GiEA Aruba, 27-05-2019, nr. AUA201803746 en AUA201803805
ECLI:NL:OGEAA:2019:284
- Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Datum
27-05-2019
- Zaaknummer
AUA201803746 en AUA201803805
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGEAA:2019:284, Uitspraak, Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 27‑05‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 27‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is een Aruba Vrijgestelde Vennootschap (AVV). Zij heeft een substantiële geldlening verstrekt aan haar certificaathouder. Deze activiteit kan volgens het Gerecht worden aangemerkt als het beleggen van vermogen in de zin van artikel 1 Landsbesluit, zodat de activiteiten van belanghebbende zich beperken tot de activiteiten waarmee een AVV zich mag bezig houden. Belanghebbende blijft daarom vrijgesteld van winstbelasting. Dat de Inspecteur in de beleidsregel van 18 augustus 2010 een ander beleid voert met betrekking tot de uitleg van het beleggingsbegrip doet aan het vorenstaande niet af, nu dergelijk beleid uitsluitend de Inspecteur bindt, maar niet aan de belastingplichtigen kan worden tegengeworpen.
Partij(en)
Uitspraak van 27 mei 2019
BBZ nrs. AUA201803746 en AUA201803805
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
[ belanghebbende ] A.V.V., gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.
1. PROCESVERLOOP
1.1
Aan belanghebbende is op 31 december 2015 een aanslag winstbelasting voor het jaar 2010 opgelegd naar een belastbare winst van Afl. 4.043.800, hetgeen heeft geresulteerd in een te betalen bedrag van Afl. 1.132.264.
1.2
Aan belanghebbende is op 30 december 2016 een aanslag winstbelasting voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbare winst van Afl. 4.231.900, hetgeen heeft geresulteerd in een te betalen bedrag van Afl. 1.184.932.
1.3
Belanghebbende is op respectievelijk 26 februari 2016 en 16 februari 2017 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 september 2018 de aanslagen gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 20 november 2018 beroep ingesteld. Daarvoor heeft belanghebbende Afl. 150 aan griffierecht betaald.
1.6
De Inspecteur heeft op 18 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 11 maart 2019 nadere stukken ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Namens belanghebbende is verschenen [ A ], verbonden aan [ X ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ B ] en [ C ]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
2. FEITEN
2.1
Belanghebbende is een Aruba Vrijgestelde Vennootschap (hierna: AVV).
2.2
Alle (gecertificeerde) aandelen in belanghebbende zijn in handen van de [L] Stichting, een in Nederland gevestigde stichting die is opgericht door de broers [RL] en [ FL ].
2.3
Alle certificaten van aandelen zijn in handen van [ JL ], de zoon van [ RL ]. [ JL ] is woonachtig te Nederland.
2.4
Belanghebbende heeft in 1996, 1999, 2004 en 2008 geldleningen verstrekt aan [JL]. Deze leningen zijn aangewend voor de aankoop van een onroerende zaak te Cannes, Frankrijk. De leningen moeten na dertig jaar worden terugbetaald of zoveel eerder als de onroerende zaak wordt verkocht.
2.5
De balans van belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 luidt als volgt (in euro’s):
31 dec 2010 | 31 dec 2011 | |
Activa | ||
Lening [AH ] NV | 18.151.209 | 18.151.209 |
Lening [JL] | 4.693.638 | 4.693.638 |
Te vorderen interest [AP] BV | 1.164.702 | - |
Te vorderen interest [AH ] NV | 196.638 | 1.361.341 |
Te vorderen interest [JL ] | 206.638 | 206.083 |
Te vorderen interest op deposito | 42 | 8 |
Liquide middelen | 598.122 | 143.874 |
€ 25.010.989 | € 24.556.153 | |
Passiva | ||
Eigen vermogen | 25.010.314 | 24.554.884 |
Crediteuren | 675 | 1.269 |
€ 25.010.989 | € 24.556.153 |
2.6
Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat het verstrekken van geldleningen aan de certificaathouder [JL] niet kwalificeert als het ‘beleggen van vermogen’ in de zin van artikel 1 Landsbesluit aanwijzing vrijgestelde activiteiten (hierna: Landsbesluit), dat de activiteiten van belanghebbende zich dus niet beperken tot de in het Landsbesluit aangewezen activiteiten, zodat de winst van belanghebbende niet is vrijgesteld van winstbelasting. Verder heeft de Inspecteur de rente op deze geldleningen gecorrigeerd naar 7,5% (2010) en 7,5% (2011).
