Met weglating voetnoten.
HR, 11-02-2020, nr. 18/03199
ECLI:NL:HR:2020:241
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2020
- Zaaknummer
18/03199
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:241, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1448
ECLI:NL:PHR:2019:1448, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:241
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Zedenzaak. Met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen (art. 247 Sr) en feitelijke aanranding van de eerbaarheid (art. 246 Sr). Middelen over 1. bewijsminimum, art. 342.2 Sv; 2. verwerping alternatief scenario 3. dwang en ontuchtige handelingen a.b.i. art. 246 Sr en 4. schending van de redelijke termijn in h.b. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03199
Datum 11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 juni 2018, nummer 20/001701-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het achtste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van deopgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken, waarvan vier
maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Conclusie 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Zedenzaak. Met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen (art. 247 Sr) en feitelijke aanranding van de eerbaarheid (art. 246 Sr). Middelen over 1. bewijsminimum, art. 342.2 Sv; 2. verwerping alternatief scenario 3. dwang en ontuchtige handelingen a.b.i. art. 246 Sr en 4. schending van de redelijke termijn in h.b. HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03199
Zitting 17 december 2019
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte
1. De verdachte is bij arrest van 6 juni 2018 door het hof 's-Hertogenbosch wegens 1 “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen” en 3 “feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is bepaald.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft acht middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste tot en met het zesde middel betreffen de bewezenverklaring van het hof alsmede de (nadere) bewijsmotivering van feit 1 en feit 3. Gelet daarop zal ik deze eerst weergeven. Dat de eerste zes middelen in de woorden van steller van het middel “voortborduren op de door de verdediging in feitelijke aanleg ingenomen standpunten ter zake van het bewijs” onderschrijf ik. Het lijkt erop dat de steller van het middel in zijn zeer uitvoerig toegelichte middelen enigszins uit het oog verliest dat de cassatierechter geen derde feitelijke instantie is.
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard:
“1.
dat hij op 19 november 2011 te Breda met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en het pijpen van die [slachtoffer 1] ;
3.
dat hij op 28 december 2010 te Breda door feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het kussen van de ontblote schouders van die [slachtoffer 2] , en bestaande die feitelijkheden er uit dat hij die ontuchtige handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd en
dat hij op 28 december 2010 te Breda door feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van/wrijven over de tepels en penis van die [slachtoffer 2] , en bestaande die feitelijkheden eruit dat hij de ogen van die [slachtoffer 2] heeft afgedekt en die [slachtoffer 2] zijn ogen heeft laten sluiten en vervolgens die ontuchtige handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd.”
5. Het arrest van het hof houdt – voor zover van belang – in:1.
“Bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, als vervat in de hierna te vermelden bewijsmiddelen.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen zijn:
1.
het proces-verbaal van aangifte, inhoudende, als de op 24 april 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] ( 18 maart 1995):
(pagina 34)
Mijn roepnaam is [betrokkene 1] . De naam van mijn vriend is [slachtoffer 1] .
(pagina 35)
Zijn achternaam is volgens mij [slachtoffer 1] . (...) We zijn in contact gekomen via een site van het COC voor homofiele jongens. (...) Dit moet drie jaar geleden zijn geweest. (...) Een jaar later hebben we afgesproken. (...) [slachtoffer 1] is toen naar Breda gekomen. (...) [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij een afspraak had voor een fotoshoot in Breda. We spraken af voor die fotoshoot op het station in Breda. (...) De fotograaf kwam [slachtoffer 1] halen op het station. (...) De fotograaf vond het goed dat ik meeging.
(pagina 36)
De fotograaf [verdachte] woonde in de [a-straat] (het hof begrijpt: in Breda). In dat appartement ging hij naar [slachtoffer 1] kijken.
(pagina 37)
De fotograaf zei dat we naar een locatie gingen om foto ’s te maken. Dit was aan de [b-straat] en [c-straat] / [d-straat] [hof: in Breda], (...) Dit is een kantoorgebouw waar loodsen achter stonden. (...) Wij waren in het kantoorgebouw. (...) De fotograaf vertelde dat hij altijd ‘spannende’ foto’s maakt, anders dan wat andere fotografen voor foto’s maken. Hij bedoelde daarmee: ontbloot bovenlichaam, een openhangend bloesje bijvoorbeeld. (...) Dergelijke foto ’s heeft hij ook van [slachtoffer 1] gemaakt. (...) Hij maakte foto ’s van de heuplijn van [slachtoffer 1] . Hij wilde dat [slachtoffer 1] aan het genieten was en trok zijn broek uit. De fotograaf zat toen aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] . De ruimte was afgesloten, de fotograaf had de sleutel. Hij deed de deur op slot. (…)Hij legde uit dat hij wilde dat [slachtoffer 1] genietend op de foto zou staan. (...)
(pagina 38)
De fotograaf deed de broek en onderbroek eerst tot op de heupen [hof: van [slachtoffer 1] ] en later deed hij de broek tot op zijn knieën. Zijn bloes hing open. De fotograaf zat met zijn handen aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] . Hij zat er gehurkt en op zijn knieën bij. De bedoeling was dat [slachtoffer 1] opgewonden zou worden. De fotograaf voelde aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] . Ik denk knijpen. Hij had de piemel van [slachtoffer 1] helemaal in zijn hand.
(pagina 39)
In de bedrijfskantine zijn echte naaktfoto's van [slachtoffer 1] gemaakt. (...) [slachtoffer 1] lag op de bank. De fotograaf zat aan zijn geslachtsdeel. Hij zei toen nog dat [slachtoffer 1] niet echt opgewonden moest raken. (...) De fotograaf legde zelf het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] goed. (...)
De fotograaf zei dat we naar een andere locatie gingen. (...) Hier moest [slachtoffer 1] weer naakt. De fotograaf zei: ‘Kleed je maar weer uit ’. De fotograaf zei dat hij de deur op slot ging doen. (...) De fotograaf heeft toen aan [slachtoffer 1] geslachtsdeel gezeten om hem opgewonden te maken. Dat is gelukt. (...) Hij nam het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] in zijn mond. [slachtoffer 1] kreeg een erectie. (...)
(pagina 40)
[slachtoffer 1] moest een beetje erotisch zitten, zodat hij genietend op de foto’s stond. Dat zei de fotograaf tegen [slachtoffer 1] .
(pagina 42)
De fotograaf heeft eerst met zijn hand de penis van [slachtoffer 1] vastgepakt om hem opgewonden te maken. Hij ging op en neer (...) met zijn hand over de penis van [slachtoffer 1] . Er overheen wrijven en vastpakken met de hand eromheen en op en neer gaan. Hij is ook nog van hand gewisseld.
2.
het proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende, als de op 10 februari 2014 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1996:
(pagina 47)
[betrokkene 1] en ik hebben elkaar ontmoet via een website voor homoseksuele jongeren onder de 18.
