Volgens de vaststelling van de rechtbank betrof de vordering van [slachtoffer 1] enkel immateriële schade zodat hier sprake is van een vergissing van het hof.
HR, 07-07-2009, nr. 08/00800
ECLI:NL:HR:2009:BH8882, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
08/00800
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BH8882
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH8882, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH8882
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2008:BC3872, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2009:BH8882, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑04‑2009
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2008:BC3872
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH8882
Conclusie, Hoge Raad (Parket), 24‑03‑2009
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2009/306
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Bestorming ADO-home door Ajax-supporters. Voeging benadeelde partij (bp) in hb. Uit ’s Hofs overwegingen kan niet anders volgen dan dat de bp zich (ook) in hb heeft gevoegd. Mede gelet op art. 421.2 en 3 Sv is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof o.g.v. de enkele omstandigheid dat op het desbetreffende voegingsformulier in hb geen bedrag is ingevuld, heeft geoordeeld dat “slechts het in 1e aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is”.
7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 08/00800
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 februari 2008, nummer 22/004545-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.A.E. Rijssenbeek, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft
- het onder 3 ten tweede bewezenverklaarde geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5],
- de beslissingen op de vorderingen van deze benadeelde partijen en op die van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot vergoeding van de immateriële schade en
- de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de immateriële schade van deze benadeelde partijen, met verwerping van het beroep voor het overige, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De advocaat van de benadeelde partij heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen van de verdachte
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft aangenomen dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in hoger beroep zijn vordering zou hebben beperkt tot het bedrag dat door de Rechtbank is toegewezen, te weten een bedrag van € 2.000,-, terwijl deze een bedrag van € 6.500,- heeft gevorderd.
3.2. Het Hof heeft omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen en beslist:
"Vorderingen tot schadevergoeding [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1]
Voorts hebben zich in het onderhavige strafproces de hiervoor vermelde negen benadeelde partijen gevoegd. Als schriftelijk gemachtigde van de benadeelde partijen heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Dit betreffen de hierna genoemde bedragen:
(...)
[slachtoffer 1] € 6500,00
Voorts heeft [slachtoffer 1] op het voegingsformulier in hoger beroep geen bedrag aangegeven, daarom gaat het hof ervan uit dat in hoger beroep slechts het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is.
(...)
De vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, omdat hij door meerdere mensen is omringd en daarbij met knuppels en stokken is geslagen."
"2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. De artikelen 51b tot en met 51f zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de ingevolge artikel 51b vereiste opgave kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, indien deze ongewijzigd is gebleven."
3.4. Uit 's Hofs overwegingen kan niet anders volgen dan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich (ook) in hoger beroep heeft gevoegd. Mede in het licht van het bepaalde in art. 421, tweede en derde lid, Sv is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof op grond van de enkele omstandigheid dat op het desbetreffende voegingsformulier in hoger beroep geen bedrag is ingevuld, heeft geoordeeld dat "slechts het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is".
3.5. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de ten behoeve van hem aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 07‑04‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte 3]
1.
Op 24 maart 2009 heb ik geconcludeerd in deze zaak, maar ik heb verzuimd acht te slaan op de tijdig ontvangen schriftuur van de benadeelde partij [slachtoffer 1], welke schriftuur door mr. A.H. Westendorp is ingediend. Daarvoor bied ik mijn verontschuldigingen aan.
2.
De benadeelde partij klaagt over het oordeel van het hof dat zij in hoger beroep haar vordering zou hebben beperkt tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen, te weten € 2.000,00, terwijl initieel € 6.500,00 is gevorderd.
3.1.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2008 houdt op dit punt het volgende in:
‘Voorts heeft [slachtoffer 1] op het voegingsformulier in hoger beroep geen bedrag aangegeven, daarom gaat het hof ervan uit dat in hoger beroep slechts het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is. De vorderingen van de overige benadeelde partijen zijn aan de orde als door de rechtbank toegewezen.’
