Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/5.6.2
5.6.2 Taakvervulling door de besturende overheid
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS301330:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Van Nispen (1993), p. 36: '... de vraag hoe wij onze burgerlijke procedure zouden moeten inrichten is ... eerst en vooral een financiële: hoeveel geld hebben wij collectief over voor het functioneren van de burgerlijke rechtspleging?'
Alkema merkt in dit verband onder de (straf)zaak Milasi, EHRM 25 juni 1987, serie A, vol 119, NJ 1990, 230, op dat art. 6 EVRM een voorbeeld is van een verdragsbepaling met een sociaal element, maar dan wel een sociaal element met een bijsmaak, omdat het erop lijkt dat de rechter niet uitsluitend voor een grondrecht opkomt maar tevens voor zijn eigen stand.
'Rechtspraak bij de Tijd', rapport van de Adviescommissie Toerusting en organisatie zittende magistratuur, Den Haag, januari 1998.
Die roep kwam bijvoorbeeld van Beekhuis (1993), p. 476-479, Van Son (1993), p. 460461, Van Breda (1993), p. 1197-1199, Koopmans (1987), p. 57 e.v. en Ingelse (1993), p. 168 e.v.
Aldus de voormalige Haagse Rechtbankpresident Van Delden (thans voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak) in het in de vorige noot vermelde interview met Van Son (1993) en Van Breda, a.w.
Ingelse, a.w. In dit verband sprak het boekdelen dat bijvoorbeeld bij de kantongerechten tussen 1989 en 1994 het aantal zaken praktisch was verdubbeld, terwijl de personele bezetting slechts met gemiddeld 7% was toegenomen; zie Van Aerde en Muerle-Hetebrij (1995), p. 16.
Zie over deze evaluatie Modernisering rechtspraak NJ B 2005, p. 1216. Het eindrapport van de Commissie-Deetman heeft in december 2006 het licht gezien. De commissie oordeelt dat het nieuwe stelsel niet drastisch gewijzigd hoeft te worden; wachtlijsten zijn er echter nog steeds, zij het in verminderde mate.
Reiling (2003), p. 2286-2291, waarin schrijfster uitgebreid ingaat op rechtspraak en informatietechnologie.
Het wettelijk systeem van civiele rechtspleging staat of valt met de (financiële en organisatorische) ondersteuning daarvan door de overheid.1 Het betreft hier een onderwerp van beschikbare middelen en politieke keuzes. Principle 9 van aanbeveling R(84)5 ('The most modern technical means should be made available to the judicial authorities so as to enable them to give justice in the best possible conditions of efficiency, in particular, acces to the various sources of law and speeding up the administration of justice') is dan ook bij uitstek te kwalificeren als een uitgangspunt met een sociaal karakter: op de overheid rust de verplichting te zorgen voor voldoende rechterlijke voorzieningen.2
In 1998 heeft de Adviescommissie Toerusting en organisatie zittende magistratuur (Commissie-Leemhuis) haar rapport 'Rechtspraak bij de Tijd' doen verschijnen,3 waarin het volgende te lezen viel:
'Om tegemoet te komen aan de maatschappelijke behoefte aan snelle uitspraken dienen middelen ter beschikking te worden gesteld voor de verbetering van doorlooptijden. Om voldoende snelheid van rechtspraak te waarborgen is structureel meer capaciteit nodig van rechters en ondersteuning. Door deze inzet van extra personeel moet het zover kunnen komen, dat vertragingen of fouten praktisch niet meer voorkomen. Ingeschat wordt, dat een bedrag vanf 15 miljoen voldoende is om in alle sectoren van de rechtspraak de gewenste snelheid van afdoening van zaken te bereiken. Voor het realiseren van versnelling blijft men gedeeltelijk afhankelijk van externe factoren, zoals de proceshandelingen van partijen. Daarnaast is voldoende capaciteit bij de rechterlijke organisatie voorwaarde voor snelle afdoening van zaken. Die zal mede sterk worden uitgebreid, indien de hierna beschreven maatregelen worden uitgevoerd.'
Waarna tal van concrete voorstellen volgden. De commissie trachtte een antwoord te geven op de luide en duidelijke roep om verdergaande automatisering binnen de rechterlijke macht en delegatie van (quasi-) rechterlijke werkzaamheden aan stafjuristen of juridische medewerkers (maar ook andere functionarissen, zoals bibliothecarissen, documentalisten en dergelijke).4 De behoefte aan rechterlijke ondersteuning in de vorm van delegatie van dit soort werkzaamheden aan andere personen en organen sloot overigens naadloos aan bij II van aanbeveling R(86)12 dat voorstaat 'not increasing but gradually reducing the non-judicial tasks entrusted to judges by assigning such tasks to other persons and bodies.'
Uitbreiding van middelen in deze richting leek nog belangrijker dan vermeerdering van het aantal rechters,5 hoewel het opentrekken van een extra 'vat' rechters6 bepaald niet onbelangrijk werd geacht om versnelling van het civiele rechtsbedrijf te bewerkstelligen.
Het rapport van de Commissie-Leemhuis is de aanzet geweest voor de uiteindelijke drastische wijziging per 1 januari 2002 van de Wet RO, waarbij de verantwoordelijkheid voor de rechtspraakbegroting is komen te liggen bij de Raad voor de rechtspraak en ook de gerechtsbesturen een eigen (beperkte) budgetverantwoordelijkheid toebedeeld hebben gekregen (zie uitgebreider hierover par. 6.4.1). Dat dat alles nu tot een versnelling van de rechtspraak heeft geleid, zou - met een understatement - te veel gezegd zijn. De meeste gerechten kampen nog steeds met (aanzienlijke) achterstanden. En of de nieuwe beheersstructuur nu een daadwerkelijke ondersteuning van het rechterlijk apparaat is dan wel eerder een (financiële) afbraak betekent, moet de toekomst nog uitwijzen.
In het najaar van 2004 is door de Minister van Justitie de Commissie Evaluatie modernisering rechterlijke organisatie (Commissie-Deetman) geïnstalleerd die na ommekomst van vijf jaar na 1 januari 2002 moest gaan rapporteren over de eerste ervaringen met het functioneren van het gewijzigde stelsel van de rechtspleging. Bekeken zou onder meer worden of er dan een rationeler debat over noodzakelijke middelen is gevoerd en de wachtlijsten zijn weggewerkt.7
Intussen zijn op het gebied van automatisering ook de nodige initiatieven genomen, waarvan ik hier noem het Programma Versterking Rechterlijke Organisatie (PVRO) en het Informatiebeleidsplan Rechtspraak 2005. Volgens vicepresidente Reiling van de rechtbank Amsterdam, gedetacheerd bij de Raad voor de rechtspraak ten behoeve van het informatiebeleid van de rechtspraak, zullen door toepassing van de IT-mogelijkheden een behoorlijke procedure en een redelijke termijn eindelijk goed met elkaar te rijmen zijn.8 Ik help het haar hopen.