(pagina 48)
Dat kan in 2011 zijn geweest. Ik was net 15, denk ik. (...) We hebben elkaar maar één keer persoonlijk ontmoet en dat was bij de fotoshoot. (...) De afspraak over die fotoshoot ging via Hyves. Volgens mij was het aan [verdachte] dat ik mijn gegevens had gestuurd. (...)
(pagina 49)
We hadden een afspraak gemaakt, datum, tijd, locatie en er stond bij dat reiskosten vergoed zouden worden. (...) Ik moest naar Breda komen, naar het station. (...) (pagina 50).
[betrokkene 1] mocht mee.
Ik had in mijn aanmelding duidelijk mijn leeftijd van 15 jaar staan. (...) Hij heeft nog voorgesteld mij naar huis te brengen omdat ik 15 jaar was.
De achternaam van [verdachte] is [verdachte] .
(pagina 51 )
We gingen eerst naar een appartement, volgens mij zijn appartement.
(pagina 54)
De andere locatie [hof: van de fotoshoot] was een pand, aan de buitenkant wit van kleur. (...) Er stond een statief met licht en een witte muur daarachter. (...) Ik moest voor het statief staan. Zoals [verdachte] het noemde “mama-foto’s ”. Met kleren aan, ontbloot bovenlijf. (...) Bij “niet-mama-foto’s” werd er meer verwacht. Meer emotie, meer gevoel, strakkere poses. (...) Hij maakte de “mama-foto’s ” voor mijn moeder (...) omdat ik denk dat mijn moeder die andere foto's erotisch zou vinden. [verdachte] maakt net andere foto ’s dan andere fotografen. “Mama-foto’s ” zijn net als andere fotografen die maken. (...) [verdachte] noemde het ‘‘mama-foto's” en “niet-mama- foto’s” [verdachte] heeft gezegd: ‘Mama’s hoeven niet alles te zien ’ (...) en ‘Ik maak een paar ‘‘mama-foto’s””.
(pagina 55)
We hadden die foto’s genomen. [Hof: Daarna moest ik] een blauwe spijkerbroek aan met een vestje of hemdje. Dat moest een heel erotische foto worden. (...) Ik moest mijn handen achter mijn hoofd houden. [verdachte] kon er niet uithalen wat hij eruit wilde halen. Hij zei tegen [betrokkene 1] dat hij mij moest zoenen. Dat heeft [betrokkene 1] gedaan. We hebben gezoend. En op een bepaald moment stond [verdachte] ineens te zuigen aan mijn lul. (...) Ik stond te zoenen met [betrokkene 1] en toen ineens deed [verdachte] dat. (...) Het zoenen stopte en [verdachte] stopte ook. Ik moest mijn positie innemen. Hij maakte de foto en de emotie was er. (...)
(pagina 56)
Wat [verdachte] deed vond ik niet leuk.
(pagina 60)
Ik herinner mij iets met de hand van [verdachte] en mijn piemel. (...) [verdachte] deed dit voor het gevoel om op de foto te krijgen. Zo heb ik dat opgevat: om emotie op de foto te zien.
3.
het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende als het relaas van verbalisant [verbalisant]:
Door de getuige [slachtoffer 1] is het emailcontact tussen hem en het emailadres [e-mailadres 1] aan mij toegestuurd. (...) De gebruiker van [e-mailadres 1] sluit diverse malen de emailberichten af met de naam [verdachte] . Uit de emailberichten blijkt dat [slachtoffer 1] zich op 6 november 2011 via Hyves heeft aangemeld als model op de Hyvespagina van [verdachte] . Die dag om 12.36 uur stuurt [slachtoffer 1] een mail naar [e-mailadres 1] met hierin zijn personalia en zijn leeftijd: 15.
Te 13.00 uur wordt door [e-mailadres 1] een afspraak gemaakt voor een fotoshoot. In deze mail staat vermeld dat hij [hof: de afzender] ziet dat [slachtoffer 1] nog geen 16 jaar is en dat hij hem na afloop thuis zal brengen. Uiteindelijk wordt afgesproken voor een fotoshoot op 19 november [hof: 2011].
4.
het proces-verbaal verhoor verdachte, inhoudende, als de verklaring van [verdachte] (verdachte):
(pagina 22)
Ik wist dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: op 19 november 2011) 15 jaar oud was.
5.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
De afspraak met [slachtoffer 1] was niet in de zomer, maar ergens in het najaar, want het was koud die dag. [slachtoffer 1] was alleen naar de fotoshoot gekomen, dat wil zeggen dat zijn moeder er die dag niet bij was. [slachtoffer 1] was toen wel samen met die andere, iets oudere jongen.
6.
het proces-verbaal van aangifte, inhoudende, als de op 18 maart 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] (aangever):
(pagina 89)
Ik kom aangifte doen van het feit dat [verdachte] mij op plekken heeft aangeraakt waarvan hij dat niet had moeten doen. (...) Dat was op 28 december 2010.
(pagina 91)
De eerste fotoshoot was op 22 oktober 2010. (...) [verdachte] zou de fotoshoot niet zelf doen maar [betrokkene 2] .
(pagina 92)
Die avond of de volgende ochtend kreeg ik een mailtje van [verdachte] . Hij mailde of ik het eventueel leuk zou vinden om een shoot bij hem te doen, in zijn stijl, (...) met ontbloot bovenlichaam, een beetje sexy.
(pagina 93)
Ik ben naar die tweede shoot gegaan. Ik had een lijstje gegeven met wat data waarop ik kon. Op 28 december 2010 kwam het hem het beste uit. (...) Wij hebben afgesproken bij het station in Breda. (...) Hij zou aan de achterkant staan met zijn auto. (...) Nadat ik bij hem was ingestapt zijn wij naar zijn huis gegaan. Het adres is [a-straat 1] [hof: te Breda]. Hij heeft toen uitgelegd dat we in de [A] zouden gaan shooten. Het zou een shoot worden met ontbloot bovenlijf in zijn stijl.
(pagina 94)
Hij [hof: verdachte] vond mijn shirt saai, dus dat deed ik uit. (...) Ik moest voor een spiegel gaan staan. (...) Hij zette mij in positie om mijn heuplijnen te zoeken. Hij keek welke posities mooi waren om te fotograferen.
(pagina 95)
Op een gegeven moment stond ik met mijn rug een beetje naar hem toe. (...) Hij pakte mij toen van achteren bij mijn beide schouders vast en ik voelde en zag in de spiegel dat hij me eerst een kus op mijn linkerschouder gaf en daarna op mijn rechterschouder. Ik zei toen tegen hem: ‘Ho, die mag je thuislaten '. (...) Hij ging toen verder met mij in positie te zetten.
(pagina 96)
Op een gegeven moment waren we klaar. We zouden naar de locatie gaan. (...) We gingen met de auto en waren er binnen drie minuten. (...) Het is een oude fabriek waar je ruimtes kan huren, (...) studio ’s, zeg maar.
(pagina 97)
We zijn begonnen in de kelder. (...) Daarna zijn we naar de bovenste etage gegaan. Daar moest ik in het raamkozijn gaan zitten. Ik droeg een spijkerbroek met alleen een blazer; geen shirt eronder. (...) We hebben de foto ’s die gemaakt zijn bekeken.
