Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/2.1.3
2.1.3 Doel en karakter
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS303676:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Brenninkmeijer (1987), p. 213 e.v.
Zie hiervoor noot 3.
Zie ook hierna onder nr. 5.1 Peeters (1984), p. 46 e.v., wijst in dit verband nog op het onderscheid tussen het recht op toegang en het begrip 'rechtsvordering'. Dit laatste begrip impliceert volgens hem meer dan het loutere principe van het in beweging zetten van het gerechtelijk apparaat. Het betekent de mogelijkheid om van de rechter een uitspraak ten gronde te verkrijgen ten aanzien van de aan hem voorgelegde aanspraak.
Ook de definitie van Brenninkmeijer (1987), p. 109, van het beginsel van de toegang tot de rechter wijst deze richting uit: 'Rechtssubjecten behoren een aanspraak te hebben op toegang tot de rechter, teneinde ter bescherming van hun (vermeende) rechten van een onafhankelijke rechter effectieve rechtsbescherming te verkrijgen door een rechtens bindende en zo nodig executoriale uitspraak over de rechtsbetrekking in geschil.'
EHRM 19 maart 1997, Hornsby, 18357/91, Reports 1997-11, § 40. Uit het aangehaalde citaat wordt duidelijk dat de 'access to a court' onderdeel uitmaakt van het ruimere 'right to a court'. Overigens heeft het Europees Hof zijn standpunt in de zaak Hornsby later verfijnd door aan te geven dat het niet voldoen aan een uitspraak in eerste aanleg, hangende een appelprocedure, nog geen schending betekent van art. 6 EVRM, maar dat daarvan wel sprake is bij 'prolonged non-enforcement of court decisions'; zie EHRM 18 april 2002, Ouzounis e.a., 49144/99 en EHRM 7 mei 2002, Burdov, 59498100, § 33 e.v.
Zie ook Cappelletti en Garth (1978), p. 5-124, m.n. p. 69.
EHRM 21 februari 1975, Golder, serie A, vol 18, § 37 e.v.; EHRM 24 oktober 1979, Winterwerp, serie A, vol 33, § 75; EHRM 28 mei 1985, Ashingdane, serie A, vol 93, § 57 en EHRM 27 augustus 1991, Philis, serie A, vol 209, § 59.
Zie bijvoorbeeld EHRM 28 mei 1985, Ashingdane, serie A, vol 93, § 57-59.
Gaat het Openbaar Ministerie (OM) over tot vervolging ter zake een strafbaar feit, dan kan degene die rechtstreeks nadeel van dat feit heeft ondervonden, zich als benadeelde partij in het strafproces voegen (art. 51a e.v. Sv). Recentelijk is het slachtoffer bovendien de mogelijkheid geboden zich expliciet over het hem aangedane onrecht in het strafproces uit te laten.
Er is wel gesteld dat het recht op toegang tot de rechter als grondrecht dient te worden beschouwd.1 Welke gedachten daar ook aan ten grondslag liggen, men kan er vanuit Europese optiek geen bezwaar tegen hebben, nu het recht op toegang door de uitleg van art. 6 EVRM door het Europees Hof en de Europese Commissie als een verdragsrecht, dat wil zeggen een recht van een hogere rangorde dan een in de nationale constitutie verankerd grondrecht, kan worden aangemerkt.
Uit de Europese rechtspraak blijkt overigens dat het recht op toegang als een de overige eisen uit art. 6 EVRM 'dienend' recht kan worden gekwalificeerd: uit het hiervoor weergegeven citaat uit het Golder-arrest2 vloeit onder meer voort dat het recht op toegang ertoe strekt om de andere in art. 6 EVRM vermelde garanties te realiseren. Men kan er echter ook een iets andere verhouding uit afleiden en beweren dat het recht op toegang een prealabel, aan de overige processuele rechten 'voorafgaand', recht is: zonder toegang tot een gerechtelijke procedure zijn ook procedurele garanties onbestaanbaar.
