Hof 's-Hertogenbosch, 03-01-2023, nr. 200.287.789, 01
ECLI:NL:GHSHE:2023:2
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-01-2023
- Zaaknummer
200.287.789_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:2, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑01‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:5692
ECLI:NL:GHSHE:2021:2908, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑09‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:5692
- Wetingang
art. 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑01‑2023
Inhoudsindicatie
geschil over nakoming overeenkomsten levering fosfaatrechten. Procedeert bemiddelaar op eigen naam of namens opdrachtgevers? Schending art. 21 Rv. Eiswijzing toegelaten
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.789/01
arrest van 3 januari 2023
in de zaak van
[appellant] handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[Rundveebedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
alsmede haar vennoten:
2. [geïntimeerde 2] i.z.h.v. vennoot van sub 1,wonende te [woonplaats] ,
3. [geïntimeerde 3] i.z.h.v. vennoot van sub 1,wonende te [woonplaats] ,
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. T.I.P. Jeltema te Veldhoven,
als vervolg op het tussenarrest in incident van 21 september 2021 in het hoger beroep van het vonnis van 5 augustus 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerden] . als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/256457 / HA ZA 18-528)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het hiervoor genoemde tussenarrest waarbij het hof de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [geïntimeerden] . heeft toegewezen en de zaak naar de rol is verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- -
de akte houdende overleggen productie tevens houdende akte uitlaten tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [geïntimeerden] .;
- -
de antwoordakte van [appellant] ;
- -
de bij brief van 23 september 2022 door [appellant] toegezonden productie , die [appellant] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
- -
de mondelinge behandeling op 14 oktober 2022, waarbij beide partijen spreekaantekeningen in het geding hebben gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
De kern van de zaak
3.1.
In de zaak gaat het in de kern om de overeenkomst waarbij [geïntimeerden] . zich hebben verbonden tot overdracht en levering van fosfaatrechten. Volgens [appellant] komen [geïntimeerden] . hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet na. Dit wordt door [geïntimeerden] . betwist.
De feiten
3.2.
Met grieven I, II en III komt [appellant] op tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Volgens [appellant] heeft de rechtbank bepaalde feiten onjuist weergegeven dan wel met die weergave een onjuiste suggestie gewekt. De rechtbank heeft die feiten vastgesteld die zij in het kader van haar beoordeling relevant achtte. Voor zover deze feiten onjuist zijn en/of [appellant] voor de beoordeling in hoger beroep relevante feiten heeft gesteld die de rechtbank niet heeft beoordeeld, zal het hof de relevante feiten alsnog (juist) vaststellen. Tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt dit niet.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
i. [appellant] is een eenmanszaak die zich bezighoudt met onder meer advies en bemiddeling in agrarische producten, waaronder fosfaatrechten. [appellant] handelt onder de naam [handelsnaam] .
[geïntimeerden] . exploiteren een bedrijf dat bedrijfsmatig rundvee en melkvee houdt.
De staatssecretaris van Economische Zaken heeft bij brief van 2 juli 2015 aangekondigd dat er een voornemen bestaat van het kabinet om een stelsel van fosfaatrechten voor de melkveehouderij te introduceren, om zodoende te kunnen borgen dat de totale fosfaatproductie (mest) in Nederland in 2018 in overeenstemming zou zijn met het fosfaatproductieplafond, zoals opgenomen in de (Europese) Nitraatrichtlijn (zie onder meer Kamerstuk 33 979, nr. 98 en TK 2015-2016, 33 979, nr. 108).
Op dat moment was beoogd dat het fosfaatrechtenstelsel in werking zou treden per 1 januari 2017, maar die datum werd niet gehaald. Uiteindelijk is de Meststoffenwet op 1 januari 2018 gewijzigd en is een stelsel van fosfaatrechten in werking getreden voor landbouwers, waarbij het fosfaatrecht wordt vastgesteld op basis van de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen.
Fosfaatrechten zijn overdraagbaar. Overdracht van rechten moet in het register van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden opgenomen. Fosfaatrechten kunnen enkel worden overgedragen van de ene landbouwer aan een andere landbouwer.
Op 13 en 14 juli 2016 heeft [appellant] als bemiddelaar een aantal overeenkomsten gesloten met enerzijds [geïntimeerden] . als verkopers van fosfaatrechten en anderzijds [persoon B] (hierna: [persoon B] ) en de maatschap [persoon A] en haar maten (hierna: [persoon A + kopers] ) als kopers van fosfaatrechten.