(...) [verdachte] zei dat hij op de foto ’s kon zien dat ik gespannen was. (...) Toen hebben we nog een aantal foto ’s gemaakt. Toen kwam hij naar me toe. (...) Hij ging toen over mijn rechtertepel. (...) Hij wreef over mijn tepel en zei dat het mooier was op de foto als die tepel stijf was. (...) Het duurde een seconde of toen dat [verdachte] aan mijn tepel zat. (...) Hij had niet gezegd dat hij dat ging doen. (...)
(pagina 98)
Hij ging weer foto ’s maken. (...) Toen zijn we naar een andere ruimte gegaan. (...) Ik moest daar een wit vest aan doen zonder shirt eronder en ik moest voor een raam gaan staan waar lamellen voor hingen. (...) [verdachte] zei dat hij op de foto ’s zag dat ik nerveus was. Dat bevestigde ik. Hij zei dat ik tot tien moest tellen en dat deed ik. Toen hebben we weer een aantal foto 's gemaakt.
Op een gegeven moment zei [verdachte] dat de knoop van mijn broek los moest. Dat heb ik zelf gedaan (...) Ik moest mijn boxer naar beneden doen omdat deze niet op de foto ’s te zien mocht zijn. Ik heb toen zelf mijn boxer naar beneden gedaan, onder de rand van mijn broek. [verdachte] heeft toen weer foto’s gemaakt en zei toen dat hij zag dat ik nerveus was. (..) Toen kwam hij naar mij toegelopen. Hij stond voor mij en deed zijn hand van boven naar beneden over mijn ogen heen en zei dat ik mijn ogen dicht moest doen. Ik deed mijn ogen dicht. (...) Toen heeft hij met zijn rechterhand mijn linkerborst aangeraakt. Ik deed mijn ogen open en zag dat. Toen ik mijn ogen dicht had voelde ik een hand op mijn linkerborst. Die hand ging over mijn tepel heen, een beetje wrijven. Toen ik mijn ogen open deed zag ik dat [verdachte] aan mijn linkertepel zat.
(pagina 99)
(...) Toen ging hij met zijn hand over mijn buik terwijl hij wegliep. (...) Toen zijn we weer verder gegaan met shooten. Hij bleef weer zien dat ik nerveus was en kwam weer naar me toe. Hij deed weer zijn hand voor mijn ogen en zei dat ik mij moest ontspannen. Ik deed mijn ogen weer dicht. Op een of andere manier voelde ik dat [verdachte] op zijn knieën ging. Hij heeft toen nog een tweede knoop van mijn broek losgemaakt. Ik voelde toen een hand in mijn onderbroek gaan en ik voelde dat hij mijn piemel beetpakte en aan de kant legde. Volgens mij haalde hij mijn onderbroek iets naar voren zodat hij met zijn hand in mijn onderbroek kon. Hij pakte mijn piemel vast en legde deze in mijn onderbroek naar links. Ik had inmiddels mijn ogen open en zag dat [verdachte] met zijn hand in mijn onderbroek ging. (...) Toen ging hij terug naar zijn camera en maakte weer foto’s. Hij bleef zien dat ik verstijfd was en kwam weer naar me toe. Hij liet me weer mijn ogen dichtdoen en zei dat ik tot tien moest tellen. Ik voelde weer dat hij op zijn knieën ging en dat hij mijn piemel uit mijn onderbroek haalde. (...) Toen ik voelde dat hij mijn voorhuid naar achteren deed heb ik mijn ogen opengedaan want het voelde alsof hij mij aan het pijpen was.
(...) Ik heb toen gekeken en zag dat [verdachte] met zijn handen aan mijn piemel zat en dat dat hij mijn voorhuid naar achteren deed. Toen heeft hij zijn rechterhand nat gemaakt met zijn eigen speeksel. Ik zag dat hij likte aan zijn eigen hand en toen heeft hij met zijn speekselhand over mijn eikel gewreven. (...) Met zijn linkerhand hield hij mijn voorhuid naar achteren. Toen heeft hij weer zijn rechterhand nat gemaakt. (...)
(pagina 100)
Hij ging opnieuw over mijn eikel met zijn speekselhand. Hij wreef er met zijn vingertoppen overheen. Ik denk dat dit ongeveer 30 seconden tot een minuut duurde. (...) Daarna, na die tweede keer, heeft hij hem teruggelegd in mijn onderbroek en hij legde hem weer aan de linkerkant. Hij deed toen mijn broek omhoog, met zijn handen bij mijn liezen. Hij zei dat er een mooiere plooi ontstond in mijn broek aan de linkerkant omdat mijn piemel wat stijver was geworden. Toen heeft hij nog een aantal foto’s gemaakt. (...)
We zijn naar een volgende ruimte gegaan (...) en we zijn verder gegaan met foto’s maken. Hij kwam toen weer naar mij toe en ging aan mijn rechtertepel zitten om deze weer stijver te maken. Hij wreef over mijn tepel en daarna heeft hij weer foto’s gemaakt. (...)
(pagina 102)
[verdachte] heeft mij naar de trein gebracht. (...) Thuis kreeg ik een mail van [verdachte] . Hij had foto’s gestuurd. (...) Ik heb [verdachte] teruggemaild dat ik een mixed gevoel had over wat er die dag was gebeurd en over de aanrakingen. Hij mailde mij terug dat hij ook mixedfeelings had en kennelijk signalen verkeerd had ingeschat.
7.
een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, inhoudende, als relaas van verbalisant [verbalisant]:
(pagina 108)
Door aangever [slachtoffer 2] zijn diverse emailberichten overhandigd. Door mij is zakelijk weergegeven hetgeen in die emailberichten vermeld staat. [slachtoffer 2] heeft onder meer het emailcontact tussen hem en het emailadres [e-mailadres 2] overhandigd. De gebruiker van dit emailadres sluit diverse emailberichten af met de naam [verdachte] . (...)
(pagina 124)
Op 28 december 2010 te 21.41 uur mailt [slachtoffer 2] naar
[e-mailadres 2]:
"Heey [verdachte] ,
Ik zit hier thuis een beetje met een mix gevoel. En zeker over die aanrakingen. Ik vond het niet erg dat je me aanraakte bij mijn buik en schouders (...) maar ik blijf nu wel de hele tijd met het idee in mijn hoofd zitten dat je met je hand over mijn eikel ging wrijven. (...) Maar moest dat ook echt om over mijn eikel heen te wrijven? ”
Op 28 december 2010 te 22.02 uur ontvangt [slachtoffer 2] een reactie van
[e-mailadres 2]:
“Ja, dat mixed gevoel had ik achteraf ook. Kennelijk een geval van ‘verkeerd inschatten van signalen ’. ”
Op 28 december 2010 te 22.05 uur mailt [slachtoffer 2] naar
[e-mailadres 2]:
“Maar hoe vatte jij die signalen dan op? Want je doet het toch niet bij anderen. En het is niet op de foto ’s te zien. ”
Op 28 december 2010 te 22.08 uur ontvangt [slachtoffer 2] een reactie van
[e-mailadres 2]:
“Ik vind dit niet iets voor emails hoor. Moet het ook even laten bezinken.”
