Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
Artikel 21
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
01-12-2011, Stb. 2011, 601 (uitgifte: 22-12-2011, kamerstukken: 32468)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-2012, Stb. 2012, 408 (uitgifte: 19-09-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Nadat hij het verzoek tot overlevering heeft ontvangen, vordert de officier van justitie zo spoedig mogelijk dat de rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen. Hij legt daarbij de stukken aan de rechtbank over.
2.
Een afschrift van de krachtens het eerste lid vereiste vordering wordt aan de opgeëiste persoon betekend. Daarbij wordt hem mededeling gedaan van de feiten waarvoor zijn overlevering is gevraagd, met vermelding van de tijden en de plaatsen waarop deze zijn begaan, een en ander zoals bij het verzoek tot overlevering omschreven, alsmede van het feit dat het een verzoek tot overlevering aan het Strafhof betreft. De eerste en de tweede volzin gelden eveneens in het geval dat de officier van justitie naar aanleiding van een naderhand ontvangen verzoek zijn vordering heeft aangevuld of gewijzigd. Van de ontvangst van aanvullende stukken, die in het dossier worden gevoegd, wordt de opgeëiste persoon mededeling gedaan.
3.
Nadat de stukken aan de rechtbank zijn overgelegd, mag de kennisneming daarvan aan de opgeëiste persoon en diens raadsman niet worden onthouden. Het bepaalde bij en krachtens artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.