De koopovereenkomst fosfaatrechten met [contractnummer] tussen partijen [persoon B] als “koper” en [appellant] “in dezen handelend namens derden, derden hierna te noemen “verkoper”, betreft kort gezegd de verkoop door verkoper aan koper (dus: [persoon B] ) van 1000 kilo (315 kilo + 685 kilo) fosfaatrechten netto voor een verkoopprijs van € 90.000,- excl. BTW (hierna: Koopovereenkomst [persoon B] ). De koopovereenkomst fosfaatrechten met [contractnummer] tussen partijen [Rundveebedrijf] als “verkoper” en [appellant] “in dezen handelend namens derden, derden hierna te noemen “koper” betreft kort gezegd de verkoop door de verkoper (dus: [Rundveebedrijf] ) aan koper van 685 kilo fosfaatrechten netto voor een verkoopprijs van € 57.075,- excl. BTW (hierna: Koopovereenkomst [Rundveebedrijf] I).
De koopovereenkomst fosfaatrechten met [contractnummer 2] tussen partijen [persoon A + kopers] als “koper” en [appellant] “in dezen handelend namens derden, derden hierna te noemen “verkoper”, betreft kort gezegd de verkoop door verkoper aan koper (dus: [persoon A + kopers] ) van 665 kilo fosfaatrechten netto voor een verkoopprijs van € 59.850,- excl. BTW (hierna: Koopovereenkomst [persoon A] ). De koopovereenkomst fosfaatrechten met [contractnummer 2] tussen partijen [Rundveebedrijf] als “verkoper” en [appellant] “in dezen handelend namens derden, derden hierna te noemen “koper” betreft kort gezegd de verkoop door de verkoper (dus: [Rundveebedrijf] ) aan koper van 665 kilo fosfaatrechten netto voor een verkoopprijs van € 55.425,- excl. BTW (hierna: Koopovereenkomst [Rundveebedrijf] II).
De hiervoor genoemde overeenkomsten zijn nagenoeg gelijkluidend. In de deze procedure gaat het vooral om de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II. Voor zover relevant is het volgende in de overeenkomsten opgenomen, met als verschil dat het aantal te leveren kilogram fosfaatrechten (685 kilogram netto respectievelijk 665 kilogram netto) en de verkoopprijs:
"De ondergetekenden:
(…)
Nemen in aanmerking:
Dat verkoper gerechtigd is tot het verkopen van de rechten;
Dat verkoper bereid is de Rechten over te dragen aan Koper;
Dat verkoper en koper voor het aangaan van deze overeenkomst volmachten hebben afgegeven.
Dat verkoper en koper overeen stemming hebben bereikt over de overname van de in deze overeenkomst omschreven rechten, welke overeenstemming Partijen hierbij in deze overeenkomst wensen vast te leggen;
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Definities en interpretaties
(…)
Rechten:
Fosfaatrechten zoals vastgelegd in de brief van [staatssecretaris] van 2 juli 2015 met als [kenmerk] + brief [persoon C] van 3 maart 2016 met als [kenmerk] brief [persoon C] van 17 maart 2016 met als [kenmerk] .(…)
2. Koop en verkoop van de rechten.
Verkoper verkoopt aan Koper en Koper koopt van Verkoper 685 kilo fosfaatrechten netto voor Koper ondervoorbehoud van:
A toewijzing en verplaatsbaarheid van de fosfaatrechten. Indien de fosfaatrechten niet toegewezen worden of niet verplaatsbaar/vrij verhandelbaar zijn vervalt deze overeenkomst
B (…)
C redenen die niet het gevolg zijn van een toerekenbare tekortkoming van Koper of Verkoper. Indien de rechten hierdoor (A, B of C) niet worden geregistreerd op naam van Koper kan de wederpartij op geen enkele wijze aanspraak maken op vervangende rechten of enige vorm van schadevergoeding hoe dan ook. Verkoper betaalt [handelsnaam] dan een courtage nota van €250,- excl. BTW.
Korting/afroming bij toewijzing zijn voor de Verkoper. Korting/afroming bij overdracht zijn voor Verkoper. Korting/afroming na overdracht zijn voor Koper. De fosfaatrechten zijn na korting/afroming 100% benutbaar voor zover de toekomstige (ingangsdatum) wet het toestaat.
3. Koopprijs
3.1.