3.2.
Ook in zijn arrest heeft het hof zich uitgelaten over de beperking van de vordering van de benadeelde partij:
‘Vorderingen tot schadevergoeding [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1]
(…)
Dit betreffen de hierna genoemde bedragen:
(…)
[slachtoffer 1]€ 6500,00
Voorts heeft [slachtoffer 1] op het voegingsformulier in hoger beroep geen bedrag aangegeven, daarom gaat het hof ervan uit dat in hoger beroep slechts het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is.
(…)
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door en namens de verdachte betwist.
De vorderingen in eerste aanleg van [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 1] bestaan uit geleden materiële en immateriële schade.1. De door deze partijen in hoger beroep gevorderde schade is, voor zover het geleden materiële schade betreft, op geen enkele wijze onderbouwd.
Met betrekking tot de door [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat deze rechtstreeks haar grondslag vindt in het onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief aan de verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
Voornoemde benadeelde partijen waren op 10 februari 2006 aanwezig in het ADO-home toen zij plotseling werden opgeschrikt door de bestorming van het ADO-home door verdachte en zijn medeverdachten. Bij deze bestorming zijn [slachtoffer 9], [slachtoffer 8], [slachtoffer 10], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] geslagen met knuppels. [Slachtoffer 1] is door een zestal mannen omringd en met knuppels en/of stokken geslagen en is daarnaast nog in zijn arm en rechterzij gestoken. Als gevolg van de hierdoor opgelopen verwondingen moest hij naar het ziekenhuis worden afgevoerd. [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben hun toevlucht gezocht in een voorraadhok in het ADO-home, waar zij doodsangsten hebben uitgestaan, en als gevolg daarvan zijn zij niet geslagen.
Nu naar het oordeel van het hof gelet op het vorenstaande aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen ter zake van de geleden immateriële schade zich lenen voor gedeeltelijke toewijzing, zal het hof naar maatstaven van billijkheid de volgende bedragen toekennen:
(…)
De vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, omdat hij door meerdere mensen is omringd en daarbij met knuppels en stokken is geslagen.
Voor het overige acht het hof de vorderingen van de benadeelde partijen niet van zo eenvoudige aard dat zij zich lenen voor behandeling in het onderhavige strafproces en zullen in zoverre daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.’
3.3.
Het oordeel van het hof dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de vordering zou hebben beperkt tot hetgeen in eerste aanleg was toegewezen, nu geen bedrag is ingevuld, komt mij niet verdedigbaar voor. Het zou dan immers ingevolge art. 421 lid 2 Sv niet nodig zijn om zich alsnog als benadeelde partij in hoger beroep te voegen. Maar de benadeelde partij heeft zich opnieuw in hoger beroep gevoegd, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de benadeelde partij het derde lid van art. 421 Sv tot toepassing wilde laten komen.
Ook de omstandigheid dat de benadeelde partij heeft aangegeven haar vordering te willen handhaven wijst erop dat de benadeelde partij de vordering zoals in eerste aanleg ingediend opnieuw aan het oordeel van het hof wilde onderwerpen.
3.4.
De klacht van deze benadeelde partij komt mij gegrond voor. Dat heeft tot gevolg dat het arrest van het hof zal moeten worden vernietigd voor zover het de beslissing betreft op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de beslissing tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van deze benadeelde partij. Het hof zal op deze punten opnieuw hebben te beslissen.
Dat brengt mij er toe de Hoge Raad ook een andere oplossing te presenteren dan aanvankelijk was opgenomen in mijn eerdere conclusie. Ik had daar voorgesteld dat de Hoge Raad zelf vrij zou kunnen spreken voor zover het betreft de bewezenverklaring onder 3 primair, ten tweede van het geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], met vernietiging van de beslissingen over de vorderingen van deze benadeelde partijen en van de ondersteunende oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de immateriële schade.
