Einde inhoudsopgave
Successiebelastingverordening 1908 [Curaçao]
Artikel 41 [Aangiftetermijn]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2012
- Redactionele toelichting
De tekst van dit artikel is gebaseerd op de tekst uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
15-12-2011, Publicatieblad van Curaçao 2011, 68 (uitgifte: 22-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2011, Publicatieblad van Curaçao 2011, 70 (uitgifte: 30-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
1.
De Inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte ter zake van verkrijgingen door overlijden zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan zes maanden na de dag van overlijden.
2.
Indien zwangerschap oorzaak is, dat onzekerheid bestaat omtrent de persoon des erfgenaams of legataris of de heffing der belasting, gaat de termijn in van den dag der bevalling of, indien de vrouw vroeger mocht overlijden, van den dag van haar overlijden of, indien geen van beiden op den driehonderdenzesde dag na den dood des erflaters mocht hebben plaats gehad, alsdan van den eersten daarop volgenden dag.
3.
Ingeval de nalatenschap volgens de wet als onbeheerd wordt beschouwd of indien ten gevolge van de vervulling eener voorwaarde, van verwerping of van den bij artikel 2 no. 2 bedoelden afstand geërfd of verkregen wordt, gaat de termijn in van den dag der benoeming van den curator, der vervulling van de voorwaarde, der verwerping of van den afstand.
4.
De in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden loopt niet gedurende de tijd dat de nalatenschap onbeheerd is gelaten en geen vereffenaar is benoemd. Indien verkregen wordt ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde, van aanvaarding nadat eerst verwerping had plaatsgehad, van een afstand door een verkrijger onder een ontbindende voorwaarde als bedoeld in de aanhef van artikel 23, ten 1e, ten behoeve van de verwachters, van de uitoefening van een wilsrecht voortspruitende uit ten sterfdage of ten tijde van de verkrijging bestaande of ontstane rechtsverhoudingen, dan wel ten gevolge van de toepassing van artikel 33 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, gaat de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden in op de dag waarop één van die gebeurtenissen plaatsvindt.
5.
De Inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte ter zake van verkrijgingen anders dan door overlijden zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan drie maanden na de dag van de rechtshandeling waaruit de vermogensvermeerdering voortvloeit en in geval van artikel 14, tweede lid, drie maanden na de dagtekening van de akte waarbij de stichting in het leven is geroepen.