De totale verkoopprijs van de onder artikel 2 bedoelde fosfaatrechten bedraagt € 55.425,- excl. BTW = € 75,- per kg (739 kg) bij 10% korting bij overdracht.
(…)
5. Verplichtingen Koper-Verkoper/ niet nakoming – boete
Koper en Verkoper zijn verplicht al het nodige te doen of na te laten om te komen tot levering van de fosfaatrechten door registratie ten name van de koper, waaronder in ieder geval wordt verstaan het voldoen aan de verplichtingen als opgenomen in de toekomstige wet/AMVB mbt fosfaatrechten melkvee.(…)
6. Ontbindende voorwaarden
6.1
Ontbinding van de overeenkomst, al dan niet buitengerechtelijk, anders dan in onderling overleg of op die hierna vermelde gronden, wordt door partijen uitdrukkelijk uitgesloten.
6.2
Indien de hoeveelheid over te dragen fosfaatrechten afwijkt van hetgeen is overeengekomen heeft Koper recht op de teruggave van de betaalde koopprijs van de niet overgedragen fosfaatrechten zonder schadeplichtigheid van de verkoper.
(…)”
Bij besluit van 13 januari 2018 (hierna: het besluit) is aan [Rundveebedrijf] kenbaar gemaakt dat het aantal fosfaatrechten (in kg fosfaat) voor zijn bedrijf is vastgesteld op 468 kilogram. Tegen het besluit hebben [geïntimeerden] . bezwaar aangetekend, maar de behandeling daarvan is vervolgens aangehouden.
Op 29 juli 2018 heeft de Minister een beleidsregel ingevoerd omdat er (onder meer) onduidelijkheid bestond over het begrip "jongvee". In die beleidsregel werd bepaald dat bij nader inzien geen fosfaatrechten worden toegekend voor jongvee dat uitsluitend bedoeld is voor vleesproductie en dat dus nooit een kalf zal krijgen. Voor zover dat betreffende jongvee in het besluit van 13 januari 2018 was meegenomen om de fosfaatrechten vast te stellen, zou dit worden gecorrigeerd middels een herbeschikking (nieuw besluit voor [geïntimeerden] .).
Naar aanleiding van voornoemde beleidsregel is het eerdere besluit van 13 januari 2018 bij (een nieuw) besluit van 1 oktober 2018 ingetrokken en nader bepaald dat aan [geïntimeerden] . geen 468 maar slechts 251 kilo fosfaatrechten worden toegekend. Ook tegen dit nieuwe besluit hebben [geïntimeerden] . bezwaar gemaakt. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de procedure bij de rechtbank was er nog niet beslist op dit bezwaar.
[appellant] heeft op 17 oktober 2018 ten laste van [geïntimeerden] . conservatoir derdenbeslag gelegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op de fosfaatrechten die aan [Rundveebedrijf] zijn toegekend.
Bij besluit van 7 april 2020 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn aan [Rundveebedrijf] met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2018 1465 kilo fosfaatrechten toegekend.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
In deze procedure heeft [appellant] in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat [geïntimeerden] . worden veroordeeld tot het leveren van 1.500 kilo bruto fosfaatrechten, tegen de overeengekomen koopprijs door [appellant] te voldoen, dan wel in ieder geval de toegewezen 251 kilo fosfaatrechten, met behoud van de vordering van [appellant] op het meerdere en het meewerken aan de machtiging welke hier noodzakelijk voor is, op straffe van een dwangsom. [appellant] heeft voorts gevorderd dat [geïntimeerden] . worden veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten en de proceskosten.
3.3.2.
[geïntimeerden] . hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. [geïntimeerden] . hebben in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot opheffing van het conservatoire beslag op de fosfaatrechten, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie en reconventie.
3.3.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank kort gezegd geoordeeld dat:
- -
[appellant] heeft verklaard dat hij de procedure in eigen naam en voor rekening van de kopers van de fosfaatrechten voert (rov. 4.6.);
- -
[appellant] hiertoe op grond van artikel 10 van de overeenkomsten met de kopers bevoegd is (rov. 4.10.);
- -
een veroordeling ten gunste van de kopers niet mogelijk is omdat [appellant] niet bekend heeft gemaakt wie de kopers zijn (rov. 4.13.2.);
- -
een veroordeling ten gunste van [appellant] ook niet mogelijk is omdat fosfaatrechten slechts kunnen worden overgedragen aan een bij RVO geregistreerde landbouwer (rov. 4.14.).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie. De rechtbank heeft voorts de reconventionele vordering van [geïntimeerden] . tot opheffing van het conservatoire beslag op de fosfaatrechten afgewezen en [geïntimeerden] . veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. [appellant] vordert thans, na wijziging van eis en samengevat,
Primair
I het betalen aan [appellant] van de schade geleden door koper [persoon A] ad € 73.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 januari 2018;
II het betalen aan [appellant] van de schade geleden door koper [persoon B] ad € 80.565,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 januari 2018;
III het betalen aan [appellant] van de door hem geleden schade ad € 38.850,59, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2018.
