Rb. Groningen, 03-12-2009, nr. 18/670294-09
ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5206, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
03-12-2009
- Zaaknummer
18/670294-09
- LJN
BK5206
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5206, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 03‑12‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2011:BP8656, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Jwr 2010/3 met annotatie van C.J. van Eekelen
Uitspraak 03‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Verkeersongeval veroorzaak door een politieagent in de uitoefening van zijn bediening. Het beroep op een vrijstellingsregeling wordt verworpen. Voorts geeft de rechtbank een overwegingen over de causaliteit.
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670294-09 (Promis)
datum uitspraak: 3 december 2009
op tegenspraak
raadsman: mr. D. Duijvelshof
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [Geboortedatum en –plaats],
wonende aan de [Adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2009.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 04 mei 2009, te Delfzijl, gemeente Delfzijl, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Zwet en/of het parallel aan die weg gelegen fietspad en /of de parallel aan die weg gelegen busstrook, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, komende vanaf een aan die Zwet gelegen zijweg het parallel aan die Zwet gelegen fietspad op te rijden en/of met dat door hem bestuurde voertuig de vrije doorgang over dat fietspad te blokkeren en/of (vervolgens) dat voertuig (door de berm) richting en/of over die busstrook te sturen en/of (vervolgens) dat voertuig vanaf die busstrook in de richting van het fietspad te sturen en/of (daarbij) dat voertuig op zodanige wijze te besturen en/of te beremmen dat hij, verdachte, de controle over dat door hem bestuurde voertuig is verloren, althans waardoor dat voertuig door die berm is gegleden en/of gereden, waardoor een botsing of aanrijding, althans aanglijding tussen dat door hem bestuurde voertuig en een bromfietser is ontstaan, waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (dubbele) breuk van de enkel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 04 mei 2009, te Delfzijl, gemeente Delfzijl, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Zwet en/of het parallel aan die weg gelegen fietspad en/of de parallel aan die weg gelegen busstrook, komende vanaf een aan die Zwet gelegen zijweg het parallel aan die Zwet gelegen fietspad is opgereden en/of met dat door hem bestuurde voertuig de vrije doorgang over dat fietspad heeft geblokkeerd en/of (vervolgens) dat voertuig door de berm richting en/of over die busstrook heeft gestuurd en/of (vervolgens) dat voertuig vanaf die busstrook in de richting van het fietspad heeft gestuurd en/of (daarbij) dat voertuig op zodanige wijze heeft bestuurd en/of beremd dat hij de controle over dat door hem bestuurde voertuig is verloren, althans waardoor dat voertuig door die berm is gegleden en/of gereden, waardoor, althans mede waardoor een botsing of aanrijding, althans aanglijding tussen dat door hem bestuurde voertuig en een bromfietser is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewijsvraag
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder primair tenlastegelegde. Naar de mening van de officier van justitie is sprake geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte waardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgehad en waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De onvoorzichtigheid van verdachte bestond daaruit dat hij in een niet als zodanig te herkennen politieauto een fietspad opreed in de richting van een tegemoetkomende bromfiets. Toen de bestuurder van deze bromfiets uitweek naar de rijbaan is verdachte ook de rijbaan opgereden. Verdachte heeft geen lichtsignalen gegeven of middels het transparant aan de bestuurder van de bromfiets duidelijk gemaakt dat verdachte hem in zijn hoedanigheid van politieagent staande wilde houden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Naar de mening van de verdediging heeft verdachte juist al het mogelijke gedaan om een aanrijding te voorkomen. Het is juist de te hoge snelheid van de bestuurder van de bromfiets geweest, gecombineerd met het feit dat deze niet of veel te laat remde, die maakte dat een aanrijding heeft plaatsgehad. Verdachte heeft geprobeerd de bromfiets te ontwijken en heeft krachtig geremd. Van de bestuurder van de bromfiets blijkt dit niet. Verdachte heeft zich niet onvoorzichtig gedragen naar de mening van de raadsman.