(pagina 126)
Op 28 december 2010 te 23.05 uur mailt [slachtoffer 2] aan
[e-mailadres 2]:
“Ik heb een heel slecht gevoel over vandaag. Ik wilde alleen een professionele fotoshoot. Ik heb vandaag ook getracht dat duidelijk te maken.”
(pagina 127)
Op 30 december 2010 te 09.02 uur ontvangt [slachtoffer 2] een bericht van
[e-mailadres 2]:
“Hoi [slachtoffer 2] , ik heb het even laten bezinken (...). Je schreef in een mail die avond dat je alleen maar een professionele shoot wilde en dat je dat ook had aangegeven. Dat is natuurlijk niet helemaal waar. (...) Goed, dit is dus hoe we de shoot samen begonnen en jij [hof: zei] zelfs bij mij thuis nog dat je ‘met de grote jongens ' mee wilde doen. Ik heb toen geantwoord dat, ondanks dat je 16 bent, je dat van mij mocht proberen want je bent mooi genoeg. Maar wel alles stap voor stap (...). We schoven inderdaad de grenzen steeds verder op. Toen je supersexy met ontbloot lijf en lage broek bij het raam stond vroeg ik je: Is dit wat je wil? ’ en jij antwoordde: ‘Ja, dit is wat ik wil ’. (...) Misschien [slachtoffer 2] heb ik niet alles 100% goed gedaan en had ik je nooit al op het ‘grote jongens’-niveau moeten toelaten. Dat spijt me dan. Maar het is niet eerlijk om dan ’s avonds allerlei dingen naar mijn hoofd te slingeren alsof ik alles alleen heb gedaan en jij slechts braaf en onschuldig om een professionele shoot had gevraagd. Ik begrijp ook niet zo goed hoe je erbij komt om zoiets op dat moment te zeggen en voelde me gebruikt. ”
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
[slachtoffer 2] is, na de fotoshoot bij [betrokkene 2] , ook bij mij geweest voor een fotoshoot. Dat kan wel op 28 december 2010 zijn geweest. Ook hem heb ik eerst ontvangen bij mij thuis aan de [a-straat] in Breda en daarna zijn we naar het gebouw aan de [b-straat] en [c-straat] gegaan.
Na de fotoshoot heb ik per email met [slachtoffer 2] gecorrespondeerd. Die emailwisseling bevindt zich in het dossier. Het is juist dat ik in mijn emails aan [slachtoffer 2] niet expliciet heb aangegeven dat het onwaar is, zoals [slachtoffer 2] aan mij schrijft, dat ik met mijn hand over zijn eikel heb gewreven.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Aan de bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman van de verdachte ten grondslag gelegd dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] , waarin enige consistentie ontbreekt, als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar van het bewijs uitgesloten dienen te worden. De raadsman heeft er in dit verband onder meer op gewezen dat [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] bij verschillende gelegenheden zowel binnen ieders eigen verklaringen als ten opzichte van elkaar op belangrijke onderdelen afwijkend hebben verklaard, dat [slachtoffer 1] in 2013, op de achterzijde van zijn contract, schriftelijk heeft verklaard dat er nooit seks heeft plaatsgevonden tussen hem en de verdachte en dat [slachtoffer 1] ook ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat de verdachte tijdens de bewuste shoot geen seksuele handelingen bij hem heeft verricht. Ten slotte heeft de raadsman ook nog gewezen op de aan hem gerichte brief van [slachtoffer 1] , die op 22 december 2017 op zijn kantoor is ontvangen, waarin [slachtoffer 1] uitlegt hoe het verhaal dat de verdachte hem tijdens de fotoshoot in de kelder zou hebben gepijpt, ten onrechte in de wereld is gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] tegenover de politie op onderdelen niet geheel met elkaar overeenkomen, maar dat feit acht het hof op zichzelf reeds verklaarbaar vanwege de tijd die is verstreken tussen de fotoshoot op 19 november 2011 en de tijdstippen waarop [betrokkene 1] (24 april 2013) en [slachtoffer 1] (10 februari 2014) hun verklaringen hebben afgelegd. Als algemeen bekend kan worden verondersteld dat gedetailleerde herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen met het verstrijken van de tijd verminderen en zelfs kunnen verdwijnen. Desalniettemin hebben [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] tegenover de politie onafhankelijk van elkaar ook enkele overeenkomende details benoemd. Zo verklaren beiden dat in het oude fabrieksgebouw waar de fotoshoot plaatsvond ook een fotograaf met (een) vrouwelijk(e) model(len) aan het werk was en dat de verdachte de deur van de ruimte waar hij tijdens het maken van foto’s de penis van [slachtoffer 1] ineens aanraakte, op slot had gedaan.
Naar het oordeel van het hof kan het gegeven dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] op andere onderdelen niet geheel met elkaar overeenstemmen bovendien (mede) het gevolg zijn van het feit dat zij, zoals uit het dossier naar voren komt, ieder voor zich op heel eigen wijze tegen de gebeurtenissen en ervaringen van 19 november 2011 aankijken en daarmee zijn omgegaan, waardoor de herinneringen aan die dag beïnvloed kunnen zijn: volgens [betrokkene 1] "zat hij er mee en werd hij er steeds aan herinnerd” - veelzeggend is naar het oordeel van het hof in dit verband dat [betrokkene 1] zelf niet meer naar een reeds eerder afgesproken fotoshoot met de verdachte is gegaan -terwijl [slachtoffer 1] daarentegen te kennen heeft gegeven dat hij met de zaak niets meer te maken wilde hebben, dat hij “het al had weggestopt” en dat hij er geen nare ervaringen aan heeft overgehouden; in dit verband wijst het hof erop dat [slachtoffer 1] , anders dan [betrokkene 1] , na 19 november 2011 nog een aantal fotoshoots met de verdachte heeft gedaan.
Op grond van het vorenstaande acht het hof, evenals de rechtbank, de verklaringen die [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] tegenover de politie hebben afgelegd, voor zover hierboven weergegeven, betrouwbaar en geloofwaardig en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
Ook overigens sluit het hof zich aan bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank met betrekking tot feit 1, zoals weergegeven op de pagina’s 4 en 5 van het vonnis waarvan beroep. Het hof neemt die overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
Aan het betoog van de raadsman dat niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat de verdachte degene was die ‘ineens’ aan de penis van [slachtoffer 1] stond te zuigen, zoals deze heeft verklaard, omdat [slachtoffer 1] volgens de verbatim-uitwerking van (gedeelten van) zijn verhoor op dat moment zijn ogen dicht had, waaraan de raadsman de conclusie verbindt dat [slachtoffer 1] slechts geconcludeerd kan hebben dat de verdachte deze handeling verrichtte, terwijl het niet uitgesloten is dat [betrokkene 1] de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond nam, gaat het hof voorbij, omdat het naar het oordeel van het hof feitelijk onmogelijk is dat [betrokkene 1] , terwijl hij met [slachtoffer 1] stond te zoenen, tegelijkertijd diens penis in zijn mond heeft genomen.
