Hof Den Haag, 17-06-2014, nr. 2200383512
ECLI:NL:GHDHA:2014:2002
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-06-2014
- Zaaknummer
2200383512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2002, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1348, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Slachtoffer over boord in Atlantische oceaan. Rechtsmacht. Ne bis in idem. Voorwaardelijk opzet op de dood. Voorbedachte raad. Medeplegen van moord en diefstal door twee of meer verenigde personen. Gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren en 6 (zes) maanden, met aftrek van voorarrest.
PROMIS
Rolnummer: 22-003835-12
Parketnummer: 09-754140-08
Datum uitspraak: 17 juni 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juli 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1980,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie Norgerhaven te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 oktober 2013, 1 november 2013, 15 mei 2014, 20 mei 2014 en 3 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair (gekwalificeerd als medeplegen van moord) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1
primair:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans anders dan in een opwelling [slachtoffer], althans een persoon van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling die [slachtoffer] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is verdronken althans is overleden;
subsidiair:
hij in of omstreeks 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] over boord heeft gegooid en/of over boord heeft geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht) en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen heeft die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer], althans een persoon van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is verdronken althans is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer], althans een persoon van het leven te beroven, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
nog meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer], althans een persoon van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht) en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is verdronken althans is overleden;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer], althans een persoon van het leven te beroven, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht) en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een zeilboot/zeiljacht ([naam zeiljacht]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Rechtsmacht
Het hof heeft met betrekking tot de vraag of Nederland rechtsmacht heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, en daarmee de vraag of ter zake van die feiten het openbaar ministerie in dat verband ontvankelijk is in de vervolging, het volgende overwogen.
Uit de hiernavolgende overwegingen zal blijken dat het hof niet kan vaststellen waar precies op zee [slachtoffer] overboord is geduwd. Inherent aan dit gegeven is dat niet valt vast te stellen of dit feit nog binnen de territoriale wateren van Brazilië is gepleegd of dat dit daarbuiten heeft plaatsgevonden, hetgeen van belang is met betrekking tot de vraag of Nederland rechtsmacht heeft om over de onderhavige zaak te oordelen.
Indien er vanuit wordt gegaan dat de feiten binnen de territoriale wateren van Brazilië hebben plaatsgevonden, dan heeft Nederland rechtsmacht op grond van het in artikel 5, lid 1 aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de eis van dubbele strafbaarheid in casu is voldaan, nu moet worden aangenomen dat op moord c.q. doodslag en diefstal ook in Brazilië straf is gesteld.
Indien er vanuit wordt gegaan dat feit 1 buiten de territoriale wateren van Brazilië heeft plaatsgevonden, dan heeft Nederland ten aanzien van dit feit rechtsmacht op grond van artikel 4 aanhef en sub 8 onder a van het Wetboek van Strafrecht.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde is het van belang dat uit het dossier niet blijkt dat de [naam zeiljacht] voer onder Braziliaanse vlag, althans gerechtigd was die vlag te voeren. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat Nederland op grond van het vlaggenbeginsel en het actief nationaliteitsbeginsel (artikel 5 Wetboek van Strafrecht) rechtsmacht heeft ten aanzien van de diefstal van het zeiljacht de [naam zeiljacht], voor zover het openbaar ministerie heeft ten laste gelegd dat dit feit zou zijn begaan “in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone”. Ten aanzien van dat onderdeel van het tweede feit is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk.
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat Nederland in deze zaak – met inachtneming van hetgeen te dien aanzien is opgemerkt met betrekking tot feit 2 - rechtsmacht heeft en dat het openbaar ministerie op dit punt ontvankelijk is in de vervolging.
Ne bis in idem
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte het verweer gevoerd dat – zoals vervat in haar pleitnota en hier in de kern weergegeven – het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege strijd met het ne bis in idem beginsel. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd niet valt uit te sluiten dat de verdachte in Brazilië opnieuw vervolgd zal worden wegens het onderhavig feit.
Het hof heeft in dit verband acht geslagen op de brief van 15 december 2008, te Natal opgemaakt en ondertekend door de officier van justitie [naam], met kenmerk: opsporingsonderzoek nr. 2006.84.00.006544-8, waarvan de Nederlandse vertaling is gevoegd in het algemeen dossier 0/OPV/D op p. 21 e.v., welke onder meer het volgende inhoudt – zakelijk weergegeven -:
‘Het betreft een opsporingsonderzoek inzake de diefstal van het vaartuig genaamd ‘[naam zeiljacht]’ en de vermissing van de matroos [slachtoffer]. Kort samengevat komen de feiten op het volgende neer. Het zeiljacht lag te koop op de ligplaats in de Jachtclub van Natal. Op 12.07.2005 zijn twee Nederlanders (die later zijn geïdentificeerd als [naam] en een persoon die bekend staat als [naam]) samen met de Braziliaan [slachtoffer] vertrokken voor een zogenaamde proefvaart, die in werkelijkheid heeft geleid tot diefstal van het vaartuig en de vermissing van [slachtoffer].
Het onderzoek wordt thans uitgevoerd door de Federale Politie in het kader van het opsporingsonderzoek dat is toegewezen aan de 2e Rechtbank van de Federale Juridische Afdeling van Rio Grande do Norte.
Aangezien uitlevering van de verdachten niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een uitleveringsverdrag met Brazilië, hebben de autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om overdracht van de strafvervolging.
Het principe van de overname van strafvervolging is een logisch uitvloeisel van het universele beginsel aut dedere aut judiciare, dat kort gezegd neerkomt op ‘of uitleveren of vervolgen’.
Nu het niet mogelijk is de verdachten uit te leveren heeft het met deze strafzaak belaste Openbaar Ministerie ingestemd met het verzoek dat is gedaan door de centrale autoriteit van het Koninkrijk der Nederlanden en kopieën van het integrale dossier van het opsporingsonderzoek opgestuurd ten behoeve van de vervolging ten aanzien van de daders.
Op grond van het vorenstaande vordert het Federale Openbaar Ministerie, bij monde van de ondergetekende Officier van Justitie, teneinde bis in idem te voorkomen, de opschorting van de zaak.
Evenwel dient opgemerkt te worden dat het mogelijk zal zijn de zaak weer op te nemen in het geval de Nederlandse autoriteiten er niet in slagen het strafproces in gang te zetten of als de procedure niet leidt tot een eerlijk proces, zoals de gespecialiseerde rechtsleer voorschrijft.’
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat tijdens het onderhavige strafproces in strijd wordt gehandeld met het ne bis in idem beginsel overweegt het hof als volgt.