Subsidiair
IV het leveren van de fosfaatrechten zijnde 1350 kg netto na afroming aan [persoon A] (665 kg) respectievelijk [persoon B] (685 kg), op direct verzoek/aanwijzing van [appellant] te leveren conform de in de overeenkomsten met [persoon A] en [persoon B] afgesproken prijzen, en het eventueel meewerken aan de machtiging die hiervoor noodzakelijk is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 250.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerden] . in gebreke blijven na betekening van het in deze te wijzen arrest;
Primair en subsidiair
V veroordeling van [geïntimeerden] . in de proceskosten, inclusief de nakosten en de beslagkosten.
3.4.2.
[geïntimeerden] . hebben in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd en concluderen tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, eventueel onder verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties. [geïntimeerden] . hebben voorts een incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld. [geïntimeerden] vorderen dat [appellant] wordt bevolen om aan [geïntimeerden] . een afschrift te verstrekken van alle procesdossiers in het geschil en/of de geschillen tussen [appellant] en [persoon B] en [appellant] en [persoon A + kopers] [appellant] heeft tegen deze incidentele vordering verweer gevoerd.
3.4.3.
Het hof begrijpt de grieven IV-VII in principaal hoger beroep zo dat [appellant] opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet-ontvankelijk is en hetgeen de rechtbank in verband daarmee heeft overwogen (zie rov. 3.3.3. hiervoor). Uit hetgeen door [geïntimeerden] . is aangevoerd in de memorie van antwoord volgt dat zij dit ook zo hebben begrepen. Het hof zal hier dan ook van uitgaan. In het incidentele hoger beroep komen [geïntimeerden] . op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] op eigen naam procedeert en daartoe op grond van artikel 10 van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II bevoegd is. Het hof zal de grieven IV-VII in het principale hoger beroep en de grief in het incidentele hoger beroep hierna gezamenlijk behandelen.
Hoedanigheid en ontvankelijkheid [appellant]
3.5.1.
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of [appellant] jegens [Rundveebedrijf] bij het sluiten van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II in eigen naam is opgetreden en deze overeenkomsten dus op eigen naam heeft gesloten, afhangt van hetgeen [appellant] en [Rundveebedrijf] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden. Uit de bewoordingen van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II volgt dat [appellant] niet in eigen naam is opgetreden, maar namens derden. De stellingen van [appellant] komen erop neer dat hij heeft gehandeld namens [persoon B] en [persoon A] . Dit sluit aan bij hetgeen volgt uit de Koopovereenkomsten [persoon B] en [persoon A] en is niet, althans niet voldoende onderbouwd, betwist door [geïntimeerden] . Hiermee staat vast dat [persoon B] en [persoon A] (kopers) en [Rundveebedrijf] (verkoper) partij zijn bij de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II.
3.5.2.
Tussen partijen is in geschil of [appellant] op eigen naam procedeert of namens [persoon B] en [persoon A] .
Het hof stelt voorop dat de vraag in welke hoedanigheid een eisende partij optreedt, uitleg vergt van het exploot waarmee de desbetreffende instantie wordt ingeleid. Ingevolge artikel 3:59 BW zijn de artikelen 3:33 en 3:35 BW op deze uitleg overeenkomstig van toepassing (vgl. ook de MvA II bij art. 3:59, Parl. Gesch. Boek 3, blz. 251). In verband met de aard van dat exploot en de belangen van de wederpartij moeten echter strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht. Indien het gaat om uitleg van een appelexploot dient de rechter die heeft te beoordelen of aan de zojuist bedoelde strenge eisen is voldaan, in zijn oordeel mede te betrekken op welke wijze de identiteit en de hoedanigheid van appellant in de door deze in eerste aanleg in het geding gebrachte processtukken is omschreven, hoe de processuele wederpartij daarop heeft gereageerd en welke omschrijving de rechter in eerste aanleg van die hoedanigheid en identiteit in zijn bestreden vonnis(sen) heeft gegeven (Hoge Raad 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435).
