 7000 euro, in ieder geval geld) dat van de bankrekening van [slachtoffer 1] afkomstig was;
onder 2 primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juni 2008 tot en met 15 december 2008 te Arnhem, Duiven, Nijmegen, Baarn en/of Zevenaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen (totaal bijna euro 6975,= ) toebehorend aan [slachtoffer 1] , althans aan een of meer anderen dan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) waarbij verdachte en zijn mededader zich telkens het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en/of de bijbehorende pincode;
onder 2 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juni 2008 tot en met 15 december 2008 te Arnhem, Duiven, Nijmegen, Baarn en/of Zevenaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedragen (totaal bijna euro 6975,= ) toebehorend aan [slachtoffer 1] , althans aan een of meer anderen dan hem verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte als (mede) werkgever van [slachtoffer 1] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
onder 2 meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juni 2008 tot en met 15 december 2008 te Arnhem en/of Duiven en/of Nijmegen en/of Baarn en/of Zevenaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer geldbedrag(en) (in totaal bijna euro 6975) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van feit 1
- werven met het oogmerk van uitbuiting
Zoals gevorderd door de advocaat-generaal en bepleit door de verdediging is het hof van oordeel dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep enig bewijs naar voren gekomen is dat de verdachte (hierna: [verdachte] ) zich heeft schuldig gemaakt aan het werven van [slachtoffer 1] in Nederland. Om die reden zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
-het overige onder 1 ten laste gelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd het onder 1 (met uitzondering van het onderdeel ‘werven’) bewezen te verklaren. Zij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
De verklaring van de aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is betrouwbaar. Dat hij niet op iedere vraag consequent hetzelfde antwoord heeft gegeven is te verklaren door verschillende factoren. De verhoren bij de rechter-commissaris vonden jaren na dato plaats. [slachtoffer 1] werd daar geconfronteerd met een groot gezelschap van kritische juristen. Daardoor zijn de zenuwen [slachtoffer 1] , niet een zeer weerbare persoon, parten gaan spelen. Ook de culturele verschillen kunnen een rol gespeeld hebben, in die zin dat Chinezen in het algemeen autoriteitsgevoeliger zijn dan Nederlanders. Overigens zijn [slachtoffer 1] ’s verklaringen op de meest relevante onderdelen wel degelijk consequent.
De ten laste gelegde pleegperiode is in zijn geheel bewijsbaar, nu de verdachten (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ) de bankpas al die tijd onder zich hadden en daarmee ook geldopnames hebben gedaan. In elk geval hebben zij door dit te doen en de bankpas en pincode vervolgens over te dragen aan zijn Amsterdamse werkgevers in plaats van aan [slachtoffer 1] zelf, voordeel getrokken uit zijn uitbuiting.
[slachtoffer 1] verkeerde ondanks zijn legale verblijfsstatus in een afhankelijke positie van zijn Nederlandse werkgevers, aangezien hij niet eerder in Nederland was geweest en daar verder ook niemand kende, Nederlands noch Engels sprak en kosten had gemaakt om in Nederland te komen. Doordat hij vervolgens niet naar Nederlandse fatsoensnormen voor werknemers is behandeld, is sprake van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. [slachtoffer 1] ontving slechts 100 euro zakgeld en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden geen ziektekostenverzekering voor hem afgesloten. Hij werkte zes dagen per week in plaats van de contractueel afgesproken vijf dagen. [slachtoffer 1] had geen keus dan zich te onderwerpen aan de situatie. Hij verkeerde absoluut niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van een mondige werknemer in Nederland. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] moeten hebben beseft dat hun handelen als noodzakelijk en dus door hen gewild gevolg meebracht dat [slachtoffer 1] door hen werd of zou kunnen worden uitgebuit. De verklaringen van [slachtoffer 1] vinden steun in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . De ontlastende verklaringen zijn afkomstig van personeel van de verdachten of van met hen bevriende personen. Deze verklaringen moeten daarom met voorzichtigheid worden bekeken. De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde ter zake van artikel 273a lid 1 sub 4 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn juist.
Ook dient te worden bewezen dat [slachtoffer 1] is mishandeld zoals is ten laste gelegd, aangezien de verklaring van [slachtoffer 1] daarover steun vindt in andere verklaringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat , – kort gezegd – geen sprake is geweest van uitbuiting van [slachtoffer 1] . Het bewijs in deze zaak bestaat bovendien in feite enkel uit de – onbetrouwbare – verklaringen van [slachtoffer 1] zelf.