Het hof leidt voorts uit voornoemde brief af dat op het moment dat er sprake was van overname van de zaak ‘[naam zeiljacht]’ door de Nederlandse autoriteiten, het onderzoek met betrekking tot de diefstal van het vaartuig ‘[naam zeiljacht]’ en de vermissing van [slachtoffer] zich in Brazilië nog in de stand van de opsporing bevond en dat zich aldaar nog geen rechter inhoudelijk over de zaak had uitgelaten. Het hof gaat er derhalve van uit dat er in Brazilië nog geen aanvang is genomen met de vervolging van de verdachte, nu ook anderszins hiervan niet is gebleken.
De zaak is vervolgens door de Nederlandse autoriteiten overgenomen teneinde het opsporingsonderzoek in Nederland voort te zetten, naar aanleiding waarvan (al dan niet) vervolging van verdachte(n) kon plaatsvinden.
Het opsporingsonderzoek in Nederland heeft geresulteerd in de vervolging van de verdachte in het onderhavige strafproces.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het onderhavige strafproces in Nederland de eerste vervolging van de verdachte betreft met betrekking tot de diefstal van het vaartuig ‘[naam zeiljacht]’ en de vermissing van [slachtoffer]. Er kan om die reden geen sprake kan zijn van strijd met het ne bis in idem beginsel in de onderhavige strafprocedure.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat op grond van voornoemde brief twijfel bestaat over de vraag of de Braziliaanse autoriteiten de verdachte mogelijk opnieuw zullen gaan vervolgen, overweegt het hof als volgt.
In artikel 14, zevende lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (New York, 1966; in werking getreden op 23 maart 1976) is het verbod vastgelegd om een persoon voor een tweede keer te berechten wegens een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken. Brazilië is in 1992 tot dit Verdrag toegetreden.
Gelet op het internationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel kunnen de Nederlandse autoriteiten, en een in Nederland veroordeelde, er vanuit gaan dat de toegetreden landen zich hieraan committeren. Dit uitgangspunt wordt tevens in voornoemde brief door de Braziliaanse autoriteiten erkend, nu de opschorting van de zaak is bevolen, teneinde bis in idem te voorkomen.
Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Eerlijk proces
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte het verweer gevoerd dat het ondervragingsrecht van de Braziliaanse getuigen aan de verdediging is ontzegd en dat derhalve is gehandeld in strijd met de beginselen van een eerlijk proces en dat die verklaringen derhalve dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof verwijst allereerst naar zijn beslissingen op de verzochte getuigen zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 17 oktober 2013 en 1 november 2013. Voorst merkt het hof op dat veruit de meeste verklaringen van de Braziliaanse getuigen niet worden gebruikt voor het bewijs. Voor zover dit wel het geval is - het betreft de verklaringen van de getuigen [betrokkene1] en [betrokkene2] - overweegt het hof dat deze verklaringen slechts in ondersteunende zin zijn gebezigd. De bewezenverklaring steunt in overwegende mate op de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte, ten aanzien waarvan de verdediging voldoende gelegenheid heeft gekregen deze te ondervragen. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een schending van het ondervragingsrecht noch van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Het verweer wordt verworpen.
Salduz-verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte het verweer gevoerd dat de verhoren van de verdachte van 2008 dienen te worden uitgesloten van het bewijs, wegens schending van kort gezegd de Salduz-rechtspraak. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat – zoals vervat in het pleitnota en hier in de kern weergegeven - de verdachte destijds, hoewel dit formeel niet het geval was, materieel had moeten worden aangemerkt als een aangehouden verdachte, en derhalve recht had op bijstand van een advocaat bij het verhoor.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079).
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat uit de door haar aangehaalde rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voortvloeit dat de hiervoor ten aanzien van de aangehouden verdachte geformuleerde regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte, is die opvatting onjuist (vgl. HR 9 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7727). Hoewel de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hieromtrent in ontwikkeling is, is in Nederland (nog) geen sprake van een algemeen recht op verhoorbijstand (HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770).
Naar het oordeel van het hof bestaan – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank - ook geen bijzondere omstandigheden die nopen tot het oordeel dat de verdachte diende te worden aangemerkt als een (materieel) aangehouden verdachte, en dat de verdachte om die reden toch op zijn recht op rechtsbijstand had moeten worden gewezen. Niet is gebleken dat de verdachte voorafgaande aan zijn eerste verhoor door de politie op enigerlei wijze in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. Voorafgaand aan zijn eerste verhoor op 22 juli 2008 verklaart de verdachte dat hij in zijn achterhoofd deze dag altijd heeft verwacht en dat hij blij is dat hij hierover (het hof begrijpt: de onderhavige zaak) kan verklaren.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is voorts niet gebleken dat de verdachte zijn verklaringen niet in vrijheid heeft afgelegd. Er is door de politie niet een zodanige druk op de verdachte gelegd waardoor de grenzen van het toelaatbare werden overschreden. Ook ziet het hof geen aanknopingspunten voor het standpunt van de raadsvrouw dat de verdachte vanwege de ‘ontlading na het jarenlang opkroppen’ anders of meer heeft verklaard dan hij had gewild. Blijkens de Pro Justitia rapportages opgemaakt en ondertekend door de psycholoog drs. M.H. Keppel op 25 juni 2012 en de psychiater drs. Van der Reijken op 25 juni 2012, is de verdachte niet een dusdanig kwetsbaar persoon dat dit tot een andersluidend oordeel zou nopen, zoals door de raadsvrouw is bepleit.
Het verweer wordt verworpen.
Voor zover de raadsvrouw een beroep heeft gedaan op bewijsuitsluiting op grond van schending van de artikelen 27 en 29 van het Wetboek van Strafvordering, is dit verweer onvoldoende onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Bewijsoverweging feit 1
Inleiding
Aan de verdachte is onder 1 primair tenlastegelegd dat hij – kort en zakelijk weergegeven – tezamen met zijn medeverdachte [medeverdachte] een persoon, te weten [slachtoffer] (met de bijnaam en hierna ook: [slachtoffer]), tussen 12 juli 2005 en 31 juli 2005 met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd, door die persoon ergens op het vaartraject tussen de kust van Natal (Brazilië) en de kust van Sierra Leone (Afrika) van boord van het zeiljacht ‘de [naam zeiljacht]’ te duwen, hem onder bedreiging van een mes te dwingen de reling van het zeiljacht los te laten, en vervolgens die persoon aan zijn lot over te laten, tengevolge waarvan die persoon is overleden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat – zoals vervat in zijn schriftelijk requisitoir en hier in de kern weergegeven - de verdachte tezamen met zijn medeverdachte na kalm beraad en rustig overleg en met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, tengevolge waarvan de persoon [slachtoffer] is overleden.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde aangevoerd dat – zoals vervat in haar pleitnota en hier in de kern weergegeven – er geen sprake was van voorwaardelijk opzet bij de verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven, er geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering en evenmin van voorbedachte rade daartoe, en voorts dat niet is komen vast te staan dat de persoon die overboord is geduwd, daadwerkelijk is overleden.