Maar nu het hof in mijn visie toch opnieuw zal hebben te beslissen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zie ik aanleiding mijn eerdere conclusie aan te passen en aan de Hoge Raad het voorstel te doen het bestreden arrest te vernietigen voor zover het betreft
- —
het onder 3 primair, ten tweede bewezenverklaarde geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5],
- —
de beslissingen op de vorderingen van deze benadeelde partijen en op die van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot vergoeding van de immateriële schade en
- —
de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de immateriële schade van deze benadeelde partijen,
met verwerping van het beroep voor het overige, en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde in zoverre de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑04‑2009
Conclusie 24‑03‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte 3]1.
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft de verdachte op 8 februari 2008 voor 3. de eendaadse samenloop van ‘medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd’, en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’, en 4. ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk. Aan die veroordeling heeft het hof een bijzondere voorwaarde verbonden. Tevens heeft het hof beslissingen genomen op de vordering van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
2.
Mr. M.J.A.E. Rijssenburg, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof de verklaringen van [betrokkene 13], [betrokkene 1], [betrokkene 9] en [betrokkene 3] voor het bewijs heeft gebezigd hoewel het hof zich geen oordeel heeft kunnen vormen over de betrouwbaarheid van deze getuigen. In de toelichting op het middel wordt uitgebreid geciteerd uit de pleitnota in hoger beroep, waarin is betoogd dat de verklaringen van deze getuigen à charge onbetrouwbaar zijn, evenals de resultaten van de fotoherkenningen. Twee van de vier getuigen die naar verdachte wezen hebben bovendien bij de rechter-commissaris hun belastende verklaringen hetzij ingetrokken hetzij verzwakt. Een andere van die getuigen heeft zich bij de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Daarom had het hof geen gebruik mogen maken van deze belastende verklaringen zonder dat deze getuigen ter terechtzitting waren gehoord. Het hof had desnoods ambtshalve de oproeping van deze getuigen moeten bevelen. Het middel beroept zich in dit verband op HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427 m.nt. Corstens.
3.2.
Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:2.
‘Beslissing ten aanzien van gevoerde verweren
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2008 de navolgende uitdrukkelijk onderbouwde standpunten gevoerd.
- —
Standpunt 1: de processen-verbaal inhoudende de verklaringen van de getuigen [betrokkene 13], [betrokkene 1], [betrokkene 9] en [betrokkene 3] mogen niet door het hof als bewijs worden gebruikt, nu het hof zich geen oordeel heeft kunnen vormen ten aanzien van de betrouwbaarheid van deze getuigen. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 1994 stelt de raadsman zich op het standpunt dat de beginselen van een behoorlijke procesorde in onderhavig geval met zich meebrengen dat het openbaar ministerie de genoemde getuigen ter terechtzitting had moeten oproepen dan wel dat het hof zodanige oproeping ambtshalve had moeten bevelen.
- —
Standpunt 2: de verklaringen van [betrokkene 13], [betrokkene 1], [betrokkene 9] en [betrokkene 3] zijn onbetrouwbaar en mogen om die reden niet als bewijs worden gebruikt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de gehanteerde fotoconfrontatie in strijd is met zowel het Besluit Toepassing Maatregelen als de richtlijnen die aan een zogenaamde foslo-confrontatie verbonden zijn. Concluderend stelt de raadsman dat bovengenoemde belastende verklaringen onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs mogen worden gebruikt, gelet op het feit dat deze grotendeels bij de rechter-commissaris zijn ingetrokken of gewijzigd en het feit dat de politie op een ontoelaatbare sturende wijze fotoconfrontaties heeft uitgevoerd en medeverdachten heeft verhoord.
- —
Standpunt 3: voor zover voldoende wettig bewijs aanwezig is, mist dit bewijs de overtuigingskracht om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte heeft immers een alibi dat wordt bevestigd door diverse consistente getuigenverklaringen en tapgesprekken.