3. GESCHIL
3.1
In geschil is of de Inspecteur de aanslagen terecht en tot een juist bedrag heeft opgelegd.
3.2
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de correcties met betrekking tot de rente, dienen te vervallen. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat dit betekent dat de winst voor het jaar 2010 moet worden verminderd met € 145.384 (Afl. 346.611) tot een winst van Afl. 3.697.189. De winst voor het jaar 2011 ten bedrage van Afl. 4.099.800 – zoals in afwijking van de aanslag is vermeld in de brief van de Inspecteur van 25 november 2015 – dient volgens de Inspecteur te worden verminderd met € 168.853 (Afl. 402.545) tot een winst van Afl. 3.697.255. Het beroep is reeds daarom gegrond.
3.3
De Inspecteur neemt verder het standpunt in dat de lening aan [JL] niet kwalificeert als een belegging in de zin van artikel 1 Landsbesluit. Dit brengt mee dat de activiteiten van belanghebbende zich niet beperken tot de in het Landsbesluit aangewezen activiteiten, zodat belanghebbende op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Landsverordening winstbelasting (hierna: LWB) niet vrijgesteld is van winstbelasting, aldus de Inspecteur. Belanghebbende neemt het tegenovergestelde standpunt in. Verder beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar een toezegging van de Inspecteur ten aanzien van een andere belastingplichtige, en op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar de omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag de aangifte heeft gevolgd.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen tot nihil. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen naar een belastbare winst van respectievelijk Afl. 3.697.189 (2010) en Afl. 3.697.255 (2011).
4. OVERWEGINGEN
4.1
4.2
In artikel 1 Landsbesluit (tekst 2010 en 2011), is bepaald dat de AVV slechts één of meer van de volgende activiteiten mag verrichten:
a. het houden van aandelen of andere bewijzen van deelgerechtigdheid;
b. het, anders dan als kredietinstelling al dan niet binnen concernverband, financieren van andere ondernemingen of vennootschappen;
c. het beleggen van vermogen, met uitzondering van onroerende zaken;
d. het in licentie geven van intellectuele en industriële eigendomsrechten en soortgelijke vermogensrechten of gebruiksrechten naar het recht van Aruba en naar het recht van andere landen.
4.3
In de Nota van toelichting bij het Landsbesluit is onder meer het volgende opgemerkt:
Ҥ 4 Het beleggen van vermogen, met uitzondering van onroerende zaken
A.V.V.’s die hun vermogen beleggen, kunnen eveneens van de belastingvrijstelling gebruik maken. Beleggen dient te worden opgevat in de betekenis die daaraan voor toepassing van de Landsverordening winstbelasting wordt toegekend. Van beleggen is derhalve sprake, indien het bezit van het vermogensbestanddeel slechts gericht is op het verkrijgen van de waardestijging die, en het rendement dat daarbij bij normaal vermogensbeheer mag worden verwacht. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het beleggen in onroerende zaken wordt gefaciliteerd.”
4.4
In een beleidsregel van 18 augustus 2010 is het beleid van de belastinginspectie Aruba neergelegd over de vraag of het ter beschikking stellen van vermogen aan aandeelhouders binnen het begrip ‘beleggen’ valt in de zin van artikel 1, letter c, Landsbesluit. In deze beleidsregel is onder meer het volgende opgemerkt:
”In de praktijk is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de uitleg van de activiteit als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van het Landsbesluit: “het beleggen van vermogen, met uitzondering van onroerende zaken”. Meer concreet betreft het de vraag of rekening-courantverhoudingen respectievelijk renteloze leningen aan of anderszins ter beschikking stellen van vermogen aan aandeelhouders/natuurlijke personen onder de term beleggen valt. In principe kwalificeren dergelijke activiteiten niet als het beleggen van vermogen. De hierdoor in de praktijk gerezen knelpunten leiden regelmatig tot discussies tussen partijen en zijn voor Servicio di Impuesto aanleiding om te komen met het onderhavige beleid.
(…)
Het renteloos lenen of anderszins ter beschikking stellen van vermogen aan natuurlijke personen
In beginsel geldt dat het renteloos lenen of anderszins ter beschikking stellen van vermogen aan aandeelhouders/natuurlijke personen niet kwalificeert als het beleggen van vermogen aangezien door het aldus aanhouden van dit vermogen geen waardestijging en rendement wordt beoogd, terwijl hiermee wel bijzondere risico’s worden gelopen. Met bijzondere risico’s worden bedoeld risico’s die normaal vermogensbeheer te boven gaan.