Overwegingen van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken.
- -
De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben elkaar in 2005 in Fortaleza (Brazilië) leren kennen.
- -
De medeverdachte kwam met het plan om van Brazilië met een zeilboot naar Nederland terug te varen, via de kust van Afrika. De verdachte kon zich wel vinden in dit avontuur.
- -
De verdachte en zijn medeverdachte zijn op kosten van de verdachte samen van Fortaleza naar Natal gereisd. Zij hebben samen enkele weken in Natal gewacht totdat zij een geschikte boot vonden die te koop was. De verdachte heeft in Natal in hun beider onderhoud voorzien.
- -
Op 10 juli 2005 is door de medeverdachte in de haven van Natal een afspraak gemaakt met ene ‘[slachtoffer]’ om op 11 juli 2005 een proefvaart te maken met het zeiljacht ‘de [naam zeiljacht]’; de verdachte wist reeds op dat moment dat hij niet met het zeiljacht zou terugkeren naar de haven van Natal doch dat hij daarmee de Atlantische Oceaan zou oversteken richting Afrika.
- -
De verdachte heeft vóór de zogenaamde proefvaart samen met zijn medeverdachte levensmiddelen, bier, een pan, visdraad en nog wat spullen ingekocht. Tevens heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte op internet gekeken naar de te varen koers vanaf de kust van Brazilië.
- -
Toen de verdachte en zijn medeverdachte op 11 juli 2005 aankwamen bij de haven voor het maken van een ‘proefvaart’ bleek dat [slachtoffer] er niet was en dat de ‘proefvaart’ derhalve niet kon plaatsvinden. Met de medewerkers van de haven werd afgesproken dat zij de volgende dag zouden terugkomen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de ingekochte spullen achtergelaten in de haven.
- -
Toen de verdachte en zijn medeverdachte op 12 juli 2005 aankwamen in de haven was [slachtoffer] al bezig met het hijsen van de zeilen van de [naam zeiljacht].
- -
Kort daarop zijn de verdachte, de medeverdachte en [slachtoffer] met het zeiljacht de [naam zeiljacht] uit de haven van Natal vertrokken. Zij hebben de levensmiddelen en spullen die zij hadden achtergelaten in de haven meegenomen. Ze zijn de Potengi rivier afgevaren, richting zee, vervolgens (een aantal malen) langs de kust gevaren, waarna zij de volle zee zijn opgevaren in de richting van Afrika.
- -
Er is met een slechts gedeeltelijk gehesen (en dus een gedeeltelijk over de lengte van de giek opgebonden ofwel ‘gereefd’) grootzeil uitgevaren.
- -
Op enig moment heeft de medeverdachte aan [slachtoffer] gevraagd om het grootzeil helemaal omhoog te hijsen (waarbij aldus het oppervlak van het grootzeil maximaal vergroot zou worden en het zeil dan niet meer langs de giek opgebonden, ofwel ‘gereefd’ zou zijn).
- -
Direct nadat [slachtoffer] aan deze vraag had beantwoord en het grootzeil maximaal had gehesen is hij door de verdachte en zijn medeverdachte, of door de medeverdachte alleen, overboord geduwd.
- -
[slachtoffer] heeft zich aan de reling vastgegrepen waarop door de medeverdachte aan hem een mes is getoond; [slachtoffer] heeft vervolgens de reling losgelaten.
- -
De verdachte en zijn medeverdachte zijn de Atlantische Oceaan overgevaren in de richting van Afrika.
- -
Na ongeveer een maand zijn de verdachte en zijn medeverdachte aangekomen in Sierra Leone. Vandaaruit zijn zij naar Nederland gereisd.
Identiteit slachtoffer
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw aangevoerd dat het nog maar de vraag is of de persoon die door de verdachte en zijn medeverdachte, of door de medeverdachte alleen, overboord is geduwd, de persoon [slachtoffer] betreft.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[betrokkene1], de partner van [slachtoffer], heeft verklaard dat ‘[slachtoffer]’ zijn bijnaam was en dat hij bij een jachtclub werkte. Voorts heeft [betrokkene1] verklaard dat iemand van het secretariaat van de jachtclub haar na 12 juli 2005 heeft verteld dat twee buitenlanders daar die dag met eten waren aangekomen. Het was de dag dat [slachtoffer] had afgezegd. Toen hadden de Nederlanders gezegd: “dan gaan we morgen”. Omdat ze die maandag niet konden gaan lieten zij hun boodschappen achter bij de receptie van de jachtclub.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verklaring van [betrokkene1] betreffende de omstandigheid dat de eerste afspraak voor een proefvaart geen doorgang kon vinden, alsmede de gang van zaken met betrekking tot de boodschappen van de verdachte en zijn medeverdachte, overeenkomt met hetgeen de verdachte en zijn medeverdachte zelf hierover hebben verklaard. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de jachtclub in de haven waar [slachtoffer] - met de bijnaam [slachtoffer] - werkzaam was, dezelfde jachtclub en dezelfde haven betreft als waar de verdachte en zijn medeverdachte zijn geweest, en waar zij een afspraak met [slachtoffer] hebben gemaakt om een proefvaart te maken met de [naam zeiljacht].
Voorts heeft het hof de verklaring van de medeverdachte ter terechtzitting in hoger beroep in aanmerking genomen, inhoudende dat de havenhulp met de bijnaam [slachtoffer] de persoon was die tegen hem zei dat de [naam zeiljacht] te koop was, dezelfde persoon was als de persoon die is mee gegaan met de zogenaamde proefvaart op de [naam zeiljacht], en dat dit tevens de persoon betrof die overboord is geduwd.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de persoon [slachtoffer] met de bijnaam [slachtoffer], de persoon is die overboord is geduwd. Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat in de desbetreffende jachtclub en haven nog een andere persoon met dezelfde naam en bijnaam werkzaam was. Het verweer wordt verworpen.
In het hiernavolgende bezigt het hof telkens de naam [slachtoffer] waar het [slachtoffer] betreft.
Voorwaardelijk opzet
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte aangevoerd dat – hier in de kern weergegeven – de verdachte geen voorwaardelijk opzet had op de dood van de persoon die overboord is geduwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de vraag of voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] - aanwezig is, dient te worden vastgesteld dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (I). Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden (II), maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)(III). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049) (IV).
I Aanmerkelijke kans
De vraag die in dit verband voorligt is of het overboord duwen van een persoon op zee, onder de omstandigheden van het onderhavige geval, op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank – redengevend hoe ver van de kust en onder welke omstandigheden die persoon overboord is geduwd. Het hof heeft daaromtrent het volgende overwogen.