3.5.3.
Het hof overweegt hierover als volgt. Zowel de dagvaarding in eerste aanleg, als de dagvaarding in hoger beroep, vermelden slechts “ [appellant] ” en niet “ [appellant] in hoedanigheid van”. De stellingen van [appellant] op dit punt zijn tegenstrijdig en kunnen zowel duiden op procederen namens [persoon B] en [persoon A] , als op procederen op eigen naam. Mede in het licht van hetgeen hiervoor rov. 3.5.2. is overwogen, hecht het hof doorslaggevende betekenis aan de omschrijving in de dagvaarding in eerste aanleg en de dagvaarding in hoger beroep, het feit dat de rechtbank in de procedure in eerste aanleg heeft geoordeeld dat [appellant] in eigen naam procedeert en dat [geïntimeerden] . in hoger beroep het standpunt innemen dat vast staat dat [appellant] in eigen naam procedeert (memorie van antwoord, nr. 89). Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat [appellant] niet optreedt namens [persoon B] en [persoon A] , maar in eigen naam.
3.5.4.
Aangezien [appellant] geen partij is bij de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II (zie rov. 3.5.1. hiervoor), en dus in beginsel geen rechten geldend kan maken op grond van deze overeenkomsten, rijst de vraag of [appellant] ontvankelijk is. Ook op dit punt zijn de stellingen van [appellant] dubbelzinnig. Mede gezien de toelichting van [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, begrijpt het hof de stellingen van [appellant] aldus dat hij in dit verband een beroep doet op artikel 10 van de Koopovereenkomsten [persoon B] en [persoon A] . Dat [geïntimeerden] . dit ook zo hebben begrepen volgt uit de memorie van antwoord, de grief in het incidentele hoger beroep en de spreekaantekeningen die [geïntimeerden] . ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben overgelegd. Hierin zijn [geïntimeerden] . immers ingegaan op de vraag of [appellant] op grond van artikel 10 van de Koopovereenkomsten [persoon B] en [persoon A] bevoegd is vorderingen van [persoon B] en [persoon A] op eigen naam in te stellen.
3.5.5.
Artikel 10 van de Koopovereenkomsten [persoon B] en [persoon A] luidt als volgt:
“10 Volmacht
Koper machtigt [handelsnaam] om voor en namens koper alle benodigde stukken te ondertekenen om deze koopovereenkomst uit te voeren. Om voor en namens koper al datgene te doen dat noodzakelijk is ter uitvoering van de overdracht en levering van bovengenoemde rechten en verder al datgene te doen wat [handelsnaam] in het belang van hem, koper, gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de koper, zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen, alles met de macht van substitutie en alles op naam van de verkoper, evenals waar nodig op zijn eigen naam.”
Op grond van dit artikel is [appellant] (h.o.d.n. [handelsnaam] ) bevoegd om namens de verkoper of op eigen naam, al datgene te doen wat nodig is ter uitvoering van de overdracht en levering van de fosfaatrechten en al datgene wat [appellant] in het belang van kopers (dus: [persoon A] en [persoon B] ) gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de koper zelf zou mogen of moeten doen. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat sprake is van lastgeving en dat [appellant] bevoegd is om in eigen naam vorderingen van [persoon A] en [persoon B] op [geïntimeerden] . in verband met kort gezegd de (niet-)nakoming van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II in te stellen. Hieraan doet niet af dat in artikel 10 het instellen van vorderingen op eigen naam, niet met zoveel woorden is genoemd. Het instellen van vorderingen in verband met (niet-nakoming) van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II valt immers onder de ruime omschrijving van artikel 10.
Hierbij is van belang dat een lasthebber die in eigen naam optreedt ten behoeve van een ander (de lastgever), niet gehouden is in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Eerst indien het verweer van de ander daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is in eigen naam op te treden. De omstandigheid dat de eiser op enig moment na aanvang van de procedure stelt dat hij de vordering als lasthebber ten behoeve van de lastgever geldend maakt, brengt geen wijziging in zijn hoedanigheid van procespartij als bedoeld in onder meer HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8483, rov. 3.13, indien hij blijft procederen in eigen naam. Dit brengt mee dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de eiser die een vordering in eigen naam heeft ingesteld, op enig moment in de procedure stelt dat hij de vordering als lasthebber (al vanaf het begin of vanaf een later tijdstip, bijvoorbeeld naar aanleiding van een overgang van de vordering op een derde) in eigen naam als lasthebber van de rechthebbende geldend maakt (Hoge Raad 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112). [appellant] heeft in ieder geval in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hij de vorderingen van [persoon A] en [persoon B] in eigen naam heeft ingesteld.