Het is evenwel denkbaar dat het renteloos lenen of anderszins ter beschikking stellen van vermogen aan aandeelhouders/natuurlijke personen niet op zichzelf staat, doch een direct verband houdt met het beleggingsbeleid van de onderneming. Bijvoorbeeld met het oog op risicospreiding en tot behoud van het vermogen, terwijl beoogd wordt op het totaal van alle activa tezamen een redelijk rendement te behalen.
Daarnaast kan het voorkomen dat niet substantiële rekening-courantvorderingen worden aangehouden in verband met het normale kantoor-, administratieve en financiële beheer van de onderneming. Deze rekening-courantvorderingen hebben niet ten doel het structureel ter beschikking stellen van fondsen aan de schuldenaar, maar hebben doorgaans te maken met het verwerken van voorschotten. Dergelijke rekening-courantvorderingen zullen doorgaans in hoogte “schommelen” en in beginsel op korte termijn worden afgelost. Indien een renteloze rekening-courantvordering echter een structureel karakter heeft of krijgt (bijvoorbeeld doordat deze niet wordt afgelost of substantieel is), dan zal deze niet kwalificeren als dienstbaar aan het normale kantoor-, administratieve en financieel beheer.
Goedkeuring
Gezien het bovenstaande wordt goedgekeurd dat het hebben van rekening-courantverhoudingen ten behoeve van, respectievelijk het verstrekken van renteloze leningen aan of anderszins ter beschikking stellen van vermogen aan aandeelhouders/natuurlijke personen door een AVV wordt aangemerkt als het beleggen van vermogen in de zin van artikel 1, onderdeel c van het Landsbesluit. Hieraan wordt wel nog de nadere voorwaarde gesteld, dat het gemiddelde in een belastingjaar uitstaande bedrag van de ter beschikking gestelde gelden niet meer bedraagt dan tien (10) procent van het totaal van de door de AVV aangehouden activa.
Met andere woorden, de activa moeten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit andere vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de kwalificerende activiteiten. Indien het gemiddeld in een belastingjaar uitstaande bedrag meer bedraagt dan het hier bedoelde percentage, dan kan het aldus ter beschikking stellen van vermogen aan aandeelhouders/natuurlijke personen niet aangemerkt worden als het beleggen van vermogen, tenzij overtuigend ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond dat het een beleggingsactiviteit betreft dan wel vermogensbestanddelen die daaraan volledig ondergeschikt zijn.
In het kader van een overgangsmaatregel wordt bovendien het volgende goedgekeurd. Een AVV die renteloos gelden heeft geleend of anderszins ter beschikking heeft gesteld aan aandeelhouders/natuurlijke personen voor uitstaande bedragen die het bovenbedoelde percentage van 10 te boven gaan, worden geacht deze vordering te hebben aangehouden in het kader van het beleggen van vermogen, mits zij:
a. a) uiterlijk op 1 december 2010 voldoen aan het hierboven bedoelde criterium van 10 procent;
b) de nodige bindende besluiten hebben genomen om zich om te zetten in een Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (VBA) of in een lichaam naar het recht van een ander land; in dit geval dient de vennootschap eveneens aan voorwaarde a) te voldoen; of
c) in liquidatie zijn getreden dan wel anderszins maatregelen hebben genomen waardoor zij niet langer onderworpen zullen zijn aan Arubaanse winstbelasting.”
4.5
Belanghebbende voldoet niet aan de 10%-norm zoals neergelegd in voornoemde beleidsregel, zodat belanghebbende zich niet op dit beleid kan beroepen.
4.6
Ingevolge artikel 1 Landsbesluit is het ‘beleggen van vermogen’ een vrijgestelde activiteit. Blijkens de toelichting op het Landsbesluit is sprake van ‘beleggen’ indien het bezit van het vermogensbestanddeel gericht is op het verkrijgen van de waardestijging die, en het rendement dat daarbij bij normaal vermogensbeheer mag worden verwacht.