Stand van het grootzeil
Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben verklaard dat de medeverdachte aan [slachtoffer], voordat deze overboord is geduwd, heeft gevraagd om het zeil te hijsen. Het ging hierbij om het grootzeil, het zeil dat is bevestigd aan mast en giek, en dat langs de mast hoger kan worden gehesen. Uit de mededelingen van de zeildeskundige Fokkens (diens toelichting op zitting in hoger beroep en diens rapport van 9 maart 2012) begrijpt het hof, dat het hijsen van een verkleind (of ‘half’) gehesen grootzeil niet zonder meer mogelijk is. Een slechts gedeeltelijk gehesen grootzeil zal zijn gereefd, dat wil zeggen: op een of andere wijze zijn verkleind door deels te zijn opgebonden langs de giek. Als dat zeil moet worden gehesen zal het zogenoemde ‘rif’ uit het zeil moeten worden gehaald, hetgeen wil zeggen dat het zeil, voor zover het opgebonden is langs de giek, moet worden losgemaakt. Alleen dan is er immers ruimte om het zeil (verder) omhoog te hijsen. Bij een ‘ontreefd’ zeil is het grootzeil zowel maximaal omhoog (dus langs de mast) geschoven, als maximaal naar achteren (dus langs de giek richting achterzijde van het schip) doorgehaald (met behulp van een zogenoemde ‘smeerreep’) en is het zeil niet meer langs de giek opgebonden met een reefsysteem.
De medeverdachte heeft gevraagd om het zeil – dat klein of ‘half’ gehesen was - helemaal omhoog te hijsen omdat het zijn bedoeling was om “in volle glorie de oceaan over te gaan”. De verdachte en de medeverdachte hebben beiden verklaard dat [slachtoffer] in antwoord op de vraag van de medeverdachte naar voren is gelopen en bij de mast handelingen heeft verricht om het grootzeil tot (bijna) in de top te hijsen. Gelet op de voorgaande uiteenzetting neemt het hof aan dat [slachtoffer] daarbij ook handelingen moet hebben verricht om het grootzeil te ‘ontreven’(al is dit door de verdachte en de medeverdachte – beiden leken op het gebied van zeilen – niet zo benoemd; Fokkens heeft hierover opgemerkt dat voor een leek de voor het ‘ontreven’ noodzakelijke handelingen moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn en gemakkelijk worden verward met de enkele handeling van het hijsen van het zeil).
Kort nadat het zeil door [slachtoffer] was gehesen is hij overboord geduwd. Over de vraag hoe dit exact is gebeurd hebben de verdachte en zijn medeverdachte een andere lezing gegeven. In dit verband is evenwel slechts van belang dat de verdachte en zijn medeverdachte beiden niet betwisten dat [slachtoffer] kort ná het hijsen van het zeil overboord is gegaan en in het water lag.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de medeverdachte verklaard dat er eerst steeds met half grootzeil werd gevaren, en dat het grootzeil, nadat het door [slachtoffer] was gehesen teneinde in ‘volle glorie’ de oceaan over te steken (en dat derhalve, zoals hierboven uiteengezet, het zeil moet zijn ontreefd), op de reis in de richting van Afrika niet meer kleiner is gemaakt (gereefd).
Met inachtneming van voornoemde feiten en omstandigheden heeft het hof voorts acht geslagen op het navolgende.
Camerabeelden
In het dossier bevindt zich een DVD met het opschrift: Zaak TDO 2008 – 0790 [NAAM ZEILJACHT]. Op die DVD zijn de gefilmde beelden te zien die de verdachte heeft gemaakt - onder meer – van hetgeen te zien was vanaf de [naam zeiljacht] terwijl de kustlijn van Natal nog zichtbaar was en nadat de [naam zeiljacht] verder de (volle) zee was opgevaren. De verdachte heeft verklaard dat de datumaanduiding op de film niet klopt omdat hij de beelden op zee heeft opgenomen op 12 juli 2005 en daarna; in de tijdsaanduiding op de film heeft de verdachte geen wijziging aangebracht. Op de beelden die te zien zijn op voornoemde DVD, en die ter terechtzitting in hoger beroep zijn getoond, heeft het hof waargenomen dat vanaf aanduiding TC 15:21:00 tot TC 16:16:00 de camera vanuit de [naam zeiljacht] zonder onderbreking 360 graden in de rondte draait. Terwijl de camera 360 graden in de rondte draait valt op geen enkel moment enige kustlijn waar te nemen. De [naam zeiljacht] bevindt zich op volle zee. Het hof vindt steun voor de juistheid van deze waarneming in hetgeen valt te beluisteren op het bij de beelden opgenomen stemgeluid terwijl de camera 360 graden in de rondte draait: ‘alleen nog maar water’ en ‘golven, golven, golven’. Voorts heeft het hof waargenomen dat op dit moment op deze beelden, waarop een groot deel van de giek en een deel van het grootzeil goed zijn te zien, het grootzeil deels is opgebonden langs de giek en dus (nog)is gereefd. Goed zichtbaar is het opgebonden zijn, en ook goed zichtbaar is dat het grootzeil niet – met behulp van de hierboven genoemde ‘smeerreep’ – is doorgehaald naar de achterzijde van de giek. Het zeiloppervlak komt vanaf de giek omhoog nog tussen de bevestiging van de grootschoot (het touw van de giek naar de boot, waarmee de giek in een bepaalde stand wordt gefixeerd) aan die giek en de mast, en ook dat wijst er onmiskenbaar op dat het zeil nog is gereefd.
Moment van overboord gaan [slachtoffer]
Het hof is van oordeel dat – alles in onderling verband en samenhang bezien - op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat op het moment dat vanuit de [naam zeiljacht] geen kust meer valt waar te nemen, het grootzeil deels nog is opgebonden langs de giek en dus nog niet door [slachtoffer] is gehesen. Het hof leidt hieruit af dat, nu [slachtoffer] pas ná het hijsen van het zeil overboord is geduwd en het zeil op de reis naar Afrika niet meer kleiner is gemaakt, [slachtoffer] op het moment dat vanuit de [naam zeiljacht] geen kustlijn meer valt waar te nemen, nog steeds aan boord is. Dat [slachtoffer] op die 360 graden in het rond gefilmde beelden niet is te zien doet daar niet aan af nu dit type zeilboot over een ongedeelde kajuit beschikt met vier zit/slaapplaatsen (Rapport Fokkens p. 4) en [slachtoffer] zich aldaar heeft kunnen ophouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging in dit verband aangevoerd dat de verdachte alleen ná het overboord duwen van [slachtoffer] heeft gefilmd. Het hof acht dit evenwel niet aannemelijk gelet op de eerste verklaring van de verdachte zoals afgelegd op 22 juli 2008, inhoudende dat hij voor én na het overboord duwen [slachtoffer] heeft gefilmd.
