NJB 2020/364:Ambtshalve oproeping van getuigen ter terechtzitting in hoger beroep: de uitgangspunten uit HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943 (betreffende het geval dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen) gelden ook indien de getuigenverklaringen deels ten overstaan van opsporingsambtenaren en deels in eerste aanleg in aanwezigheid van de verdediging tegenover de Rechter-Commissaris zijn afgelegd. Dus ook in dat geval dient de rechter in hoger beroep, indien hij die verklaring wel voor het bewijs gebruikt, ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing daartoe de redenen op te geven. In het bijzonder moet de rechter in hoger beroep vermelden op welke gronden hij de desbetreffende verklaring betrouwbaar acht. Die gronden kunnen, maar behoeven niet te zijn ontleend aan een verhoor van de getuige in hoger beroep. In casu kon het hof afzien van het ambtshalve als getuige (doen) ondervragen van betrokkenen, onder meer omdat de desbetreffende verklaringen op belangrijke punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat de verklaringen van de verdachte en de mededader in de overige bewijsmiddelen weerlegging vinden