Gelet op de door het hof voor het bewijs gebruikte inhoud van de bewijsmiddelen, behoeft de brief van [slachtoffer 1] , die op 22 december 2017 ten kantore van de raadsman van de verdachte is binnengekomen, geen verdere bespreking.
Ten aanzien van feit 3
Aan de bepleite vrijspraak van feit 3 heeft de raadsman van de verdachte allereerst ten grondslag gelegd dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de verweten gedragingen ontbreekt, nu de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] door niets worden ondersteund: de verdachte ontkent de aantijgingen immers te stelligste en uit de na de fotoshoot gevoerde emailwisseling kan niet worden afgeleid dat de verdachte de beweerdelijke aanrakingen impliciet erkent.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat, mocht het hof ervan uitgaan dat de verweten aanrakingen van het lichaam van aangever hebben plaatsgevonden, deze gelet op de houding van aangever vóór, tijdens en na de fotoshoot, niet als “aanranding” gekwalificeerd kunnen worden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het geen enkele reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring die aangever [slachtoffer 2] op 18 maart 2011 tegenover de politie heeft afgelegd over de gang van zaken vóór, tijdens en na de fotoshoot op 28 december 2010. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat aangever aan het einde van zijn aangifte heeft verklaard dat hij met zijn aangifte wil bereiken dat hij erkenning krijgt en dat het niet zijn eerste insteek is om de verdachte de gevangenis in te krijgen. Aangever zegt, zo begrijpt het hof, zijn ervaringen met de verdachte onder de aandacht te willen brengen, mede om te voorkomen dat ook andere jongens met soortgelijke gebeurtenissen te maken zullen krijgen.
Dat aangever vóór, tijdens en na de fotoshoot te kennen heeft gegeven dat hij een professionele fotoshoot wilde en bereid was - in dat kader - ‘grenzen op te zoeken’, maakt naar het oordeel van het hof, anders dan de verdediging, niet dat aangever over zijn ervaringen met de verdachte niet naar waarheid of in overdreven vorm zou hebben verklaard. Het hof gaat er derhalve op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] dan ook van uit dat hij in de woning van de verdachte bij gelegenheid van de repetitie ten behoeve van de latere fotoshoot door de verdachte op beide schouders is gekust en dat de verdachte tijdens de fotoshoot op verschillende momenten met zijn handen over de tepels en de penis van aangever heeft gewreven.
Anders dan de verdediging acht het hof voldoende steunbewijs aanwezig om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. Het hof vindt dat steunbewijs reeds in de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, zoals hierboven weergegeven, Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen die door het hof zijn gebruikt voor het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde een gang van zaken die op essentiële punten overeenkomt met het onderhavige feit. Uit die bewijsmiddelen, in verband en samenhang, met de aangifte van [slachtoffer 2] leidt het hof af dat de verdachte tijdens de fotoshoots handelde volgens een vast patroon.
Evenals de rechtbank ziet het hof voorts een erkenning van de ontoelaatbare gedragingen van de verdachte jegens aangever in de emailberichten die hij, verdachte, na de fotoshoot aan aangever verstuurde. Het hof neemt de desbetreffende bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven op de pagina’s 6 en 7 van het vonnis waarvan beroep over en maakt deze tot de zijne.
Met betrekking tot het subsidiaire verweer overweegt het hof als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij tijdens de repetitie in de woning van de verdachte, voorafgaand aan de feitelijke fotoshoot, op een gegeven moment met zijn rug een beetje naar de verdachte toestond, dat de verdachte hem, aangever, toen van achteren bij zijn beide schouders vastpakte en vervolgens aangever op beide schouders kuste. Voorts blijkt uit de aangifte dat de verdachte tijdens de feitelijke fotoshoot de rechtertepel van aangever heeft betast en dat de verdachte niet had gezegd dat hij dat ging doen. Ten slotte blijkt uit de aangifte dat de verdachte de linkertepel en de penis van aangever heeft betast nadat hij, verdachte, telkens zijn hand van boven naar beneden over de ogen van aangever heen had gedaan en/of had gezegd dat aangever zijn ogen dicht moest doen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zowel in diens woning als op de locatie van de fotoshoot telkens een situatie gecreëerd waarin hij door onverhoeds te handelen verzet heeft voorkomen. Dusdoende heeft de verdachte aangever telkens gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden als bedoeld in artikel 247 [bedoeld zal zijn: artikel 246, PCV] van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun aard in strijd zijn met de in de maatschappij geldende sociaal-ethische normen en daarom als ontuchtig zijn aan te merken.
6. De overwegingen van de rechtbank die het hof tot de zijne maakt houden – voor zover van belang – in:2.
“ [slachtoffer 1] verklaart ten slotte dat hij niet alles meer weet van die dag, omdat hij het al had weggestopt. Het was een rotdag geweest. Het was gewoon een pornodag. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij zich niet alles meer van die dag kan herinneren. Hij kan zich niet herinneren dat er die dag seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en verdachte. Als hij bij de politie heeft verklaard dat verdachte hem heeft gepijpt zal het wel zo zijn. Hij herinnert zich vaag iets. Ten slotte geeft hij aan dat hij een beelddenker is en er niet direct beelden van krijgt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] niet betrouwbaar en ongeloofwaardig zijn nu deze op belangrijke punten niet met elkaar overeen komen. De rechtbank acht voornoemde verklaringen van [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] bij de politie wel betrouwbaar en geloofwaardig en overweegt daartoe dat de verklaringen van hen weliswaar op onderdelen verschillend zijn, maar dat dit kan worden verklaard door het tijdsverloop — nu er pas veel later verklaringen zijn afgelegd — en herinneringen aan het feit minder scherp zijn geworden. Daarbij komt dat zij in grote mate gelijkluidend hebben verklaard over het pijpen in de kelder. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig ter zijde dienen te worden geschoven.