Hoewel het hof op grond van de inhoud van het dossier niet kan vaststellen waar op zee, in de zin van op exact welke afstand tot enige kustlijn, [slachtoffer] overboord is geduwd, gaat het hof er op grond van het voorgaande vanuit dit in ieder geval is gebeurd op een locatie waarbij de kust helemaal uit zicht was. Dat valt aan te merken als een aanzienlijke afstand vanuit de kust, en een afstand die redelijkerwijs voor een willekeurig persoon niet meer te zwemmen is, ook niet als deze een goede zwemmer is.
Het hof vindt steun voor voormeld oordeel in de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte zelf.
Zo heeft de medeverdachte verklaard dat hij afstand wilde hebben en dat hij en zijn medeverdachte [medeverdachte] zich afvroegen of de afstand naar de kust wel ver genoeg was om weg te komen. De medeverdachte wilde gebruik maken van de duisternis hetgeen hen de beste kans gaf om te ontkomen. Het was tegen het einde van de middag, [slachtoffer] was niet lang overboord en toen viel de duisternis in, aldus de medeverdachte ter zitting in eerste aanleg. Deze verklaring past goed bij de voornoemde beelden waarop valt waar te nemen dat de zon reeds laag aan de hemel staat op het moment dat [slachtoffer] nog wel aan boord is (filmbeeld met de tijdsaanduiding TC 16:16:00).
De verdachte heeft ook verklaard dat [slachtoffer] pas overboord moest op het moment dat hij er zo lang over zou doen om terug te zwemmen dat zij (het hof begrijpt: verdachte en de medeverdachte [medeverdachte]) zelf tijd zouden hebben om verder te varen.
Het hof gaat er voorts vanuit dat een persoon die overboord van een zeiljacht wordt geduwd, in volle zee terecht komt met “hoge golven, gewoon een soort bergen en dalen”, op een locatie waarbij geen kustlijn meer te zien is, op een moment waarna de duisternis spoedig zal invallen, al snel gedesoriënteerd zal raken. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat het zwemmen in de goede richting van enige kustlijn reeds hierdoor een (bijna) onmogelijke opgave zal zijn. Dat de windrichting en de deining in de zee op dat moment mogelijk richting de kust waren, maakt dat niet anders.
Voor wat het invallen van de duisternis betreft merkt het hof nog op dat het een feit van algemene bekendheid is dat de geografische ligging van Natal (Brazilië) zeer dicht bij de evenaar is (04º48’ZB) alwaar de zonsondergang praktisch zonder schemering plaats vindt.
Uit openbare bron blijkt dat de zon in Natal op 12 juli 2005 onderging om 17:38 uur.
Zwem- of reddingsvest
Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte of zijn medeverdachte een hulpmiddel (een zwemvest dan wel reddingsvest) naar [slachtoffer] heeft gegooid nadat hij in het water terecht is gekomen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben hierover tegenstrijdig en bovendien wisselend verklaard. Reeds hierdoor is hun geloofwaardigheid hieromtrent aangetast. Voorts heeft het hof in dit verband in aanmerking genomen dat in hun beider scenario’s met betrekking tot het gooien van een hulpmiddel, de helmstok/het roer langere tijd losgelaten zou zijn, ook nadat het slachtoffer de zijkant/achterkant van de boot zou hebben losgelaten. Dat is onaannemelijk gelet op hetgeen de zeildeskundige P.M. Fokkens in zijn rapport van 9 maart 2012 en ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, namelijk dat in dat geval het zeiljacht binnen enkele seconden volledig stil zou zijn komen te liggen. Deze omstandigheid rijmt niet met de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte die niets inhouden over enig stilliggen van het zeiljacht. Zij verklaren in tegendeel beiden dat zij snel van de in zee liggende [slachtoffer] wegvoeren.
Het hof is – alles overwegende - van oordeel dat de kans dat een persoon die zonder hulpmiddel op volle zee met hoge golven overboord wordt geduwd, niet lang voordat de duisternis invalt en op een locatie waar geen kustlijn meer valt waar te nemen, zal overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De kans dat een drenkeling onder dergelijke omstandigheden niet wordt overvaren maar wordt opgepikt door een voorbijvarend vaartuig dan wel zwemmend de kust zal halen is naar het oordeel van het hof verwaarloosbaar klein.
II Wetenschap
Met betrekking tot de vraag of de verdachte de wetenschap had dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door hem overboord te duwen, overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof is het voor ieder normaal mens evident dat de kans dat een persoon die zich onder voornoemde omstandigheden in zee bevindt zal komen te overlijden, aanmerkelijk is te achten. Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de verdachte dusdanig beperkte cognitieve capaciteiten heeft dat hij niet aan deze standaard kan voldoen.
III Bewuste aanvaarding
Met betrekking tot de vraag of de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard, overweegt het hof als volgt.
Blijkens de verklaring van de verdachte stond wat hem betreft voorop dat hij verder wilde naar huis, daarom wilde hij ook wel dat [slachtoffer] overboord ging. De verdachte heeft voorts verklaard dat er op zee best wel hoge golven waren; gewoon een soort bergen en dalen waar je overheen vaart. De verdachte heeft zich evenwel niet bekommerd om de vraag op welke wijze of vanaf welke afstand [slachtoffer] de kust nog veilig zou kunnen bereiken, of om de vraag of [slachtoffer] überhaupt nog veilig de kust zou kunnen bereiken. De verdachte heeft in dat verband zelfs verklaard dat hij niet wist of [slachtoffer] kon zwemmen. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat blijkens de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] nog aan de reling van het zeiljacht hing nadat hij overboord is geduwd, en dat de medeverdachte hem toen een mes heeft getoond teneinde te bewerkstelligen dat [slachtoffer] de reling zou loslaten. De verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens doorgevaren en hebben [slachtoffer] zonder hulpmiddel op volle zee achtergelaten. Zij hebben er voorts voor gekozen om geen melding te maken van de drenkeling in zee – zij beschikten over een ’27-mc-bakkie’ aan boord - teneinde de kans op het slagen van hun vlucht met het gestolen zeiljacht zo groot mogelijk te maken.
Naar het oordeel van het hof is onder voornoemde omstandigheden komen vast te staan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans dat [slachtoffer] door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard.
IV Uiterlijke verschijningvorm gedragingen
Daarenboven kunnen de boven omschreven gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties, die aan het hof niet zijn gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg – de dood van [slachtoffer] - heeft aanvaard.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met – minst genomen - voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Het verweer wordt verworpen.
[slachtoffer] overleden
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat de persoon die overboord is geduwd, zwemmend de kust heeft bereikt, daar een nieuw leven is begonnen en dus thans nog steeds leeft.
Het hof heeft daaromtrent het volgende overwogen.