Het hof overweegt ten aanzien van deze standpunten het volgende.
Standpunt 1 en 2
De medeverdachte [betrokkene 9] is in alle ADAX-zaken op 10 mei 2006 onder ede door de rechter-commissaris gehoord. Aldaar is hij niet teruggekomen op zijn tegenover de politie afgelegde belastende verklaringen ten aanzien van de verdachte. Het hof acht de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 13] en [betrokkene 3] betrouwbaar, nu deze steun vinden in de verklaringen van [betrokkene 9] en deze bovendien onderling consistent zijn waar zij de verdachte aanwijzen als degene die de bom heeft gegooid. Naar 's hofs oordeel kunnen de door [betrokkene 1], [betrokkene 13] en [betrokkene 3] afgelegde verklaringen daarom als bewijsmiddel worden gebezigd.
Daarbij overweegt het hof voorts nog dat, nu deze personen niet door het openbaar ministerie zijn opgeroepen en hun oproeping ambtshalve ook niet door het hof is bevolen, het desgewenst op de weg van de verdediging had gelegen te verzoeken deze getuigen ter terechtzitting in hoger beroep als getuigen te doen horen, temeer nu hun verklaringen door de rechtbank als bewijsmiddel zijn gebezigd.
Ten aanzien van de fotoconfrontatie
Uit het dossier is gebleken dat aan medeverdachten niet alleen de foto van de verdachte is getoond, maar tevens de foto's van andere verdachten van wie betrokkenheid bij voetbalgeweld werd vermoed.
Het door de raadsman gelaakte feit dat aan de getuigen foto's zijn getoond van personen die in het verleden betrokken waren bij voetbalgerelateerd geweld, levert naar 's hofs oordeel geen strijd op met het Besluit Toepassing Maatregelen, noch met de richtlijnen die aan een zogenaamde foslo-confrontatie verbonden zijn. De fotoconfrontaties zijn slechts bestemd ter identificatie van de daders in het kader van het onder leiding van de officier van justitie verrichte opsporingsonderzoek naar de onderhavige strafbare feiten.
Het hof overweegt voorts dat hetgeen de raadsman ten aanzien van de fotoconfrontatie en de wijze van verhoren door de politie — wat daar ook van zij — heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen, nu ook overigens niet is gebleken dat tijdens de verhoren door de politie ontoelaatbaar sturend is opgetreden en ook niet van andere onregelmatigheden is gebleken.
Standpunt 3
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen acht het hof de door de verdediging aangevoerde ontlastende getuigenverklaringen niet betrouwbaar.
Voorts ziet het hof in de inhoud van de tapgesprekken geen aanwijzing dat de verdachte niet in Den Haag is geweest op 10 februari 2006.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman.’
3.3.
Het arrest waarop de steller van het middel doelt is sinds 1994 enkele malen bevestigd. Zo overwoog de Hoge Raad in 20073.:
- ‘(i)
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het tenlastegelegde door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient op te roepen dan wel dat de rechter zodanige oproeping ambtshalve dient te bevelen bij gebreke waarvan processen-verbaal voor zover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
- (ii)
Het onder (i) overwogene zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig proces-verbaal inhoudende een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd, dan wel heeft geweigerd te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder heeft verklaard.
Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechter-commissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als getuige moeten worden opgeroepen indien hij ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst is teruggekomen op zijn eerder in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft geweigerd een verklaring af te leggen.
- (iii)
Indien in de onder (ii) omschreven gevallen een getuige, die ter terechtzitting is opgeroepen, hetzij aldaar verschijnt, hetzij aldaar niet verschijnt en verdere oproeping zinloos is gebleken, staat het de rechter vrij de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring voor het bewijs te bezigen (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427).’
3.4.