Dat verdachte zich met een personenauto op het fietspad heeft begeven, doet niet ter zake nu verdachte in zijn hoedanigheid van politieagent in beginsel gerechtigd is om bepalingen van het RVV te overtreden in de uitoefening van zijn dienst.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [Slachtoffer] d.d. 20 mei 2009 als vervat op pagina 14 van een strafdossier met nummer 2009044203-1 d.d. 5 juni 2009, waaruit blijkt, als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2009 reed ik als passagier achterop een bromfiets over het fietspad van de Zwet in de gemeente Delfzijl. Ik zag dat een grijze Volkswagen ons tegemoet reed. [Bestuurder bromfiets], de bestuurder van de brommer, stuurde naar rechts om de auto te ontwijken. Direct daarop stuurde [Bestuurder bromfiets] weer naar links het fietspad op. Ik zag toen dat de auto tegen de rechterkant van onze bromfiets aan reed. Ik viel op de grond en voelde dat ik mijn enkel had gebroken. Ik had niet door dat de auto die ons tegemoet reed een politieauto was.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuige A] d.d. 20 mei 2009 als vervat op pagina 17 van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit blijkt, als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 4 mei 2009 reed ik als bestuurder van een bromfiets over het fietspad naast de Zwet te Delfzijl. Ik zag dat een grijze Volkswagen mij tegemoet reed op het fietspad. De afstand was toen nog ongeveer 200 meter. De auto bleef mij tegemoet rijden. Ik wilde de auto ontwijken. Ik had niet door dat het een politieauto was. Ik reed de busstrook op. Ik zag dat ook de Volkswagen de weg op reed. Ik wilde toen weer richting fietspad. Toen ik naar links stuurde werd ik in de berm, gelegen tussen het fietspad en de rijbaan, door de Volkswagen aangereden. Hij stuurde ook juist weer richting het fietspad. Ik viel; [Slachtoffer], die bij mij achterop de bromfiets zat, viel ook.
3.
De verklaring van verdachte als afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 4 mei 2009 bezig met een verkeerscontrole op de Zwet te Delfzijl. Ik zat daarbij met een collega in een onherkenbare dienstauto. Er kwam een bromfiets op het fietspad op ons toe gereden. Met de Lasergun schoot ik de bromfiets. Ik mat een snelheid van 66 km/h. Ik wilde daarop de bestuurder van de bromfiets staande houden en reed het fietspad op in tegengestelde richting. Ik wilde de doorgang blokkeren voor de bestuurder van de bromfiets, uitstappen en de bestuurder een stopteken geven. De bestuurder van de bromfiets week echter uit van het fietspad de rijbaan op. Om de bestuurder van de bromfiets de doorgang verder te blokkeren en om te voorkomen dat hij ervan door zou gaan, ben ik gedeeltelijk de rijbaan opgereden. Ik zag echter dat de bestuurder van de bromfiets geen aanstalten maakte om te stoppen en ben toen direct weer uitgeweken richting het fietspad om een aanrijding te voorkomen. Op datzelfde moment echter veranderde de bestuurder van de bromfiets ook weer van richting en stuurde hij weer richting het fietspad. Een aanrijding was toen niet langer te voorkomen. In de berm tussen het fietspad en de rijbaan kwam de dienstauto in botsing met de bromfiets.
4.
Een viertal schriftelijke stukken, te weten een brief van de Chirurgen Maatschap Noordoost Groningen, d.d. 6 juni 2009 met als bijlage een verslag Gipskamerbezoek, een brief van J.H. van der Goot, arts assistent, d.d. 4 mei 2009 en een geneeskundige verklaring d.d. 29 mei 2009, alle opgenomen op pagina 5 van het hiervoor onder 1. vermelde strafdossier, gebruikt in verband met de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij [Slachtoffer] was bij een bezoek aan de spoedeisende hulp op 4 mei 2009 sprake van een standsafwijking van de rechter enkel. Hij is doorverwezen naar de operatiekamer waar de breuk met moeite gezet kon worden. Bij [Slachtoffer] is vervolgens gips aangelegd. De verwachte termijn waarbinnen van genezing sprake is, is 8 weken.
Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 4 mei 2009 op de Zwet te Delfzijl is verdachte in zijn hoedanigheid als politieagent bezig een snelheidscontrole te verrichten. Verdachte is daarbij gezeten in een voor het overige verkeer niet als politieauto herkenbare personenauto. Verdachte meet met een zogenoemde lasergun een snelheid van 66 km/h bij een hem over het fietspad tegemoet komende bromfiets. Teneinde de bestuurder van de bromfiets staande te houden rijdt verdachte in de dienstauto het fietspad op in de richting van de hem tegemoet komende bromfiets. Wanneer de bestuurder van de bromfiets uitwijkt door de berm naar de naastgelegen rijbaan om de door verdachte bestuurde auto te ontwijken, stuurt verdachte de dienstauto eveneens door de berm richting die rijbaan om de bestuurder van de bromfiets de doorgang te blokkeren. Wanneer de bestuurder van de bromfiets vervolgens nog steeds geen aanstalten maakt om zijn vaart te minderen, wijkt verdachte weer door de berm uit richting het fietspad teneinde een aanrijding te voorkomen. Op dat zelfde moment echter wijkt de bestuurder van de bromfiets ook weer uit richting het fietspad om een aanrijding met de auto bestuurd door verdachte te voorkomen. Aangezien zowel verdachte als de bestuurder van de bromfiets op dat moment in de met gras begroeide berm tussen het fietspad en de rijbaan rijden, kan door te remmen een aanrijding niet meer worden voorkomen.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in zijn hoedanigheid van politieagent in beginsel gerechtigd is om bepalingen van het RVV te overtreden in de uitoefening van zijn dienst, zodat in zoverre geen sprake is van een normschending.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Aan politieagenten is in het Besluit vrijstelling van bepalingen RVV 1990 voor politie d.d. 31 maart 1994 vrijstelling verleend van de bepalingen van het RVV 1990. Daarbij zijn echter aan de uitoefening van bevoegdheden, ontleend aan deze vrijstelling, de volgende voorschriften verbonden:
a. de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;
b. van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de genoemde voorschriften dat verdachte zich niet kan beroepen op de vrijstelling van de bepalingen van het RVV 1990. Immers, door in strijd met de bepalingen van het RVV met de dienstauto in tegengestelde richting aan de tegemoetkomende bromfiets over een fietspad te rijden heeft verdachte de veiligheid van het verkeer niet zoveel mogelijk gewaarborgd. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat het met de dienstauto blokkeren van de doorgang van de bromfiets voor de uitvoering van verdachtes taak als agent noodzakelijk was; verdachte stonden immers andere mogelijkheden ter beschikking om de bestuurder van de bromfiets staande te houden.
Los van de genoemde vrijstellingsbepalingen overweegt de rechtbank nog dat op verdachte, juist omdat hij politieagent is, een verhoogde zorgplicht rust.
De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd dat niet de onvoorzichtigheid van verdachte, maar die van de bestuurder van de bromfiets debet is aan het feit dat een aanrijding heeft plaatsgehad.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dat verweer als volgt. Het verweer ziet op de vraag of het ongeval in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. Bij het beantwoorden van die vraag is (onder meer) relevant wat in subjectieve en objectieve zin beschouwd, voorzienbare gevolgen van het handelen van verdachte zijn geweest, welke rol de gedragingen van verdachte hebben gespeeld in het samenspel van feiten en omstandigheden die tot het uiteindelijke gevolg hebben geleid en of aangenomen moet worden dat buiten verdachte liggende factoren de causaliteitsketen hebben doorbroken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich als bestuurder van de dienstauto aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. Verdachte heeft met een voor het overige verkeer niet als zodanig herkenbare politieauto een bestuurder van een bromfiets de doorgang geblokkeerd. Verdachte is daarbij over een fietspad ingereden op deze hem tegemoet komende bromfiets. Daarbij wist verdachte van het feit dat de bromfiets op dat moment een te hoge snelheid voerde. Wanneer de bestuurder van de bromfiets uitwijkt naar de rijbaan, stuurt verdachte ook richting rijbaan, naar eigen zeggen teneinde te voorkomen dat de bestuurder van de bromfiets zich aan de staandehouding onttrekt. De genoemde handelingen van verdachte in onderlinge samenhang beschouwd, maken dat de daarop volgende aanrijding naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte moet worden toegerekend.