Uit het dossier blijkt dat deze zaak destijds veel aandacht heeft gekregen in de media in Brazilië. Voorts blijkt uit informatie die is toegezonden naar aanleiding van rechtshulpverzoeken van Nederland dat er zoekactiviteiten naar zowel de [naam zeiljacht] als naar [slachtoffer] zijn uitgevoerd – een nationaal opsporingsverzoek, een opsporingsverzoek aan de lokale vissers- en scheepsgemeenschap en zoektochten langs de kust van Rio Grande do Norte, maar deze hebben niets opgeleverd.
Blijkens de verklaring van [betrokkene2] heeft [slachtoffer] op 12 juli 2005 persoonlijke spullen achtergelaten in het kluisje van [betrokkene2]. [betrokkene1] heeft de portemonnee van [slachtoffer] teruggekregen. Zij heeft zijn identiteitsbewijzen nog steeds. In het dossier is een kopie van het identiteitsbewijs van [slachtoffer] gevoegd. Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat [slachtoffer] de spullen die hij op 12 juli 2005 bij in het kluisje van [betrokkene2] heeft achtergelaten, nooit meer heeft opgehaald. Daar doet niet aan af dat niet kan worden vastgesteld bij wie de overige door hem achtergelaten spullen zich thans exact bevinden.
Tot en met de behandeling van de zaak in hoger beroep is nog steeds niets vernomen van [slachtoffer]. Blijkens de beschikking van 6 augustus 2010 van de rechterlijke macht in Brazilië, waarin aan de nabestaanden van [slachtoffer] een uitkering wordt toegekend, veronderstellen ook de Braziliaanse autoriteiten dat [slachtoffer] is overleden.
Voorts heeft het hof de omstandigheden waaronder [slachtoffer] in zee is achtergelaten, zoals in het voorgaande is weergegeven, in aanmerking genomen. Het door de verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer] levend de kust heeft bereikt – zwemmend dan wel doordat hij, in de duisternis, is opgepikt door een ander vaartuig – acht het hof hoogst onwaarschijnlijk, reeds vanwege die levensgevaarlijke en eenzame omstandigheden. Voorts zou in dat scenario – zoals door de verdediging gesteld – [slachtoffer] ervoor gekozen hebben om (nadat hij de kust had bereikt en hij alarm had geslagen van de diefstal van de [naam zeiljacht]) een nieuw leven te beginnen, hetgeen het hof ook volstrekt onaannemelijk acht. [slachtoffer] zou dan zijn partner, kinderen, familie en zijn werk hebben opgegeven om zonder zijn portemonnee met identiteitsbewijs, zijn horloge en zijn kleding een nieuwe start te gaan maken. De inhoud van het dossier biedt geen enkele ondersteuning voor een dergelijke vrijwillige verdwijning van [slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank – dit scenario nog minder reëel nu [slachtoffer] geheel onverwacht en totaal onvoorbereid in deze positie werd gebracht. Voor zover de raadsvrouw in haar pleitnota zinspeelt op een alternatief scenario anders dan dat [slachtoffer] op enigerlei wijze land heeft bereikt en een nieuw leven is begonnen, is dit onvoldoende onderbouwd.
Ondanks opsporingsverzoeken en zoektochten langs de kust van Rio do Grande Norte is - als gezegd - het lichaam van [slachtoffer] niet gevonden. Het hof is van oordeel dat dit gegeven niet uitsluit dat de verdachte is overleden; het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat een lichaam van een persoon op volle zee op de Atlantische op verschillende manieren kan verdwijnen.
Het hof is van oordeel dat - het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien - buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat [slachtoffer] op of kort na 12 juli 2005 is overleden.
Causaal verband
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld aan te voeren dat er geen causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte en het overlijden van [slachtoffer], overweegt het hof dat bij de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte en de dood van [slachtoffer] bezien dient te worden of het ingetreden gevolg - de dood van [slachtoffer] - redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte en zijn medeverdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, LJN BT6352).
Het hof verwijst naar hetgeen ter zake van het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] is overwogen en hij verwerpt het aangevoerd op die gronden.
Voorbedachte rade
Voor zover de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte heeft bedoeld te betogen dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte rade, overweegt het hof als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij aan de verdachte had aangegeven dat hij een boot wilde stelen, teneinde de overtocht te maken van Brazilië naar Afrika.
Hij had bedacht om zogenaamd een proefvaart met de te koop zijnde [naam zeiljacht] te maken, er dan vandoor te gaan en niet meer terug te komen. De medeverdachte heeft van tevoren dit plan met de verdachte besproken. Zij hebben tezamen de route bekeken op een computer en boodschappen gedaan voor onderweg. Voorts heeft de medeverdachte verklaard dat hij met de verdachte van tevoren heeft besproken dat zij die man (het hof begrijpt: [slachtoffer]) een duwtje zouden geven.
De verdachte heeft zelf verklaard dat tevoren was afgesproken dat ze de zee op zouden varen en dat als ze ver genoeg zouden zijn, hij (het hof begrijpt: [slachtoffer]) overboord zou gaan.
Vervolgens zijn de verdachte, zijn medeverdachte en [slachtoffer] met de [naam zeiljacht] uitgevaren. Op enig moment wordt door de medeverdachte tegen de verdachte gezegd dat hij een plannetje had bedacht, inhoudende dat hij zou vragen om het zeil wijder open te doen. Het doel van dat plannetje was om hem (het hof begrijpt: [slachtoffer]) – als voorgenomen - overboord te gooien.
Op enig moment op een locatie op zee, waarbij in ieder geval geen kustlijn meer valt waar te nemen, is [slachtoffer] door de verdachte en zijn medeverdachte, of door de verdachte alleen, overboord geduwd. [slachtoffer] pakt zich nog vast aan de reling van de [naam zeiljacht], maar de verdachte toont hem daarop een mes waardoor hij die reling weer loslaat. Vervolgens varen de verdachte en zijn medeverdachte verder, terwijl zij [slachtoffer] in zee achterlaten.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op voorgaande omstandigheden en met name hun eigen verklaringen, volstrekt helder dat de verdachte en zijn medeverdachte zich voorafgaande aan de in scene gezette ‘proefvaart’ hebben beraden op het genomen besluit om een eventueel mee varende matroos op zee over boord te gooien, zodat de verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Medeplegen met betrekking tot feit 1 primair en 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte niet betrokken is geweest bij het maken van het plan om de [naam zeiljacht] te stelen en evenmin betrokken is geweest bij het plan om [slachtoffer] overboord te duwen. Van bewuste en nauwe samenwerking is geen sprake geweest, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met betrekking tot de diefstal van de [naam zeiljacht] heeft de verdachte verklaard dat hij ergens in Natal (het hof begrijpt: vóór het maken van de proefvaart) met zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft gesproken over het stilhouden dat ‘het misschien niet om kopen zou gaan, maar om stelen’. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zijn medeverdachte [medeverdachte] de laatste drie á vier weken voor vertrek op zijn zak leefde. In totaal heeft de verdachte ruim 2.000 euro aan de medeverdachte geleend. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad omtrent het feit dat de [naam zeiljacht] niet gekocht kon worden, maar gestolen zou worden. Het hof acht de stelling van de verdachte dat hij er niet van op de hoogte was dat de [naam zeiljacht] niet betaald zou worden door zijn medeverdachte volstrekt onaannemelijk, gelet op het feit dat zijn medeverdachte al weken geen geld had.