De getuige [betrokkene 13] heeft op 9 mei 2006 aan de rechter-commissaris verklaard dat de politie zijn woorden te stellig heeft opgeschreven. Hij heeft in het fotoboek van de politie een jongen aangewezen die volgens hem de eerste bom gegooid zou kunnen hebben, maar heeft daarbij gezegd dat hij het niet zeker wist. Op dezelfde dag is ook [betrokkene 1] gehoord. Deze heeft zich beroepen op zijn verschoningsrecht, enerzijds omdat hij het niet eens is met de weergave van zijn eerdere verklaringen in het proces-verbaal, anderzijds omdat hij zichzelf en anderen niet wil belasten. Ook [betrokkene 3] heeft aan de rechter-commissaris gezegd dat de politie zijn verklaringen over de herkenningen te stellig heeft opgeschreven. Wel heeft hij toen de vuurwerkbom werd gegooid de naam […] horen roepen. Toen de politie hem een foto liet zien en daarbij zei dat dat dus […] was heeft de getuige daarop geantwoord dat hij niet met zekerheid kon zeggen of die man degene is geweest die de bom heeft gegooid.
3.5.
Het middel verwijt aan het hof dat het slechts heeft gelet op het onderdeel van de overwegingen van de Hoge Raad dat met (ii) is aangeduid zonder dat kan blijken dat het hof de omstandigheden van het geval overeenkomstig overweging (i) in ogenschouw heeft genomen. Het hof heeft evenwel in zijn overwegingen doen blijken het niet aannemelijk te achten dat de politie bij de verhoren sturend is opgetreden of dat bij die verhoren of confrontaties onregelmatigheden zijn geschied. Wat dan overblijft aan relevante omstandigheden is niet meer dan hetgeen in hoger beroep is aangevoerd over discrepanties tussen verklaringen die bij de politie zijn afgelegd door mensen die hebben gezegd dat verdachte wel degelijk mee is gegaan naar Den Haag, en de verklaringen die een aantal van die mensen ten overstaan van de rechter-commissaris hebben afgelegd en waarin die eerdere verklaringen zijn afgezwakt. Ik wijs erop dat de getuigen [betrokkene 13], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] ten overstaan van de rechter-commissaris hun eerdere verklaringen niet zonder omhaal hebben ingetrokken, maar hebben verklaard ook al tegenover de politie te hebben gezegd dat de herkenningen niet op zekerheid zijn gebaseerd. Tegenover die afgezwakte verklaringen staan bovendien de ongewijzigde verklaringen van [betrokkene 9]. Aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft gesteld is dus niet voldaan. De belastende verklaringen die [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 13] eerst over verdachte hebben afgelegd vormden niet de enige bewijsmiddelen waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kon volgen.
Klaarblijkelijk heeft het hof in de omstandigheden van het geval overigens onvoldoende grond gevonden om over te gaan tot ambtshalve oproeping van de genoemde getuigen. Dat impliciete oordeel acht ik niet onbegrijpelijk gelet op de overwegingen van het hof over het optreden van de politie en op de betrekkelijkheid van de wijzigingen die [betrokkene 13] en [betrokkene 3] in hun verklaringen hebben aangebracht.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof art. 359, tweede lid, Sv heeft geschonden nu de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd dat het belastend bewijsmateriaal onvoldoende overtuigingskracht bezit in verhouding tot de ontlastende verklaringen die erop wijzen dat verdachte zich niet met de groep naar Den Haag heeft begeven.
4.2.