Naast deze algemene verhouding tussen het recht op toegang enerzijds en de overige rechten anderzijds, valt tevens te wijzen op de afzonderlijke dwarsverbanden die er bestaan tussen de verschillende rechten. Het ligt op het eerste gezicht minder voor de hand een relatie aan te geven tussen bijvoorbeeld de toegang en de openbaarheid, maar tussen deze grootheden is niettemin een verband te leggen; men kan immers niet van daadwerkelijke toegang tot de rechter spreken indien die toegang slechts bestaat tot een besloten zitting ten overstaan van een rechter(lijk college). Deze opmerking hangt samen met de relatie die is aan te geven tussen de toegang aan de ene kant en de onafhankelijkheid van de rechter en het recht op een eerlijk proces aan de andere: recht op toegang bestaat alleen bij de gratie van een eerlijke geschillenbeslechting door een objectieve onafhankelijke overheidsrechter. Ten slotte is de relatie tussen de toegang en de redelijke termijn evenzeer evident: recht op rechtspraak impliceert niet slechts toegang tot de rechter, maar tevens recht op een tijdige uitspraak van deze. Beide aspecten vormen keerzijden van dezelfde medaille.3
Bij al het vorenstaande is het evenwel goed voor ogen te houden dat het recht op toegang tot de rechter niet, althans niet in de eerste plaats, de verwezenlijking van procedurele rechten dient. Of om het wat cryptisch te zeggen: het procesrecht is er niet voor het procesrecht. Het recht op rechtspraak (waarvan het recht op toegang deel uitmaakt) dient bovenal de verwezenlijking van (gepretendeerde) materiële rechten. Gepretendeerde materiële rechten zijn niets indien men ze niet 'hard' kan maken in een gerechtelijke procedure.4 Het is zoals met de verhouding van formeel recht (procesrecht) ten opzichte van materieel recht: laatstgenoemd recht krijgt inhoud door eerstgenoemd recht, en omgekeerd is eerstgenoemd recht een lege huls zonder laatstgenoemd recht. Het sluitstuk van het recht op toegang tot de rechter is dan ook dat partijen (en in het bijzonder de overheid) zich vervolgens niet kunnen onttrekken aan een bindende rechterlijke beslissing. In de zaak Hornsby heeft het Europees Hof uitgemaakt dat het 'right to a court'
'would be illusory if a Contracting State's domestic legal system allowed a final, binding judicial decision to remain inoperative to the detriment of one party. It would be inconceivable that Article 6 § 1 should describe in detail procedural guarantees afforded to litigants - proceedings that are fair, public and expeditious - without protecting the implementation of judicial decisions; to construe Article 6 as being concerned exclusively with access to a court and the conduct of proceedings would be likely to lead to situations incompatible with the principle of the rule of law ...'5
Bij de beschrijving van de geschiedenis van het recht op toegang zagen we dat dit recht in de loop der tijd verbeterd is, althans effectiever geworden is. Men zou deze ontwikkeling ook aldus kunnen duiden dat het recht op toegang zich van een louter klassiek (grond)recht heeft ontwikkeld tot een recht met sociale elementen.6 Dit heeft als consequentie dat het geen statisch, absoluut recht is. Het legt aan de overheid de verplichting op om dit recht binnen de grenzen van haar mogelijkheden te optimaliseren, waarbij met name moet worden gedacht aan de (op toegankelijkheid gerichte) inrichting van het procesrecht c.q. de rechterlijke macht en een effectieve regeling van de rechtsbijstand.
Hiermee is meteen aangegeven dat aan het recht op toegang beperkingen inherent zijn. Aldus is ook diverse malen overwogen door het Europees Hof, dat bij gelegenheid spreekt van 'implied limitations'/'limitations implicites' van het recht op toegang.7 Het gaat er uiteraard om welke beperkingen in de praktijk aangelegd mogen worden. Tot waar gaat de bevoegdheid van de overheid om aan het niet absolute recht op toegang grenzen te stellen? Deze vraag wordt in par. 2.4 en 2.7 behandeld. Hier zij volstaan met de opmerking dat het Hof aan de bij het EVRM aangesloten staten een zekere beoordelingsvrijheid ('margin of appreciation') gunt en dat de toetsing van de aangelegde beperkingen nooit in abstracto plaatsvindt, maar immer met het oog op de bijzondere omstandigheden van het geval.8
Een laatste inleidende opmerking betreft het volgende. Geconstateerd kan worden dat er ten aanzien van het recht op toegang een verschil bestaat tussen het straf(proces)recht en het burgerlijk ( proces )recht. Vooral in civilibus wordt op dit recht een beroep gedaan, veel meer dan in criminalibus. Dit ligt ook voor de hand. In het strafprocesrecht gaat het minder om een recht op toegang tot de rechter als wel om het recht om een strafrechtelijke aanklacht te zien voorgelegd aan een rechter. Het initiatief tot het zich verschaffen van toegang tot de rechter gaat daar, in tegenstelling tot het burgerlijk (proces )recht, niet zozeer uit van de vervolgde persoon, maar van de openbare aanklager.9