Einde inhoudsopgave
Rechtsbescherming van ondernemers in aanbestedingsprocedures (R&P nr. VG7) 2013/5.3.2.1
5.3.2.1 De rechtsvordering tot nakoming
mr. A.J. van Heeswijck, datum 28-11-2013
- Datum
28-11-2013
- Auteur
mr. A.J. van Heeswijck
- JCDI
JCDI:ADS574904:1
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Aanbestedingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Haas 2009, p. 12.
In zoverre is het gebruik van het begrip rechtsvordering tot ‘nakoming’ misleidend.
Parl. Gesch. Boek 3, p. 895; Jongbloed (Vermogensrecht), Titel 11 Boek 3, aant. 5 en art. 3:296 BW, aant. 2-3. Zie voor het onderscheid tussen verbintenissen en rechtsplichten Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I, nr. 6-11; Van Nispen 1978, p. 8-10.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, nr. 153.4; Van Nispen 1978, p. 132.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, nr. 153. Zie over het relativiteitsvereiste hoofdstuk 4, § 2.3.5.
Zie ook Jongbloed (Vermogensrecht), art. 3:296 BW, aant. 6.
Art. 6:3 BW. Zie voor een ander voorbeeld HR 21 maart 2003, NJ 2003, 691 (Stichting Waterpakt/ Staat), waaruit volgt dat de wetgever geen bevel kan worden opgelegd om wetgeving tot stand te brengen.
Parl. Gesch. Boek 3, p. 896. Stolp 2007, p. 198, beschouwt de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 lid 2 BW als een wettelijke uitzondering op de hoofdregel dat nakoming kan worden gevorderd.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II, nr. 344; Jongbloed (Vermogensrecht), art. 3:296 BW, aant. 6; Van Nispen 1978, p. 203-204.
Art. 3:303 BW.
Respectievelijk art. 3:13 BW en art. 6:168 BW.
De bevoegdheid van de (voorzieningen)rechter tot het opleggen van een bevel of een verbod vloeit voort uit artikel 3:296 BW. Artikel 3:296 lid 1 BW luidt:
“Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld.”
Artikel 3:296 BW bepaalt niet onder welke voorwaarden iemand jegens de ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten. De bepaling biedt uitsluitend de wettelijke grondslag voor de rechtsvordering.1 Artikel 3:296 BW heeft een zeer ruim toepassingsbereik. Het is niet alleen van toepassing op verbintenissen, waaronder de verbintenis tot schadevergoeding,2 maar ook op rechtsplichten.3 Tot die rechtsplichten behoren de ongeschreven zorgvuldigheidsnormen, waarvan een schending een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW oplevert.4 Voor een vordering tot nakoming geldt net als voor een schadevergoedingsvordering een relativiteitsvereiste. 5
De rechter komt bij het opleggen van een rechterlijk bevel of verbod geen discretionaire bevoegdheid toe. Wanneer de (opeisbare) verbintenis of rechtsplicht in rechte is komen vast te staan, moet de rechter, mits gevorderd, een veroordeling uitspreken en is er geen plaats voor een belangenafweging.6 Op deze hoofdregel bestaan blijkens artikel 3:296 BW drie uitzonderingen.7 Ten eerste kan uit de wet voortvloeien dat geen nakoming kan worden gevorderd. Het schoolvoorbeeld hiervan is de natuurlijke verbintenis.8 Ten tweede kan de aard van de verplichting aan het opleggen van een rechterlijk bevel of verbod in de weg staan. Daarbij valt te denken aan verbintenissen die aan de persoon verbonden zijn, zoals het in de parlementaire geschiedenis genoemde voorbeeld van het schrijven van een boek.9 Ook wanneer nakoming feitelijk onmogelijk is, kan naar de aard van de verplichting geen nakoming worden gevorderd.10 Ten derde kan het recht op nakoming bij rechtshandeling worden uitgesloten.
Behalve op de in artikel 3:296 BW genoemde uitzonderingen kan een rechterlijk bevel of verbod afstuiten op het ontbreken van voldoende belang,11 de redelijkheid en billijkheid,12 misbruik van bevoegdheid en zwaarwegende maatschappelijke belangen.13