De toelichting op het middel herhaalt de onderdelen van de pleitnota in hoger beroep waarin het ontlastend bewijsmateriaal uitgebreid is besproken. Terecht stelt de toelichting op het middel dat er twee verschillende lezingen zijn die met elkaar in strijd zijn. De ene lezing wordt ondersteund door de inhoud van door het hof gebezigde bewijsmiddelen en de andere door de inhoud van door de verdediging aangewezen ontlastende verklaringen. Maar verder kan ik niet met het middel meegaan. Het hof heeft immers in de hiervoor geciteerde overwegingen uitgelegd waarom het de belastende verklaringen betrouwbaar acht. Daarmee heeft het hof ook voldoende gemotiveerd dat het dat door de verdediging aangedragen materiaal terzijde laat; als men de ene set aan verklaringen betrouwbaar acht wordt daarmee meteen de gang van zaken die de verdediging baseert op de andere set verklaringen onaannemelijk. Tot uitgebreidere bespiegelingen was naar mijn mening het hof niet gehouden.
Het middel faalt.
5.1.
Ambtshalve vraag ik nog de aandacht voor het volgende. Het hof heeft onder 3 primair, ten tweede bewezenverklaard dat:
‘hij op 10 februari 2006 te 's‑Gravenhage met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC DEN HAAG, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit het meerdere malen met een honkbalknuppel, althans met een soortgelijk voorwerp op en/of tegen het hoofd/de hoofden en/of het lichaam/de lichamen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] te slaan’.
5.2.
Het hof heeft aan het einde van de aanvulling het volgende overwogen:
‘Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Op de bewuste avond van 10 februari 2006 waren in het ADO-home een tiental personen aanwezig, toen een grote groep AJAX-supporters — gewapend met knuppels — het home binnenstormde en willekeurig om zich heen sloeg op aanwezige ADO-supporters.
Hoewel de aangevers [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] zelf niet zijn geraakt door knuppels is het hof van oordeel dat het openlijk geweld ook tegen hen is gepleegd, gelet op de volstrekte willekeurigheid van het geweld dat jegens de ADO-supporters werd gepleegd, van welke groep zij deel uitmaakten en tegen welke groep het geweld was gericht.’
5.3.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is wel af te leiden dat naast het daadwerkelijk geweld dat is uitgeoefend tegen de mensen die zijn geslagen ook geweld in de zin van art. 141 Sr is gepleegd door gewelddadig en bedreigend het supportershome van ADO Den Haag binnen te dringen, maar dat is niet tenlastegelegd.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog kunnen vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat mijns inziens onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.4. Dat heeft ook gevolgen voor de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en voor de schadevergoedingsmaatregelen die te hunnen behoeve zijn opgelegd, voor zover deze beslissingen zijn gerelateerd aan de immateriële schade die als gevolg van feit 3 primair, ten tweede is geleden. De benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zullen in hun vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade niet ontvankelijk moeten worden verklaard evenals de benadeelde partij [slachtoffer 2]. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan echter wel worden toegewezen voor het deel dat betrekking heeft op de materiële schade. Ook de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van deze benadeelde partijen zouden moeten worden geschrapt, weer behoudens ten aanzien van de materiële schade door [slachtoffer 2] geleden.
6.
Beide middelen falen. Ambtshalve heb ik naast de genoemde geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
De Hoge Raad zal vrij kunnen spreken voor zover het betreft de bewezenverklaring onder 3 primair, ten tweede van het geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], met vernietiging van de beslissingen over de vorderingen van deze benadeelde partijen en van de ondersteunende oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, een en ander zoals hiervoor omschreven, en het beroep voor het overige kunnen verwerpen.
8.
Daartoe strekt deze conclusie.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2009
Deze zaak hangt samen met nr. 08/00877 ([verdachte 2]), nr. 08/00807 ([verdachte 1]), nr. 08/00948 ([verdachte 5]), nr. 08/01053 ([verdachte 4]), nr. 08/03942 ([verdachte 6]) en nr. 08/03943 ([verdachte 7]) waarin ik eveneens vandaag concludeer.
Omwille van de leesbaarheid geef ik de overwegingen van het hof in hun geheel weer, hoewel onderdelen ervan eerst voor de bespreking van het tweede middel relevant zijn.
HR 23 oktober 2007, LJN BB2958.
Vgl. HR 13 januari 2009, LJN BF3292.