Overwegingen en oordeel van het hof
Beoordelingskader
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop.
Uit de toepasselijke totstandkomingsgeschiedenis van het onderhavige wetsartikel 273f (oud) Sr en de toepasselijke jurisprudentie volgt dat mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
De in artikel 273f (oud) Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen wordt als een uitbuitingsituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet inmiddels is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan” (art. 273f, lid 6, Sr). Het hof is van oordeel dat aan voornoemd bestanddeel ook in 2008 deze betekenis toekwam.
Het in art. 273f, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het hof benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat het oogmerk van uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
- de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat reden bestaat de verschillende verklaringen van [slachtoffer 1] met terughoudendheid te bezien, nu deze op onderdelen niet eenduidig en consistent zijn. Dit betreft bijvoorbeeld de verklaringen van [slachtoffer 1] omtrent:
- de met [medeverdachte 1] gemaakte afspraken over het salaris ( [slachtoffer 1] heeft zowel verklaard dat was afgesproken dat hij naar de Nederlandse wetgeving zou worden betaald, als dat hij met [medeverdachte 1] een bedrag van 250.000 Renminbi (hierna: RMB) (ongeveer € 25.000) voor 34 maanden had afgesproken);
- de met [medeverdachte 1] gemaakte afspraak over het bedrag van 20.000 RMB dat [slachtoffer 1] in China van [medeverdachte 1] ’s zwager had ontvangen voor de betaling van diverse kosten ( [slachtoffer 1] heeft zowel verklaard dat niet, als dat wel was afgesproken dat hij dit bedrag zou moeten terugbetalen);
- de van [medeverdachte 1] gekregen gelden ( [slachtoffer 1] heeft zowel verklaard dat hij van haar vlak voor de overgang naar Amsterdam € 600 heeft ontvangen als vergoeding voor gewerkte vrije dagen, als dat dit bedrag betrekking had op door hem voor haar gekochte medicijnen);
- de door hem gewerkte uren (zo heeft hij zowel verklaard dat hij 7 dagen per week werkte, als dat hij 6 dagen per week werkte);
- het afpakken van de verblijfsvergunning ( [slachtoffer 1] heeft hierover zowel verklaard dat [verdachte] die in maart 2008 van hem heeft afgepakt, als dat dat pas gebeurde in mei 2008 na zijn ‘vlucht’);
- zijn wetenschap met betrekking tot de betaling van zijn salaris via de bank ( [slachtoffer 1] heeft zowel verklaard dat hij van een collega had begrepen dat zijn salaris op zijn bankrekening werd gestort, als dat hij dat van een bevriende restauranthouder had gehoord, maar ook dat hij daarvan niets wist).
Een verdere reden voor terughoudendheid bij het bezigen van deze verklaring tot het bewijs is dat niet uitgesloten kan worden dat het belang van het verkrijgen van een verblijfsvergunning een rol heeft gespeeld bij de beslissing tot het doen van aangifte.
- feitelijke vaststellingen
[slachtoffer 1] is geboren en getogen in China en was daar tot eind 2007 werkzaam als kok.
Hij sprak – in ieder geval bij aankomst in Nederland en in de daarop volgende periode van tewerkstelling bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – geen Nederlands en had geen kennis van Nederland en de gebruiken en gewoonten alhier. Evenmin beheerste hij de Engelse taal. Voorts kon hij het Latijnse schrift niet lezen.
[medeverdachte 1] is van Chinese afkomst, maar woont en werkt reeds aanzienlijke tijd in Nederland. Ook [verdachte] , de zoon van [medeverdachte 1] , is van Chinese afkomst, maar is grotendeels in Nederland opgegroeid. [medeverdachte 1] exploiteerde in 2007, samen [medeverdachte 2] , haar partner en [verdachte] , haar zoon, , twee restaurants, te weten een in Arnhem, genaamd [naam] , en een in Duiven, die beide op naam van [medeverdachte 2] stonden. De rol van [verdachte] bij [naam] was in die zin beperkt, dat hij aldaar alleen de administratie voerde.
[medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] in China benaderd met de vraag of hij voor haar in Nederland als kok zou willen werken. [slachtoffer 1] heeft daarmee – na enige bedenktijd – ingestemd. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] een bemiddelingsbureau, [bedrijfsnaam 1] ingeschakeld. Dit bedrijf had ook een vestiging in Nederland, genaamd [bedrijfsnaam 2]
Met [bedrijfsnaam 1] heeft [slachtoffer 1] op 18 september 2007 een arbeidsovereenkomst gesloten, waarin is vastgelegd dat [slachtoffer 1] door [bedrijfsnaam 1] naar Nederland zou worden uitgezonden om daar als kok te werken voor een periode van 1037 dagen tegen een bruto salaris van € 1.488,51 per maand op basis van een werkweek van 38 uur. Op het salaris zou iedere maand een bedrag ad € 90,76 als waarborgsom worden ingehouden om te garanderen dat het contract werd uitgevoerd, welke waarborgsom bij terugkeer in China na afmelding bij [bedrijfsnaam 1] weer aan [slachtoffer 1] zou worden uitbetaald. [slachtoffer 1] had daarbij recht op 25 betaalde vakantiedagen per jaar, recht op eten en huisvesting, waarvoor het inlenende restaurant van [slachtoffer 1] een vergoeding mocht eisen en ontvangen, te verrekenen met diens salaris. Voorts had [slachtoffer 1] recht op behandeling en rust bij ziekte en arbeidsongevallen, met doorbetaling van salaris alsmede recht op een zorgverzekering, die mede door hemzelf diende te worden betaald. Ook bevatte deze arbeidsovereenkomst een bepaling waarin [slachtoffer 1] werd verplicht iedere dag te noteren hoeveel uur hij gewerkt had, wat de inhoud van het werk was en zijn leidinggevende deze notities te laten ondertekenen. Deze verplichting is [slachtoffer 1] nooit nagekomen.
[slachtoffer 1] heeft deze overeenkomst, die (mede) in de Chinese taal was opgesteld, alsmede een toelichting daarop, per fax toegezonden gekregen en gelezen en ondertekend, toen hij nog in China was.
Op 29 september 2007 heeft [bedrijfsnaam 2] , vertegenwoordigd door [directeur] , een detacheringsovereenkomst gesloten, met betrekking tot [slachtoffer 1] (de gedetacheerde) in de functie van kok, met Restaurant [naam] te Arnhem als inlener, welke overeenkomst namens het restaurant is getekend door [medeverdachte 1] . In deze overeenkomst is geregeld dat de detachering van [slachtoffer 1] aanving op 10 januari 2008 en eindigde op 1 november 2010, waarbij de brutoloonkosten van [slachtoffer 1] € 1.488,51 exclusief vakantietoeslag zouden bedragen op basis van een werkweek van 38 uur. [naam] (de inlener) was voorts gehouden jegens [slachtoffer 1] (de gedetacheerde) bepalingen als vastgelegd in de CAO Horeca correct na te komen. Ook diende [naam] [slachtoffer 1] onderdak te verschaffen en tevens zorg te dragen voor een zorgverzekering, verblijfspapieren en een bankrekening voor [slachtoffer 1] . Voorts was [naam] aan [bedrijfsnaam 2] een detacheringsvergoeding van € 186,- per maand verschuldigd, alsmede een waarborgsom ad € 4.537,- in verband met een correcte nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Deze waarborgsom zou worden terugbetaald als [slachtoffer 1] (de gedetacheerde) weer zou zijn teruggekeerd naar het land van herkomst. Het contract verplichtte [naam] aan het eind van iedere maand een door zowel deze als inlener als door [slachtoffer 1] ondertekend overzicht van de dagen en uren, waarop laatstgenoemde die maand had gewerkt, aan [bedrijfsnaam 2] te sturen.
In de overeenkomst is tevens bepaald dat het niet uitdienen/voltooien van de detacheringstermijn onder omstandigheden leidt tot een verplichting tot betaling ineens van de detacheringskosten voor de resterende termijn.
Voor zijn vertrek uit China werd [slachtoffer 1] per fax meegedeeld dat hij 14.000 RMB (het hof begrijpt: ongeveer € 1.400,-) moest betalen voor bemiddelingskosten. Daarmee was [slachtoffer 1] niet accoord en hij heeft zich hierover beklaagd bij het bemiddelingsbureau. Vervolgens heeft hij 20.000 RMB gekregen van de zwager van [medeverdachte 1] . Uiteindelijk heeft [slachtoffer 1] in China 21.158 RMB betaald aan kosten in verband met zijn uitzending en tewerkstelling in Nederland.