De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat verdachte geen pogingen heeft ondernomen om aan de bestuurder van de bromfiets kenbaar te maken dat verdachte een politieagent was die de bestuurder wilde staandehouden, bijvoorbeeld door het transparant ‘Stop politie’ aan te zetten.
Dat verdachte uiteindelijk, om een aanrijding te voorkomen weer van de rijbaan naar het fietspad stuurt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan de toerekening van de aanrijding aan verdachte wordt afgedaan. Verdachte en de bestuurder van de bromfiets zijn elkaar op dat moment immers dermate dicht genaderd dat het feit dat ook de bestuurder van de bromfiets op hetzelfde moment een uitwijkmanoeuvre richting het fietspad zou inzetten, niet onvoorzienbaar was en voor rekening van verdachte moet blijven.
Dat de bestuurder van de bromfiets een te hoge snelheid voerde en niet, of te laat vaart minderde en dat een van de remmen van de bromfiets defect was, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daardoor de causaliteitsketen wordt doorbroken; temeer daar verdachte, zoals gezegd, op de hoogte was van het feit dat de bestuurder van de bromfiets een te hoge snelheid voerde. Het feit dat een ongeval plaatsvond is daarom naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid aan verdachtes gedragingen toe te rekenen.
De rechtbank acht – gelet op het vorenstaande – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 mei 2009, te Delfzijl, gemeente Delfzijl, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Zwet en het parallel aan die weg gelegen fietspad en de parallel aan die weg gelegen busstrook, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, komende vanaf een aan die Zwet gelegen zijweg het parallel aan die Zwet gelegen fietspad op te rijden en met dat door hem bestuurde voertuig de vrije doorgang over dat fietspad te blokkeren en (vervolgens) dat voertuig (door de berm) richting en over die busstrook te sturen en (vervolgens) dat voertuig vanaf die busstrook in de richting van het fietspad te sturen waardoor dat voertuig door die berm is gereden, waardoor een botsing of aanrijding, tussen dat door hem bestuurde voertuig en een bromfietser is ontstaan, waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander zodanig letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, bij niet voldoen en ontoereikend verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Daarbij heeft de officier van justitie gelet op de aard en ernst van het tenlastegelegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, alsook het feit dat het delict is begaan in de uitoefening van de dienst van verdachte in diens hoedanigheid van politieagent.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft terzake de strafoplegging geen verweer gevoerd.
Beoordeling
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgehad waarbij aan een ander letsel is toegebracht dat van dien aard is dat daardoor verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de hiervoor opgenomen medische verklaringen en uit de verklaring van [Slachtoffer] blijkt dat de gevolgen van het ongeval voor deze [Slachtoffer] hebben bestaan uit pijn, een beperking in de bewegingsvrijheid, slapeloosheid en ongemak. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan.
De rechtbank overweegt dat verdachte in zijn hoedanigheid als politieagent een bijzondere verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid heeft. Van verdachte mag daarom juist meer worden verwacht dan van een gemiddelde weggebruiker. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit dat verdachte als politieagent werkzaam was en handelde vanuit de intentie om de bestuurder van de bromfiets staande te houden niet afdoet aan de mate van verwijtbaarheid van verdachte.
De rechtbank is niet gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld vanwege het plegen van strafbare feiten.
Als oriëntatiepunt voor zaken als de onderhavige geldt een geldboete van € 1.000,- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden. De rechtbank acht in het onderhavige geval – gelet op het vorenstaande – geen feiten of omstandigheden aanwezig die reden vormen om af te wijken van de genoemd oriëntatiepunt. Temeer nu niet is gebleken dat een veroordeling conform die oriëntatiepunten voor verdachte bijzondere nadelige consequenties zal hebben in het kader van (ernstige) disciplinaire maatregelen op zijn werk.
Dat de rechtbank hiermee zwaarder straft dan door de officier van justitie is geëist, vindt zijn rechtvaardiging in de aard en de ernst van het feit.
Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van € 1.000,- (duizend euro);
met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast;
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W. van Weringh, voorzitter, mr. L.M.E. Kiezebrink en mr. G. Laman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2009.