Daarbij komt nog dat ter voorbereiding op de diefstal van de [naam zeiljacht] door de verdachte en zijn medeverdachte voorts boodschappen zijn gedaan die door de verdachte zijn betaald. Weliswaar zou de medeverdachte [medeverdachte] steeds hebben beweerd dat geld ‘onderweg’ was doch de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op het moment dat zij beiden eerst op 11 juli 2005 en vervolgens op 12 juli 2005 naar de [naam zeiljacht] liepen om te vertrekken, wist dat er geen geld was om de boot af te rekenen. Naast het gezamenlijk doen van boodschappen voor de overtocht heeft de verdachte samen met de medeverdachte de te zeilen route bekeken op een computer; de verdachte heeft hieraan actief bijgedragen. De stelling van de verdachte dat hij er niet van op de hoogte was dat zij niet zouden terugkeren van de proefvaart in Natal, acht het hof gelet op deze voorbereiding volstrekt ongeloofwaardig. De verdachte vond het een geweldig avontuur om met een boot de oceaan over te zeilen en wilde hoe dan ook mee met de medeverdachte [medeverdachte]; zijn focus was geheel gericht op het beleven dit avontuur, zo heeft hij ter zitting in hoger beroep verklaard. Uit het voorgaande volgt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte om de oceaan over te steken met een boot.
Voorts hebben de verdachte en zijn medeverdachte reeds blijkens het voorgaande het oogmerk gehad om zich de [naam zeiljacht] wederrechtelijk toe te eigenen teneinde de overtocht van Brazilië naar Afrika te realiseren.
Daartoe is door de medeverdachte een afspraak gemaakt om een ‘proefvaart’ te maken met de [naam zeiljacht]. De eerste afspraak op 11 juli 2005 kon niet doorgaan omdat [slachtoffer] niet aanwezig was. Er is een nieuwe afspraak gemaakt voor het maken van een proefvaart op de daaropvolgende dag. De verdachte en zijn medeverdachte hebben vóór het maken van de proefvaart met elkaar gesproken over het overboord duwen van ‘de matroos’ en tevens over de wijze waarop dat zou gebeuren. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij en zijn medeverdachte hadden afgesproken dat als zij ver genoeg op zee waren, hij – de matroos - overboord zou gaan; dat ze dan al over de watergrens van Brazilië zouden zijn. De verdachte heeft zelfs verklaard dat zijn medeverdachte geopperd heeft om ‘iets in zijn drankje te doen, dan gaat het allemaal wat makkelijker. Het van de boot afduwen.’
De verdachte is de daaropvolgende dag, 12 juli 2005, – in de wetenschap van het plan dat zij niet meer naar de haven van Natal zouden terugkeren en van het plan om ‘de matroos’ overboord te duwen - toch aan boord van de [naam zeiljacht] gestapt en meegegaan met het maken van een in scene gezette proefvaart.
De stelling van de verdediging dat de verdachte er niet van op de hoogte was dat ‘de matroos’ meeging met de proefvaart en dat dit voor hem een complete verrassing was, is naar oordeel van het hof absoluut ongeloofwaardig. Het hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat de eerste afspraak voor een proefvaart niet doorging vanwege het feit dat ‘de matroos’ afwezig was. Dit impliceert dat ‘de matroos’ nodig was voor het maken van een proefvaart en aldus mee zou gaan. Blijkens hun eigen verklaringen zoals in het voorgaande opgenomen, gingen de verdachte en zijn medeverdachte hier ook van uit. Zij hebben zelfs besproken hoe te handelen nu er iemand met hen meeging. Zij hielden in elk geval rekening met die mogelijkheid.
Op enig moment, blijkens zijn eigen verklaring zag de verdachte het al aankomen, wordt [slachtoffer] dan overboord geduwd. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de lezing van beide verdachten over de wijze waarop dit is gebeurd – door de verdachte en de medeverdachte samen, dan wel door de medeverdachte alleen – niet overeenkomt. Vanwege de tegenstrijdige verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte hieromtrent en met inachtneming van de overige inhoud van dossier, is het hof van oordeel dat thans niet meer is vast te stellen hoe het overboord duwen exact heeft plaatsgevonden. In de lezing van de medeverdachte – inhoudende dat zij ‘de havenhulp’ samen overboord hebben geduwd - heeft de verdachte daarbij in ieder geval een actieve rol gehad, maar ook in de lezing van de verdachte zelf – inhoudende dat de medeverdachte de matroos alleen overboord heeft geduwd - is er sprake van een bewuste en nauwe samenwerking. Het hof heeft daartoe met name acht geslagen op de volgende omstandigheden. Hoewel de verdachte zelf ontkent een actieve rol te hebben gehad bij het overboord duwen van [slachtoffer], heeft hij voorts verklaard dat hij – nadat [slachtoffer] overboord was geduwd en de reling van het zeiljacht had beetgepakt - op verzoek van de medeverdachte een mes heeft gepakt teneinde te bewerkstelligen dat [slachtoffer] de reling losliet. Hij pakte dit mes omdat hij ook wel wilde dat ‘de matroos’ overboord ging omdat hij naar huis wilde, aldus de verdachte. De stelling van de verdediging dat de verdachte handelde uit angst voor de medeverdachte en voorts dat hij een black out zou hebben gehad op dat moment, acht het hof reeds op grond van deze verklaring van de verdachte geenszins aannemelijk. De verdachte heeft er bewust aan bijgedragen dat [slachtoffer] van boord ging. In dat kader heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij enkel en alleen gefocust was op ‘het avontuur’, hetgeen zijn voornaamste doel was om te realiseren.
Vervolgens zijn de verdachte en zijn medeverdachte verder gevaren en niet meer omgedraaid. Zij hebben geen enkele poging ondernomen om [slachtoffer] weer aan boord te krijgen of om met gebruik van het ’27-mc-bakkie’dat aan boord was
alarm te slaan dat een man overboord was gegaan. Zij hebben daar zelfs niet over gesproken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte de [naam zeiljacht] heeft gestolen en [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. .