Dit alles maakt dat [appellant] ontvankelijk is ter zake de primaire vorderingen I en II en ter zake de subsidiaire vordering. De subsidiaire vordering ziet op de levering van fosfaatrechten aan [persoon A] en [persoon B] . Volgens [geïntimeerden] . verdraagt dit zich niet met procederen op eigen naam. Het hof volgt [geïntimeerden] . hierin niet. Niet valt in te zien waarom een partij die op eigen naam procedeert en levering vordert, niet kan vorderen dat aan derde in plaats van aan hemzelf wordt geleverd.
De primaire vordering sub III betreft een schadevergoedingsvordering van [appellant] zelf. Ter zake van deze vordering is [appellant] dus ook ontvankelijk.
3.5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de grief van [geïntimeerden] . in het incidentele hoger beroep faalt. Met deze grief betogen [geïntimeerden] . immers dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] op eigen naam procedeert en daartoe op grond van artikel 10 van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II bevoegd is. De grieven van [appellant] voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondanks het bepaalde in artikel 10 van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II niet-ontvankelijk is, slagen daarentegen. Dit betekent dat het hof toekomt aan beoordeling van de door [appellant] in hoger beroep gewijzigde eis.
De nakoming van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II
3.6.1.
In hoger beroep vordert [appellant] , onder andere en kort gezegd, primair schadevergoeding vanwege niet-nakoming van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II en subsidiair nakoming. Ter onderbouwing van deze vorderingen, stelt [appellant] dat [Rundveebedrijf] haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten niet nakomt, en dat geïntimeerden sub 2 tot en met 4 daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellant] dat [geïntimeerden] . zouden worden veroordeeld tot levering van 1500 kilo fosfaatrechten, dan wel 251 kilo fosfaatrechten. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en hij vordert thans kort gezegd primair vervangende schadevergoeding en subsidiair levering van 665 kilo fosfaatrechten aan [persoon A + kopers] en 685 kilo fosfaatrechten aan [persoon B] c.s.
In eerste aanleg en in hoger beroep hebben [geïntimeerden] . zich onder andere verweerd met een beroep op artikel 2 van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II. In dit artikel staat dat de overeenkomst vervalt indien de fosfaatrechten niet worden toegewezen of niet verplaatsbaar/vrij verhandelbaar zijn. Volgens [geïntimeerden] . hebben zij zich slechts tot levering van de overeengekomen hoeveelheden fosfaatrechten willen verplichten indien deze ook in de overeengekomen hoeveelheden zouden worden toegewezen en zijn op grond van artikel 2 de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II deze verplichtingen vervallen omdat de overeengekomen hoeveelheden niet zijn toegewezen. Bij besluit van 1 oktober 2018 zijn aan [geïntimeerden] . immers slechts 251 kilo fosfaatrechten toegekend, aldus [geïntimeerden] .
3.6.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] een uittreksel overgelegd uit het register waarin toegekende fosfaatrechten worden geregistreerd. Uit het uittreksel blijkt dat bij besluit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan [Rundveebedrijf] met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2018 1465 kilo fosfaatrechten zijn toegekend (zie rov. 3.2. onder xii hiervoor). Uit hetgeen door [geïntimeerden] . ter zitting in hoger beroep is aangevoerd volgt dat dit op 7 april 2020 definitief is besloten.
De memorie van antwoord van [geïntimeerden] . dateert van 27 juli 2021. In deze memorie hebben zij echter geen melding gemaakt van het feit dat aan [Rundveebedrijf] met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2018 1465 kilo fosfaatrechten is toegekend. Integendeel, zij doen het juist voorkomen alsof aan [Rundveebedrijf] slechts 251 kilo fosfaatrechten zijn toegekend. [geïntimeerden] . hebben hiermee niet voldaan aan de waarheidsplicht ingevolge artikel 21 Rv. Dit betekent dat het hof hieruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn vorderingen gewijzigd en stellingen ingenomen op basis van het uitgangspunt dat aan [Rundveebedrijf] 251 kilo fosfaatrechten zijn toegekend. Gezien de inhoud van de Koopovereenkomsten [Rundveebedrijf] I en II en de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen, had het op de weg van [geïntimeerden] . gelegen om [appellant] te informeren over het besluit van 7 april 2020. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat toegekende fosfaatrechten kenbaar zijn uit een openbaar register is en dat [appellant] door raadpleging hiervan al eerder op de hoogte had kunnen geraken van het feit dat aan [Rundveebedrijf] definitief 1465 kilo fosfaatrechten zijn toegekend. De handelwijze van [geïntimeerden] . heeft tot gevolg gehad dat [appellant] in hoger beroep zijn vorderingen heeft gewijzigd en stellingen heeft ingenomen op basis van een onjuist uitgangspunt.