[slachtoffer 1] is vervolgens naar Nederland gekomen. Hij arriveerde hier eind december 2007. Hij kreeg een kamer boven het restaurant [naam] (hierna ook: het restaurant) en ging aan het werk. Hij werkte (in ieder geval) gedurende zes dagen per week, zonder dat die zesde dag werd vergoed. Zijn werktijden waren van 13.00/14.00 uur tot 22.00 uur, of zoveel langer als het restaurant open was. Maaltijden kreeg hij in het restaurant. [slachtoffer 1] werkte in de keuken samen met [medeverdachte 2] en een andere kok, een Fujianees genaamd [kok] . In het restaurant leerde hij een andere restauranthouder kennen, genaamd [getuige 2] , eigenaar van het Arnhemse restaurant [restaurantsnaam] . Deze nodigde hem uit zijn vrije zondagen bij hem door te brengen, aan welke uitnodiging [slachtoffer 1] meermalen gevolg heeft gegeven.
Aan [slachtoffer 1] is op 28 februari 2008 een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt, onder de beperking van ‘arbeid in loondienst bij [naam] ’, gedetacheerd via [bedrijfsnaam 2] . De vergunning was geldig van 25 januari 2008 tot 1 november 2010.
Op 14 maart 2008 is [verdachte] samen met [slachtoffer 1] naar de bank gegaan ten behoeve van het openen van een bankrekening door [slachtoffer 1] . De pinpas, pincode en bankafschriften werden op instructie van [verdachte] verzonden naar het adres van het restaurant. [verdachte] heeft de bankpas en de pincode onder zich genomen en gehouden.
[medeverdachte 1] betaalde tot en met mei 2008 het met [bedrijfsnaam 2] ter zake van de detachering van [slachtoffer 1] overeengekomen bedrag maandelijks aan [bedrijfsnaam 2] Dit bureau stortte het salaris van [slachtoffer 1] met ingang van 29 april 2008 op diens rekening. [bedrijfsnaam 2] heeft betalingen aan [slachtoffer 1] verricht tot en met 30 november 2009 met betrekking tot het salaris over de periode van januari 2008 tot en met november 2009. [slachtoffer 1] had echter, doordat hij niet over zijn bankpas en pincode beschikte, zelf geen toegang tot zijn bankrekening en kon aldus niet over dit salaris beschikken. Hij ontving van [medeverdachte 1] contant € 100,- per maand als ‘zakgeld’.
Eind mei 2008 bleek dat het restaurant zou moeten gaan sluiten. [slachtoffer 1] is in diezelfde periode naar het restaurant van een neef van [getuige 1] in Gouda gegaan en is daardoor ongeveer 24 uur afwezig geweest. Hij heeft daaromtrent verklaard dat hij een vrije dag wilde opnemen. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben dat opgevat als een vlucht naar [getuige 2] , in de illegaliteit. Na terugkomst van [slachtoffer 1] hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] het paspoort en de verblijfsvergunning van [slachtoffer 1] ingenomen, omdat zij vreesden dat hij opnieuw zou vluchten. Tevens hebben zij hem naar aanleiding hiervan door een derde laten mishandelen in het restaurant van [getuige 2] .
Vervolgens is aan [slachtoffer 1] , die door de sluiting van [naam] eigenlijk terug zou moeten keren naar China, voorgesteld in Amsterdam te gaan werken. [slachtoffer 1] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, omdat hij, naar eigen zeggen, niet zonder geld verdiend te hebben naar China wilde terugkeren. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben hem vervolgens op 8 juni 2008 naar Amsterdam gebracht.
Bij de afrekening met [medeverdachte 1] , voorafgaand aan de indiensttreding bij het restaurant Wok Culinair in Amsterdam op 9 juni 2008, heeft een verrekening tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] plaatsgevonden, waarbij volgens [medeverdachte 1] de geldbedragen die [slachtoffer 1] van [medeverdachte 1] tegoed had werden verrekend met hetgeen [medeverdachte 1] van [slachtoffer 1] tegoed had en met het bedrag dat in verband met de overgang naar een ander restaurant moest worden betaald aan [bedrijfsnaam 2] [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] toen medegedeeld dat het bedrag dat hij in China van haar zwager had gekregen moest worden terugbetaald. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de bankpas en de pincode van [slachtoffer 1] niet aan hem gegeven maar onder zich gehouden.