Voorts heeft de verdediging gewezen op de verklaring van [slachtoffer 1] welke hij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris en waaruit naar voren komt dat er geen seksuele handelingen tussen hem en verdachte zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarover het volgende. [slachtoffer 1] heeft enerzijds bij de rechter-commissaris verklaard dat er die dag gewoon foto’s gemaakt zijn en dat er, naar hij weet, geen seksuele handelingen zijn verricht. Als er sprake was van aanrakingen dan waren die normaal, aldus [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] wordt gedurende het verhoor bij de rechter-commissaris specifieker bevraagd over bepaalde seksuele handelingen tussen hem en verdachte, namelijk handelingen waarover door [betrokkene 1] of hemzelf eerder is verklaard bij de politie. Over het pijpen door verdachte zegt hij dat hij dat zich niet kan herinneren, en dat het meer dan vijf jaar geleden is, en hij niet alles van iedereen onthoudt. Op de vraag of die dag geen seksuele handelingen zijn verricht bij hem antwoordt [slachtoffer 1] “Nee, niet dat ik weet. Ik denk misschien wel bij het lapje voor doen hij wel in de buurt kwam, maar voor de rest niks ", en verderop in het verhoor: “Ik twijfel, ik ben het beeld kwijt. Ik twijfel want af en toe was er wel een beetje spanning. U houdt mij nogmaals voor dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat [verdachte] mij heeft gepijpt in de kelder, en ik dat zelf ook heb verklaard bij de politie. Als ik dat ook heb verklaard, zal dat wel zo zijn. Ik ben een beelddenker en krijg hier geen beelden van, niet van seksuele handelingen, die krijg ik niet in mijn hoofd. Ik herinner mij alleen van [betrokkene 1] niet van [verdachte] . Die streling van [verdachte] ook niet, ik weet het niet”. (en verderop) “Ik twijfel alleen wat er nu precies is gebeurd in de kelder.” En tenslotte verklaart [slachtoffer 1] dat hij het vaag vindt en daarmee bedoelt “stukjes missen in mijn herinnering”.
Vastgesteld kan worden dat deze verklaring bij de rechter-commissaris is afgelegd ruim viereneenhalf jaar na de eerste fotoshoot met verdachte. Verder volgt uit de hierboven weergegeven verklaring van [slachtoffer 1] dat hij bij doorvragen aangeeft het niet te kunnen herinneren. [slachtoffer 1] sluit naar het oordeel van de rechtbank met deze verklaring niet uit dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, zoals hij eerder heeft verklaard bij de politie. Deze verklaring is veel eerder afgelegd dan de verklaring welke is afgelegd bij de rechter-commissaris. Een dergelijke verklaring heeft in het algemeen een betrouwbaarder karakter dan een latere verklaring. Bovendien stemt die verklaring het meest overeen met de verklaring van [betrokkene 1] . De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de verdediging.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de penis van [slachtoffer 1] heeft betast en hem heeft gepijpt, terwijl [slachtoffer 1] de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen naar hun aard als onmiskenbaar seksueel gericht en in strijd met de in de maatschappij geldende sociaal ethische normen zijn aan te merken en daarmee als ontuchtig zijn te bestempelen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de zestien jaren.
(…)
Op 28 december 2010 stuurt [slachtoffer 2] om 21:41 uur naar verdachte: "Ik zit hier thuis een beetje met een mixed gevoel. En zeker over die aanrakingen. Ik vond het niet erg dat je me aanraakte bij mijn buik en schouders en weet ik veel wat en dat boeide me ook niet veel, maar ik blijf nu wel de hele tijd met het idee in mijn hoofd zitten dat jij met je hand over mijn eikel ging wrijven... En ik snap dat je van mij een model wilt maken. Maar moest dat ook echt om over mijn eikel heen te wrijven?” Verdachte reageert hierop op 28 december om 22:02 uur naar [slachtoffer 2] : “Ja dat mixed gevoel had ik achteraf ook. Kennelijk een geval van verkeerd inschatten van signalen”. [slachtoffer 2] reageert hier om 22:05 uur op door te sturen:
“maar hoe vatte jij die signalen dan op” Waarop verdachte om 22:08 uur reageert: “ik vind dit niet iets voor e-mails hoor. Moet het ook even laten bezinken ”.
Later, op 30 december 2010, heeft verdachte [slachtoffer 2] een uitgebreide mail gestuurd. Hierin heeft verdachte onder meer geschreven dat ze tijdens de fotoshoot de grenzen steeds verder hebben opgeschoven. Verder schrijft verdachte: “Misschien [slachtoffer 2] , heb ik niet alles 100% goed gedaan en had ik je nooit al op het ‘grote jongens ’ niveau toe moeten laten. ”
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] op 28 december 2010 heeft gefotografeerd tijdens een fotoshoot en dat hij bovengenoemde e-mailwisselingen met [slachtoffer 2] heeft gevoerd diezelfde dag en enkele dagen na de fotoshoot.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het voorgaande het volgende. De verklaring van [slachtoffer 2] is gedetailleerd en consistent. Hij heeft zowel ten tijde van zijn melding bij de politie als tijdens de aangifte bij de politie hetzelfde verhaal verteld, zonder het verhaal op enig moment groter te maken. Voorts wordt zijn verklaring ondersteund door de emailberichten die hij heeft gestuurd en de reactie daarop van verdachte. Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 2] nog dezelfde avond aan verdachte een mail heeft gestuurd over de fotoshoot, waarin hij verdachte ermee confronteert hem te hebben aangeraakt op buik en schouders, en over zijn eikel te hebben gewreven met zijn hand. In de reactie van verdachte per mail, ongeveer 20 minuten later, ontkent verdachte deze aantijgingen niet. Integendeel, hij bevestigt achteraf ook een mixed gevoel te hebben gehad en noemt hij een geval van ‘verkeerd inschatten van signalen’. En enkele minuten later mailt verdachte aan [slachtoffer 2] dat hij het niets voor emails vindt.
Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt deze reactie zich niet met de stelling van verdachte dat hij zich geenszins schuldig heeft gemaakt aan de verweten handelingen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tijd nodig had om de e-mail van [slachtoffer 2] te laten bezinken. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte vrijwel direct heeft gereageerd op de e-mail van [slachtoffer 2] met de reactie dat hij het niks vindt voor e-mails. Als hij de handelingen niet zou hebben begaan had het voor de hand gelegen dat hij dit direct naar [slachtoffer 2] had gestuurd in plaats van de reactie die hij nu naar [slachtoffer 2] stuurde. De verklaring van verdachte ter zitting dat zijn reactie in het e-mailbericht geen reactie is geweest op de fotoshoot, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu verdachte zijn e-mails vrijwel direct na de e-mailberichten van [slachtoffer 2] stuurde. Verdachte verklaart hierover bovendien pas voor het eerst ter terechtzitting, terwijl hij door de politie uitgebreid is ondervraagd. De rechtbank heeft - gelet op het voorgaande - derhalve geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Het e-mail contact zoals hierboven weergegeven onderstreept naar het oordeel van de rechtbank de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 2] en rijmt niet met de ontkennende verklaring van verdachte.”
7. Het eerste middel klaagt over schending van art. 342, tweede lid, Sv met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit.
8. In de cassatieschriftuur wordt een beroep gedaan op HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers. Voor zover van belang heeft de Hoge Raad in dat arrest overwogen:
“2.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).
Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.”3.