4.7
Gelet op voornoemde omschrijving van het beleggingsbegrip heeft de wetgever dit begrip niet willen beperken tot financiële instrumenten als aandelen en opties. Van beleggen kan dus ook sprake zijn als het vermogen, zoals in het onderhavige geval, is aangewend in een rentedragende schuldvordering. Dit is evenwel anders indien een dergelijke aanwending risico’s meebrengt die een belegger niet zou aanvaarden (HR 8 november 1989, nr. 25.257, ECLI:NL:HR:1989:ZC4143, BNB 1990/73). Dat het bezit van rentedragende schuldvorderingen veelal niet is gericht op het verkrijgen van een waardestijging daarvan, maar slechts op de renteopbrengst daaruit, brengt – anders dan de Inspecteur betoogt - niet mee dat geen sprake kan zijn van beleggingen.
4.8
Belanghebbende heeft haar vermogen deels aangewend in een rentedragende schuldvordering op haar certificaathouder. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat vanwege de kredietwaardigheid van deze certificaathouder en de door deze verstrekte zekerheid belanghebbende nauwelijks tot geen risico loopt op niet-terugbetaling van de ter leen verstrekte gelden. Naar het oordeel van het Gerecht kan een dergelijke aanwending als belegging worden aangemerkt. Aan deze belegging zijn niet zodanige risico’s verbonden die een belegger niet zou aanvaarden.
4.9
Voornoemd oordeel dat ook van beleggen sprake kan zijn bij het ter beschikking stellen van vermogen aan een certificaathouder, vindt bevestiging in de voormalige regeling van de zogenoemde imputatie-vennootschap. In artikel 1, lid 1, van het Landsbesluit aanwijzing activiteiten imputatie-vennootschap 2005, AB 2005/90 (hierna: Landsbesluit IPC), is onder meer het volgende bepaald:
“De activiteiten die een naamloze vennootschap of vennootschap met beperkte aansprakelijkheid feitelijk verricht, opdat haar aandeelhouders in aanmerking komen voor imputatiebetalingen, zijn een of meer van de navolgende activiteiten:
a. (…)
d. het ontwikkelen, verwerven, exploiteren, aanhouden, onderhouden en in licentie geven van intellectuele en industriële eigendomsrechten en soortgelijke vermogensrechten of gebruiksrechten naar het recht van Aruba en naar het recht van andere landen;
e. (…)
f. het houden van aandelen, effecten of andere bewijzen van deelgerechtigdheid;
g. het, anders dan als kredietinstelling, al dan niet binnen concernverband, financieren van andere ondernemingen of vennootschappen;
h. het beleggen van vermogen, met uitzondering van:
1º onroerende zaken;
2º vermogen dat op enigerlei wijze ter beschikking wordt gesteld aan een of meer met de naamloze vennootschap verbonden personen of lichamen;“
4.10
De in het Landsbesluit genoemde activiteiten vertonen grote gelijkenis met de hiervoor in het Landsbesluit IPC genoemde activiteiten. In artikel 1, lid 1, letter h, Landsbesluit IPC is opgemerkt dat het ter beschikking stellen van vermogen aan een verbonden persoon is uitgezonderd van het begrip beleggen. Daaruit kan worden afgeleid dat in het algemeen het ter beschikking stellen van vermogen aan een verbonden persoon wel als beleggen kan kwalificeren, omdat anders voor deze activiteit geen uitdrukkelijke uitzondering zou zijn opgenomen.
4.11
Nu het risicomijdend ter beschikking stellen van vermogen aan een certificaathouder kan worden aangemerkt als het beleggen van vermogen in de zin van artikel 1 Landsbesluit, beperken de activiteiten van belanghebbende zich in de onderhavige jaren tot de in het Landsbesluit aangewezen activiteiten. Belanghebbende is daarom op grond van artikel 2, aanhef en letter c, LWB vrijgesteld van winstbelasting.
4.12
Dat de Inspecteur in de beleidsregel van 18 augustus 2010 een ander beleid voert met betrekking tot de uitleg van het beleggingsbegrip doet aan het vorenstaande niet af, nu dergelijk beleid uitsluitend de Inspecteur bindt, maar niet aan de belastingplichtigen kan worden tegengeworpen. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Belanghebbendes beroep op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel behoeft geen behandeling meer.
5. PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT
5.1
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift niet verzocht om een kostenvergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 22a Algemene landsverordenig belastingen (ALB) komt belanghebbende dan niet in aanmerking voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.3
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.
6. DE BESLISSING
Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslagen winstbelasting 2010 en 2011 tot nihil;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 27 mei 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël-van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300