Hierbij komt dat voorkomen moet worden dat het geschil aan de hand van achterhaalde of onjuist gebleken stellingen en weren zou moeten worden beslist (Hoge Raad 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, rov. 2.4.4.).
Dit alles maakt dat het hof partijen in de gelegenheid zal stellen om zich uit te laten over de gevolgen van het feit dat aan [Rundveebedrijf] definitief 1465 kilo fosfaatrechten zijn toegekend, waarbij het hof aan [appellant] gelegenheid biedt om in het licht van dit feit zijn vorderingen aan te passen. [appellant] zal zowel zijn eis als de gronden daarvan mogen wijzigen. Indien [appellant] van deze mogelijkheid gebruikt maakt, verzoekt het hof [appellant] hierbij in te gaan op de vraag of de eiswijzing in hoger beroep bij memorie van grieven (zie rov. 3.4.1. hiervoor) kwalificeert als omzetting in de zin van artikel 6:87 BW en wat de consequenties daarvan zijn.
3.6.3.
Ter uitvoering van het vorenstaande kan [appellant] een memorie nemen. [geïntimeerden] . mogen daarna bij antwoordmemorie reageren. Het hof geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om – in elk geval ook nadat deze memories zijn genomen – in contact te treden om alsnog tot een vergelijk te komen, alvorens arrest te vragen.
3.6.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 februari 2023 voor het nemen van een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant] als bedoeld in rov. 3.6.3.;
bepaalt dat [geïntimeerden] . binnen een termijn van zes weken daarna bij antwoordmemorie mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.W.M. van den Heuvel, A.C. van Campen en D. Knottenbelt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 januari 2023.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 21‑09‑2021
Inhoudsindicatie
geschil over nakoming overeenkomsten levering fosfaatrechten. Procedeert bemiddelaar op eigen naam of namens opdrachtgevers? Schending art. 21 Rv. Eiswijzing toegelaten
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.789/01
arrest van 21 september 2021
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant] ,
handelende onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[Rundveebedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
alsmede haar vennoten:
2. [vennoot 1],
wonende te [woonplaats] ,
3. [vennoot 2], wonende te [woonplaats] ,
4. [vennoot 3],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. T.I.P. Jeltema te Veldhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 oktober 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 augustus 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellant – [appellant] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en geïntimeerden – [geïntimeerden] – als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/256457 / HA ZA 18-528)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven, tevens wijziging c.q. vermeerdering van eis met producties;
- -
de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende incidentele vordering, met producties;
- -
de antwoordmemorie in het incident van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
3. De beoordeling
In het incident
3.1.
Tussen [appellant] en [geïntimeerden] zijn twee overeenkomsten gesloten, strekkende tot verkoop van fosfaatrechten door [geïntimeerden] In de overeenkomsten is vermeld dat [appellant] daarbij handelt in opdracht van niet bij naam genoemde derden (kopers). In de hoofdzaak heeft [appellant] in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerden] gevorderd de fosfaatrechten tegen betaling van de overeengekomen prijs te leveren.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort weergegeven, dat [appellant] weliswaar in beginsel in eigen naam kan procederen voor partijen die onbekend wensen te blijven (onmiddellijke vertegenwoordiging), maar dat dit in het onderhavige geval niet mogelijk is. Bij een toewijzend vonnis zouden de fosfaatrechten immers aan [appellant] moeten worden geleverd, hetgeen niet mogelijk is omdat [appellant] niet bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is geregistreerd als landbouwer, aldus de rechtbank.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] de namen van de kopers bekendgemaakt en zijn vordering gewijzigd. [appellant] vordert thans veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van schadevergoeding wegens wanprestatie c.q. onrechtmatige daad (primair), althans tot het alsnog leveren van de fosfaatrechten aan de kopers: [persoon A] en [persoon B] (subsidiair).