9. De steller van het middel stelt terecht dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer dat getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte spannende foto’s heeft gemaakt van [slachtoffer 1] , dat “de fotograaf” de broek van [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken, dat de verdachte met zijn handen aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] zat en hij de piemel van [slachtoffer 1] helemaal in zijn hand had, dat de verdachte in de bedrijfskantine naaktfoto’s van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, dat hij – samengevat – toen ook aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] zat, dat de fotograaf op een andere locatie het geslachtdeel van [slachtoffer 1] in zijn mond nam en dat hij met zijn hand over de penis van [slachtoffer 1] heenging, erover heen wreef, vastpakte en van hand wisselde (bewijsmiddel 1). Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt onder meer dat de verdachte erotische foto’s van hem heeft gemaakt, dat [betrokkene 1] het slachtoffer moest zoenen van de verdachte, dat “op een bepaald moment [de verdachte] ineens [stond] te zuigen aan mijn lul” en dat hij zich iets herinnert “met de hand van [de verdachte] en mijn piemel” (bewijsmiddel 2). Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat het slachtoffer ten tijde van het feit 15 jaar was en dat de verdachte dat wist (bewijsmiddelen 3 en 4). Uit het voorgaande blijkt dat het hof de bewezenverklaring van feit 1 onder meer heeft gebaseerd op de verklaring van zowel het slachtoffer als van de getuige [betrokkene 1] . Gelet daarop heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de feiten en omstandigheden waarover het slachtoffer heeft verklaard niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in de verklaring van onder meer die [betrokkene 1] . Dat is niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.4.
10. Voor zover wordt geklaagd dat hetgeen getuige [betrokkene 1] heeft verklaard over het “pijpen in de kelder” ‘van horen zeggen’ is, mist dit feitelijke grondslag. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat hij aanwezig was bij de op verschillende locaties gedane fotoshoots met het slachtoffer en dat de verdachte op één van die locaties het geslachtdeel van het slachtoffer in zijn mond nam. Het hof heeft die verklaring kennelijk en niet onbegrijpelijk zo begrepen dat de getuige heeft verklaard over een gebeurtenis waarbij hij zelf aanwezig was en die hij zelf rechtstreeks heeft waargenomen.5.
11. Het eerste middel faalt.
12. Het tweede middel klaagt dat het hof in de motivering van het bewezenverklaarde feit 1 ten onrechte niet is ingegaan op de ontlastende verklaringen van het slachtoffer van 2 november 2013 en 22 december 2017.
13. Voor zover wordt geklaagd dat het hof twee ‘verklaringen’ van het slachtoffer in de bewijsconstructie buiten beschouwing heeft gelaten, stuit die klacht af op de vrijheid van de feitenrechter bij de selectie en waardering van het bewijs. Voor zover de klacht inhoudt dat het het hof in de overwegingen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer is voorbijgegaan aan beide bedoelde ‘verklaringen’ merk ik op dat de klacht niet is ingebed in een klacht over een ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerde beslissing in antwoord op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zodat mij niet duidelijk is welk motiveringsvoorschrift volgens de steller van het middel is geschonden. Het middel faalt gelet op het voorgaande al. Geheel ten overvloede nog een kanttekening.
14. Op 2 november 2013 noch op 22 december 2017 heeft verdachte een verklaring afgelegd bij een politiële of justitiële autoriteit. De steller van het middel doelt met de ‘verklaring’ van 2 november 2013 op een geschreven tekst (een ‘statement’) van het slachtoffer aan de achterzijde van een contract en wat betreft de ‘verklaring’ van 22 december 2017 op een brief van het slachtoffer die in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd. Als het hof al dan niet onder verwijzing en met overname van een overweging van de rechtbank toelicht dat het gewicht toekent aan de verklaring van het slachtoffer bij de politie en geen of minder belang hecht aan de verklaring van het slachtoffer bij de rechter-commissaris (RC), wordt in dat verband onder meer overwogen dat gedetailleerde herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen met het verstrijken van de tijd verminderen en zelfs kunnen verdwijnen (zie randnummer 5 hierboven), terwijl een (eerder afgelegde verklaring) in het algemeen een betrouwbaarder karakter heeft dan een latere verklaring (zie randnummer 6 hierboven). Het bestaan van een statement en een brief maken niet dat deze laatste overweging onbegrijpelijk is. Het hof beperkt zijn oordeel kennelijk tot verklaringen en wel verklaringen bij de politie en de RC, laat zich niet uit over de geschriften (statement en brief) en laat bovendien nog de mogelijkheid van een uitzondering open (‘in het algemeen’).
15. Het tweede middel faalt.
16. Het derde middel klaagt dat het hof onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, in het kader van de bewijsmotivering van feit 1 een alternatief scenario heeft verworpen.
17. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt – voor van belang – in:
“De raadsman voegt daar aan toe:
na het in onderdeel 10 op de vijfde pagina weergegeven citaat uit de verklaring van [betrokkene 1] in het smaadschriftdossier, inhoudende: ‘Ik hoorde [verdachte] aan mij vragen of ik ook mijn broek uit wilde doen en hetzelfde zou doen als [slachtoffer 1] . Ik heb besloten dat te doen, ik was angstig ’: Dit is een heel nieuw element in de verklaringen van [betrokkene 1] . In het pand aan de [b-straat] en [c-straat] zou hij, [betrokkene 1] , ook zijn broek uit hebben moeten doen en ook hebben gedaan. Eerder had [betrokkene 1] hier niet over verklaard. Op het verzoek van de verdediging om [slachtoffer 1] door de raadsheer-commissaris als getuige te doen horen is afwijzend beslist omdat de overgelegde brief van [slachtoffer 1] volgens de raadsheer-commissaris geen andere gezichtspunten oplevert dan op basis van het dossier al bekend is. En dat klopt ook, want [slachtoffer 1] had eerder ook al verklaard dat er tijdens de fotoshoot die plaats vond in aanwezigheid van [betrokkene 1] geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Weliswaar heeft de voorzitter in dit verband voorgehouden dat [slachtoffer 1] als getuige tegenover de politie heeft verklaard dat cliënt ineens aan de penis van [slachtoffer 1] stond te zuigen, maar terecht merkte de voorzitter op dat je je kunt afvragen of dat werkelijk gebeurde en zo ja, door wie. [slachtoffer 1] concludeerde immers dat het cliënt was die aan zijn penis zat, maar [slachtoffer 1] had op dat moment naar eigen zeggen zijn ogen dicht, dus hij kan het niet hebben gezien. Het zou dus ook [betrokkene 1] geweest kunnen zijn, die aan de penis van [slachtoffer 1] zat;”
18. Voor de leesbaarheid geef ik de relevante delen van bewezenverklaring en bewijsmiddelen (nogmaals) weer. De bewezenverklaring houdt als gedraging in: “betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en het pijpen van die [slachtoffer 1] .” Bewijsmiddel 2 houdt als verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] , voor zover hier rechtstreeks van belang, in: “En op een bepaald moment stond [verdachte] ineens te zuigen aan mijn lul” en “Ik herinner mij iets met de hand van [verdachte] en mijn piemel”. Bewijsmiddel 1 bevat een verklaring van de getuige [betrokkene 1] over verschillende aanrakingen door verdachte van het slachtoffer waaronder: “De fotograaf heeft eerst met zijn hand de penis van [slachtoffer 1] vastgepakt om hem opgewonden te maken. Hij ging op en neer (...) met zijn hand over de penis van [slachtoffer 1] . Er overheen wrijven en vastpakken met de hand eromheen en op en neer gaan. Hij is ook nog van hand gewisseld.”