In de periode van 9 juni 2008 tot en met 15 december 2008 heeft [verdachte] van de bankrekening van [slachtoffer 1] een viertal elektronische betalingen gedaan van in totaal € 1.023,34 en voorts van deze bankrekening zeven maal geld opgenomen voor een totaalbedrag van € 6.850,-. Pas daarna hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] de bankpas en de pincode overgedragen, echter niet aan [slachtoffer 1] maar aan zijn ‘bazen’ Hu en Tong in Amsterdam.
- beoordeling
- wel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof met de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] misbruik hebben gemaakt van hun uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bevond zich in een land waarvan hij de taal niet sprak en de cultuur niet kende. Voorts diende hij voor zijn (legale) verblijf en de voortzetting daarvan werkzaam te zijn en te blijven bij het hem inlenende bedrijf, te weten het restaurant [naam] en was hij aldus van [medeverdachte 1] en [verdachte] afhankelijk.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben van het uit genoemde omstandigheden voortvloeiende overwicht op [slachtoffer 1] misbruik gemaakt door deze de toegang tot en de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening (waarop vanaf april 2008 zijn salaris werd gestort) te onthouden en hem slechts € 100,- per maand als ‘zakgeld’ te betalen. Ook bij het beëindigen van de arbeidsrelatie hebben zij [slachtoffer 1] zijn bankpas en pincode onthouden en hem de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening niet verschaft. Evenmin hebben zij het daarop als salaris gestorte geldbedrag ooit anderszins aan hem gegeven. Het hof acht hetgeen [medeverdachte 1] daaromtrent heeft verklaard, te weten dat [slachtoffer 1] een schuld aan haar had, niet aannemelijk geworden. Het hof merkt hieromtrent nog op dat, zo al zou kunnen worden aangenomen dat [slachtoffer 1] zou hebben ingestemd met het terugbetalen van de circa € 2.000,- die hij in China ter betaling van kosten had ontvangen, deze afspraak in strijd was met hetgeen daaromtrent in voornoemde detacheringsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] en [naam] is opgenomen, te weten dat de laatstgenoemde als inlener alle kosten voor zijn rekening neemt verbonden aan onder meer het naar Nederland reizen van [slachtoffer 1] , de gedetacheerde en hetgeen ook naar voren komt uit de brief die het bemiddelingsbureau in China aan [slachtoffer 1] had gezonden. Ook het feit dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] zonder extra betaling zes dagen heeft laten werken in plaats van de vijf dagen dagen waarvoor hij werd betaald, merkt het hof aan als misbruik als hiervoor bedoeld.
- geen (oogmerk van) uitbuiting
Het hof acht, alles afwegend, op de hierna volgende gronden echter niet bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] [slachtoffer 1] hebben uitgebuit dan wel ten opzichte van [slachtoffer 1] hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat (meer dan incidenteel) sprake is geweest van werkdagen langer dan acht uur. De verklaring van [slachtoffer 1] bevat hieromtrent onvoldoende informatie. Zo wordt daaruit niet duidelijk of en zo ja hoe lang sprake was van pauzes en hoe vaak en tot hoe lang hij ook na 22.00 uur, de officiële sluitingstijd van het restaurant, werkzaamheden diende te verrichten.
De verklaring van [slachtoffer 1] dat zijn collega en hij altijd tot één uur ’s nachts aanwezig moesten zijn, vindt geen steun in andere verklaringen noch in hetgeen overigens in het dossier is opgenomen. Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] geen vrije dagen heeft genoten in de periode dat hij voor [medeverdachte 1] en [verdachte] werkzaam was. Niet is gebleken dat Zhangs woonomstandigheden naar Nederlandse maatstaven niet passend waren (zoals de detacheringsovereenkomst gebiedt) en [slachtoffer 1] had met in ieder geval [verdachte] een goede verstandhouding.