3.2.
[geïntimeerden] vorderen in het incident op de voet van artikel 843a Rv afgifte van de volledige procesdossiers in de procedures tussen [appellant] en [persoon A] en tussen [appellant] en [persoon B] , inclusief alle producties, en/of alle met [persoon A] en [persoon B] gevoerde correspondentie aangaande de in het geding zijnde fosfaatrechten, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Ter onderbouwing van hun vordering in het incident hebben [geïntimeerden] verwezen naar hetgeen zij in hun verweer tegen grief 3 in principaal hoger beroep hebben aangevoerd (punt 73 e.v. memorie van antwoord/grieven):
"73. In de opvatting van [geïntimeerden] hebben de gevraagde stukken en correspondentie directe relevantie voor het geschil dat [geïntimeerden] en [appellant] verdeeld houdt, en/of de vorderingen die [appellant] in dat verband tegen [geïntimeerden] heeft ingesteld.
74. [appellant] stelt immers dat [persoon B] en [persoon A] schade hebben geleden en voorts dat 'zijn' schade bestaat uit 'advocaatkosten, griffierechten en deurwaarderskosten en winstmarge en werk- en reiskosten in de zaak met [persoon A] '.
75. Daarnaast vordert [appellant] alsnog levering 'van de fosfaatrechten (…) op direct verzoek/aanwijzing van [appellant] (…)', terwijl onduidelijk blijft of dit ook is gevorderd of nog steeds wordt gevorderd door genoemde [persoon A] en [persoon B] , en/of dat [appellant] en genoemde [persoon A] en/of [persoon B] ter zake hun geschillen niet inmiddels een minnelijke regeling hebben getroffen.
76. [geïntimeerden] heeft des te meer belang bij zijn vordering op dit punt aangezien [appellant] verder nog stelt dat genoemde [persoon A] en [persoon B] 'voorzorgsmaatregelen' zouden hebben getroffen door 'vervangende rechten' te kopen, (…) terwijl onduidelijk blijft of en in hoeverre [appellant] ter zake de hierdoor gestelde 'schade' aan de zijde van [persoon A] en [persoon B] is aangesproken en/of hij hiervoor ter zake is dienen op te komen."
3.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident. Volgens [appellant] ontbreekt het rechtmatig belang daarbij, is de vordering te onbepaald, is het verstrekken van procesdossiers in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en is er (bovendien) tussen hem en [persoon B] in het geheel geen gerechtelijke procedure gevoerd.
3.4.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 843a lid 1 Rv degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een 'fishing expedition' te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.5.
Nu [appellant] heeft betwist dat er tussen hem en [persoon B] een procedure is gevoerd en [geïntimeerden] het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt, moet de vordering in ieder geval in zoverre worden afgewezen. [appellant] kan niet worden veroordeeld tot afgifte van een niet bestaand procesdossier.
Tussen [appellant] en [persoon A] is bij dit hof een procedure aanhangig geweest die heeft geresulteerd in een schikking. [appellant] is bereid (punt 7 van zijn incidentele antwoordmemorie) om die schikking in de onderhavige procedure over te leggen. De vordering van [geïntimeerden] is derhalve in zoverre toewijsbaar.
Voor het overige heeft de vordering naar het oordeel van het hof het karakter van een fishing expedition en is de vordering daarom niet toewijsbaar; [geïntimeerden] vragen geen specifieke stukken, maar alle overige stukken in de met [persoon A] gevoerde procedure en alle met [persoon A] en [persoon B] gevoerde correspondentie. Dat en waarom al die overige stukken relevant (kunnen) zijn ter onderbouwing van het standpunt van [geïntimeerden] is het hof niet gebleken. Het belang daarbij hebben [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd.
3.6.
Gezien het hiervoor overwogene wordt beslist als volgt. Gelet op de bereidheid van [appellant] om de schikking over te leggen - en op het feit dat het hof bij de beoordeling in de hoofdzaak er consequenties aan kan verbinden als [appellant] daartoe niet zou overgaan - zal het hof het opleggen van een dwangsom achterwege laten.
De beslissing over de proceskosten van het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
veroordeelt [appellant] om binnen vier weken na de uitspraak van dit arrest de in de procedure tussen [appellant] en [persoon A] bereikte schikking aan [geïntimeerden] ter hand te stellen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 november 2021 voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 september 2021.
griffier rolraadsheer