Bewijsoverweging ter zake van feit 2
De verdachte en zijn medeverdachte hebben – komend vanaf de Potengi-rivier waaraan de haven van Natal is gelegen en nadat zij de zee waren op gevaren - het roer van [slachtoffer] hebben overgenomen. Naar oordeel van het hof was op dat moment de diefstal van de boot voltooid. Immers, de verdachte en zijn medeverdachte hadden het oogmerk de boot te stelen en zij hebben zich als heer en meester gedragen door het roer van de matroos over te nemen, vervolgens te varen hoe zij wilden; eerst, al dan niet meermalen, langs de kust en vervolgens koers te zetten naar de volle zee. Reeds op het moment van uitvaren was de verdachte voornemens de meevarende matroos op zee overboord te gooien, zodat met het overnemen van het roer, en derhalve nog binnen de territoriale wateren van Brazilië, het wegnemen van de boot was voltooid.
Persoon van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte aangevoerd dat er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte die bepalend is geweest voor de verhouding tussen hem en zijn medeverdachte. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de (on)mogelijkheden in de persoon van de verdachte disculperend is geweest in verband met het voorwaardelijk opzet en de voorbedachte rade.
Het hof stelt voorop dat er ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte blijkens de Pro Justitia rapportages opgemaakt en ondertekend door de psycholoog drs. M.H. Keppel op 25 juni 2012 en de psychiater drs. Van der Reijken op 25 juni 2012 geen aanwijzingen zijn voor autisme, cognitieve functiestoornissen dan wel problemen op het gebied van geheugen, planning, aandacht, oriëntatie en concentratie.
Gelet op de persoon van de verdachte en hetgeen daaromtrent is aangevoerd acht het hof het weliswaar aannemelijk dat de verdachte het risico dat hij voor zichzelf heeft genomen door uitvoering te geven aan het voornemen om met de [naam zeiljacht] de Atlantische oceaan over te steken niet goed kon overzien, maar dit werkt niet disculperend ten aanzien van de aan hem tenlastegelegde feiten. Het hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bij herhaling heeft verklaard dat hij maar op een ding was gefocust: het avontuur van de oversteek. Deze drang was zo sterk dat hij zelfs geen gebruik heeft gemaakt of wilde maken van zijn retourticket. Zijn medeverdachte heeft de verdachte op geen enkel moment nodig gehad of moeten overhalen om mee te doen aan de feiten. Naar het oordeel van het hof biedt het dossier ook geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte daadwerkelijk door de medeverdachte is beïnvloed met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de feiten. De verdachte wilde zelf het avontuur meemaken. Met inachtneming van voornoemde rapportages is het hof voorts van oordeel dat de stelling van de verdediging dat de consequenties van het plan en de uitvoering daarvan totaal niet bij de verdachte zijn doorgedrongen, onvoldoende aannemelijk is geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
primair:
hij in de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren, althans op het vaartraject op de Atlantische Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte], opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] over boord gegooid of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en vervolgens onder bedreiging van een mes, die [slachtoffer] gedwongen die reling los te laten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op 12 juli 2005 te Natal (Brazilië) tezamen en in vereniging met [medeverdachte], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zeilboot/zeiljacht ([naam zeiljacht]), toebehorende aan [slachtoffer2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair (gekwalificeerd als medeplegen van moord) en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn - een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer] alsmede aan de diefstal van het zeiljacht de [naam zeiljacht]. De verdachte en zijn medeverdachte hebben daartoe met die [slachtoffer] een afspraak gemaakt om een proefvaart te maken met de [naam zeiljacht], onder het valse voorwendsel dat zij het zeiljacht wilden kopen. De intenties van de verdachte en zijn medeverdachte waren echter om vanuit de haven van Natal (Brazilië) weg te varen, niet meer terug te keren en rechtstreeks de oceaan over te steken naar Afrika. Op enig moment hebben zij [slachtoffer] van boord van de [naam zeiljacht] geduwd. [slachtoffer] heeft zich nog vastgegrepen aan de reling van het zeiljacht maar de medeverdachte heeft hem daarop een mes getoond waarna hij die reling heeft losgelaten. De verdachte en zijn medeverdachte hebben kort voor zonsondergang [slachtoffer] aan zijn lot overgelaten op een locatie in zee waar geen kustlijn meer was waar te nemen. Van [slachtoffer] is nooit meer iets vernomen.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun handelen het meest waardevolle bezit van [slachtoffer] ontnomen: zijn leven. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de familie van [slachtoffer] ondraaglijk veel leed bezorgd. Zij hebben bovendien jarenlang in onzekerheid moeten verkeren wat er met hem is gebeurd, hetgeen bijzonder zwaar voor hen moet zijn geweest.
Voorts heeft de verdachte met de diefstal va het zeiljacht er bovendien blijk van gegeven totaal geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Het hof heeft er voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaren een passende en geboden reactie vormt. Het hof heeft daartoe – overeenkomstig de rechtbank - in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog betrekkelijk jong was en voorts dat de progressieve spierziekte waar de verdachte aan lijdt met zich brengt dat de jaren in detentie voor hem relatief zwaarder zullen zijn dan voor een persoon zonder ernstige gezondheidsproblematiek. Het hof heeft deze omstandigheid zwaarder mee laten wegen dan de rechtbank, hetgeen tot uiting komt in het verschil ten aanzien van de aan de medeverdachte opgelegde gevangenisstraf.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat de persoonlijkheid van de verdachte dient te leiden tot strafvermindering, verwerpt het hof dit verweer. Gelet op hetgeen in het voorgaande reeds is overwogen met betrekking tot de persoon van de verdachte ziet het hof op die grond geen aanleiding tot matiging van de op te leggen straf.
Het hof heeft geconstateerd dat in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu tussen de aanhouding van de verdachte op 17 mei 2010 en het wijzen van het vonnis op 30 juli 2010, ruim 26 maanden zijn verstreken. Deze overschrijding met ruim 10 maanden is grotendeels te wijten aan het groot aantal onderzoeken dat door de rechtbank is bevolen met betrekking tot het bepalen van de locatie waar [slachtoffer] overboord is geduwd. Gezien de complexiteit van deze uitzonderlijke zaak ziet het hof evenwel aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg geen gevolgen te verbinden. Daar doet niet aan af dat de onderzoeken telkens op verzoek van het openbaar ministerie door de rechtbank zijn gelast.
Tot slot heeft het hof in aanmerking genomen dat in hoger beroep eveneens sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn, nu tussen het instellen van het appel op 30 juli 2012 en het wijzen van het onderhavige arrest op 17 juni 2014, ruim 22 maanden zijn verstreken. Het hof ziet – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - aanleiding om de verdachte voor deze overschrijding van de redelijke termijn van ruim 6 maanden te compenseren, door de op te leggen straf te verminderen met – gelet op HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.2. onder B - 6 maanden.
Het hof legt aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 11 jaren en 6 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging, met uitzondering van feit 2 voor zover ten laste gelegd is dat dit zou zijn begaan “in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone”.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. H.C. Wiersinga en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2014.