Het hof is voorts van oordeel dat de mishandeling van [slachtoffer 1] en het innemen van diens paspoort en verblijfsvergunning – na zijn door [medeverdachte 1] en [verdachte] als ‘vlucht’ geduide afwezigheid – niet kunnen worden beschouwd als handelingen die ertoe moesten dienen [slachtoffer 1] te bewegen zich voor arbeid beschikbaar te stellen. Het feit dat [naam] zou sluiten en terugkeer naar China voor [slachtoffer 1] een reële optie was, waarvoor [slachtoffer 1] in vrijheid had kunnen kiezen, acht het hof contra-indicaties voor de aanname dat die mishandeling en inname van papieren tot doel hadden [slachtoffer 1] tot het verrichten van arbeid te bewegen of anderszins uit te buiten. Voorts acht het hof aannemelijk dat het eventueel ‘verdwijnen’ van [slachtoffer 1] voor [medeverdachte 1] en [verdachte] aanzienlijke financiële consequenties zou hebben, zoals zij hebben verklaard. Zo zouden zij de aan [bedrijfsnaam 2] betaalde waarborgsom van € 4.537,- verspelen en mogelijk de detacheringskosten voor de resterende termijn ineens moeten betalen. Het hof acht het daarom
– minstgenomen – niet uitgesloten dat de vrees voor deze consequenties [medeverdachte 1] en [verdachte] ertoe hebben gebracht op voornoemde wijze te trachten te voorkomen dat [slachtoffer 1] zou ‘vluchten’.
Door te handelen als [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben gedaan hebben zij zich niet gedragen als een behoorlijk werkgever behoort te doen en [slachtoffer 1] uiteindelijk – maar eerst pas na diens vertrek – van zijn salaris bestolen. Dit is echter – ook als gekeken wordt naar de duur van de tewerkstelling en het voordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] , die ten tijde van de tewerkstelling van [slachtoffer 1] in [naam] zijn salaris wel aan [bedrijfsnaam 2] hebben betaald, hebben gehad – onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid dat (het oogmerk van) uitbuiting van [slachtoffer 1] bewezen kan worden geacht. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het feit dat [slachtoffer 1] legaal in Nederland was, naar behoren was gehuisvest en niet werd belemmerd in zijn bewegingsvrijheid of anderszins onheus werd bejegend (zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de verklaring van zijn collega [getuige 3] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 4 november 2014).
Ook betrekt het hof bij zijn afwegingen dat [slachtoffer 1] verkeerde in de Chinese gemeenschap, waarbinnen de belemmeringen door taal en cultuur geen rol speelden. Gebleken is dat hij binnen die gemeenschap contacten heeft gelegd en uit die kring ook advies en hulp heeft ontvangen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat, nu (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden, [verdachte] van het onder 1 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Afwijzing verzoek tot horen [slachtoffer 1]
De raadsman heeft opnieuw verzocht [slachtoffer 1] nogmaals te horen en daarbij geen andere onderbouwing gegeven dan de gronden die reeds ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, toen hetzelfde verzoek door de raadsman is gedaan, zijn aangevoerd. Gelet op de onderbouwing van het verzoek en nu de raadsman geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd, blijft het hof bij de op 11 juli 2016 ten aanzien van dit verzoek genomen afwijzende beslissing.
Afwijzing verzoek horen Voorzitter Vereniging van Chinese chefkoks
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof na sluiting van het onderzoek zou twijfelen aan door de door de raadsman geschetste gangbare praktijk in – kort gezegd – de Chinees-Aziatische horeca in Nederland en in het bijzonder met betrekking tot de rol van chef-koks daarin, de voorzitter van de Vereniging van Chinese chef-koks te horen.
Nu het hof zoals hierboven is overwogen niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt en de verdachte derhalve van dit feit zal worden vrijgesproken, is niet voldaan aan genoemde voorwaarde en behoeft het verzoek van de raadsman geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
hij in de periode van 9 juni 2008 tot en met 15 december 2008 te Arnhem, Duiven, Nijmegen, Baarn en Zevenaar, tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen totaal bijna euro 6.975,00 toebehorend aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte en zijn mededader zich telkens het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en bijbehorende pincode.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, welke zijn opgenomen in de bijlage die aan dit arrest is gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf van honderdtwintig uren met aftrek van voorarrest, subsidiair zestig dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen en hoofdelijk opgelegd tot een bedrag van € 12.892,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 25 september 2009 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag met bijbehorende vervangende hechtenis van negenennegentig dagen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. Zij heeft gevorderd dat de verdachte hiervoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bevel gevangenneming. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen en hoofdelijk opgelegd tot een bedrag van € 14.115,12, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag met bijbehorende vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van een aanzienlijk geldbedrag dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] , die als kok in het restaurant van zijn moeder en stiefvader werkte. Deze [slachtoffer 1] was op verzoek van zijn moeder via een bemiddelingsbureau uit China naar Nederland gekomen om bij hen als kok te werken. Omdat [slachtoffer 1] niet bekend was met de (financiële) gang van zaken in Nederland heeft hij met hulp van verdachte, in goed vertrouwen een bankrekening geopend, waarop zijn salaris kon worden overgemaakt. De verdachte en zijn moeder hebben vervolgens echter de naar het adres van genoemd restaurant opgestuurde bankpas met bijbehorende pincode zelf gehouden en deze niet aan [slachtoffer 1] gegeven. Zij hebben vervolgens, nadat [slachtoffer 1] al niet meer voor hun werkte, alsnog, telkens met die bankpas en pincode, praktisch het volledige banksaldo van de bankrekening, zich wederrechtelijk toegeëigend. Aldus heeft de verdachte samen met zijn moeder misbruik gemaakt van het vertrouwenvan [slachtoffer 1] en zich ten koste van hem schaamteloos verrijkt Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan. .
Gelet op het feit dat tijdsverloop van inmiddels ongveer acht jaren sinds het plegen van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechztititng in hoger beroep gebleken, zal het hof géén gevangenisstraf opleggen maar volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf. Het hof acht een taakstraf van aanzienlijke duur een passende bestraffing.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf houdt het hof in strafmatigende zin rekening met het feit dat uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 21 juni 2016 blijkt dat de verdachte, op een veroordeling in 2005 wegens een economisch delict na, verder niet voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof een taakstraf van honderdtachtig uren passend en geboden.
Gelet op deze passend en geboden geachte taakstraf, zal de vordering van de advocaat-generaal om een bevel gevangenneming te geven dan ook worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij J. [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.115,12. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.892,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering van de benadeelde partij - die voor een groot ziet op de ten laste gelegde mensenhandel - toe te wijzen tot een bedrag van
€ 14.115,12, uitgaande van een veroordeling voor zowel mensenhandel als diefstal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de hoogte van de daadwerkelijk geleden materiële schade wordt betwist. De verdachte stelt dat [slachtoffer 1] schulden bij zijn moeder had. Over het bestaan van deze schulden en de onderlinge afspraken die zijn gemaakt over de terugbetaling daarvan tussen de moeder van verdachte en [slachtoffer 1] , moet nader onderzoek worden gedaan, aangezien deze schulden mede de hoogte van de materiële schade bepalen. Volgens de verdachte is het enige waarover [slachtoffer 1] en zijn moeder nog van mening verschillen, een netto bedrag van € 3.000,00 corresponderend met vijf maanden salaris. Het onderzoek daarnaar is een civiele kwestie en zou een onevenredige belasting vormen voor het strafgeding, zodat om die reden de gehele vordering niet ontvangen kan worden.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag dat door de verdachte van de bankrekening van de benadeelde partij is gestolen te weten een bedrag van in totaal bijna € 6.975,00, te weten E 6.974,00.
De verdachte heeft de hoogte van deze vordering betwist. Hij heeft gesteld dat er een mondeling overeengekomen geldleningsovereenkomst was tussen zijn moeder en de benadeelde partij. Er is ter onderbouwing van die stelling een financieel overzicht aan het hof overgelegd.
Het hof wijst op het bepaalde in art. 6:135, aanhef en onder b, BW, luidend:
"Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening:
(...)
b. indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht."
Aangezien de ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde diefstal opzet impliceert, heeft de verdachte dus niet de bevoegdheid tot verrekening van enige tegenvordering (wat daarvan overigens zij) met de te vergoeden schade.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte tot vergoeding van de gestolen gelden is gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 6.974,00 (zijnde bijna € 6.975,00) zal worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor het overige ziet op immateriële schade geleden als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit en de verdachte voor dit feit wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij voor dat deel evenmin in de vordering worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij J. [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde J. [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.974,00 (zesduizend negenhonderdvierenzeventig euro ) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte tevens de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd J. [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.974,00 (zesduizend negenhonderdvierenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 69 (negenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst af de vordering bevel gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2016.
De oudste en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.