19. De selectie van het bewijsmateriaal door het hof sluit het alternatieve scenario inhoudende dat niet verdachte, maar [betrokkene 1] de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond nam uit. In de bewijsoverweging licht het hof dit nog nader toe: “(…) de raadsman de conclusie verbindt dat [slachtoffer 1] slechts geconcludeerd kan hebben dat de verdachte deze handeling verrichtte, terwijl het niet uitgesloten is dat [betrokkene 1] de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond nam, gaat het hof voorbij, omdat het naar het oordeel van het hof feitelijk onmogelijk is dat [betrokkene 1] , terwijl hij met [slachtoffer 1] stond te zoenen, tegelijkertijd diens penis in zijn mond heeft genomen.”
20. Die nadere toelichting in de bewijsoverweging is volgens de steller van het middel niet begrijpelijk. In de kern is de stelling in cassatie vervolgens dat een ‘ander’ alternatief scenario (dat volgens de steller van het middel in feitelijke aanleg ook daadwerkelijk is bepleit) niet is verworpen te weten dat [betrokkene 1] met het slachtoffer zoende en gelijktijdig aan de penis van het slachtoffer zat. Ik stel (naar ik overigens begrijp met de steller van het middel) voorop dat de uitleg van een verweer, ook als dat een alternatief scenario inhoudt) is voorbehouden aan de feitenrechter.6.De uitleg van het verweer in de bewijsoverweging van het hof komt mij niet onbegrijpelijk voor. En overigens wordt het ‘andere’ alternatieve scenario, voor zover de steller meent dat daarin besloten ligt dat uitsluitend [betrokkene 1] aan de penis van het slachtoffer zou hebben gezeten, uitgesloten door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
21. Het derde middel treft dus geen doel.
22. Het vierde middel klaagt over schending van art. 342, tweede lid, Sv met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit.
23. De in dit kader geuite klachten volgen de overweging die het hof aan de ondersteuning van de aangifte door ander bewijs (onder randnummer 5) heeft gewijd, hoewel in een andere volgorde, min of meer op de voet. Het hof vindt de steun in de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, het vaste patroon van handelen van verdachte (klacht bevat hierover zelfs drie onderdelen) en (overgenomen van de rechtbank) de uit e-mails blijkende erkenning van het feit. Ik bespreek de klachten nu in de volgorde van de schriftuur.
24. De klacht over de overweging van het hof dat verdachte tijdens de fotoshoots handelde volgens een ‘vast patroon’ valt in drie onderdelen uiteen. Allereerst zou de bewijsvoering tegenstrijdig zijn. Het hof heeft in het kader van de bewezenverklaring van feit 3 overwogen dat “uit de bewijsmiddelen die door het hof zijn gebruikt voor het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde een gang van zaken [blijkt] die op essentiële punten overeenkomt met het onderhavige feit.” De overweging van het hof dat “elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft” zou daarvan “diametraal afwijken”, aldus de steller van het middel. De klacht berust op een verkeerde lezing van het arrest. De door de steller van het middel geciteerde (standaard)zin vermeldt niet alleen “bewezenverklaard feit”, maar ook “of die bewezenverklaarde feiten”. Het hof heeft daarmee tot uitdrukking gebracht dat een gebezigd bewijsmiddel (kennelijk wordt gedoeld op de bewijsmiddelen 1 en 2) zowel kan zijn gebruikt voor het bewijs van feit 1 als voor dat van feit 3. Voor zover door de steller van het middel nader op dit onderdeel van de klacht wordt voortgeborduurd, ga ik daaraan voorbij.
25. Het tweede onderdeel van de eerste klacht klaagt over “oneigenlijk gebruik [..] van […] schakelbewijs” omdat het schakelbewijs niet diende “ter identificatie van een pleger van een strafbaar feit, maar (ter verificatie van de) vaststelling dat een strafbaar feit überhaupt zou zijn gepleegd.”
26. Het bezigen van schakelbewijs is niet wettelijk geregeld en het hof gebruikt de term niet. Met de term schakelbewijs pleegt volgens de Hoge Raad te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de — uit één of meer bewijsmiddelen blijkende — omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarvoor is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt,7.oftewel er moet sprake zijn van een soortgelijke modus operandi.8.Niet alleen is de waardering van het complex van gedragingen van belang bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomstige modus operandi, ook de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden en de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven kunnen sterk bijdragen aan het oordeel dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten bestaan.9.Daarnaast moet de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten blijken.10.
27. In het licht van het voorgaande ontgaat mij wat de kern van dit klachtonderdeel is. Dat het verdachte is die een fotoshoot met het slachtoffer heeft gehouden staat niet ter discussie. Dat het slachtoffer van oordeel is dat verdachte daarbij ontucht heeft gepleegd blijkt uit bewijsmiddel 3. Nadere identificatie van de verdachte is niet nodig. Het ‘vaste patroon’ wordt daarvoor dan ook terecht niet gebruikt, omdat dat dus niet noodzakelijk is. Het ‘vaste patroon’ vormt steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer dat er ontucht met hem is gepleegd. Waarom dergelijk ‘schakelbewijs’ niet zou mogen, is mij zonder ontbrekende nadere toelichting niet duidelijk.
28. Het derde onderdeel van deze klacht bestrijdt het bestaan van een ‘vast patroon’, althans klaagt dat het hof dat patroon niet heeft geprecisieerd. Het ‘vaste patroon’ van handelen of (zoals het hof ook overweegt) de op essentiële punten overeenkomstige gedragingen heeft het hof niet in een afzonderlijke bewijsoverweging geconcretiseerd. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, is het niet onbegrijpelijk dat het hof een ‘vast patroon’ afleidt uit de voor feit 3 en feit 1 gebezigde bewijsmiddelen 1 t/m 3. Het gedrag van verdachte bestaat namelijk bij beide feiten uit een afspraak maken op het station te Breda, het model ophalen en meenemen naar zijn (verdachte’s) eigen woning, na enige tijd het model meenemen naar een bedrijfspand waarin op verschillende locaties foto’s worden gemaakt, meedelen dat hij bijzondere foto’s maakt (spannend, sexy), de modellen met ontbloot bovenlijf fotograferen met voorafgaande belangstelling voor de heuplijnen, aandacht geven aan gemoedstoestand van modellen (genieten, ontspannen). Dit lijkt mij al toereikend. Mogelijk heeft het hof verder gedoeld op een patroon van langzame opbouw van steeds verdergaande intimiteit ondermeer na het uittrekken van kleding en de onverhoeds seksuele handelingen.
29. De tweede klacht (van het vierde middel) houdt in dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de inhoud van de aangifte niet ondersteunt, omdat daaruit alleen de aanwezigheid van de verdachte volgt en die enkele aanwezigheid niet voldoende ondersteuning biedt aan de bewezenverklaring als geheel. Voor zover is bedoeld te klagen dat het hof de verklaring van de verdachte als enkele omstandigheid tot steunbewijs heeft gebezigd, mist de klacht, gelet op hetgeen onder het vorige randnummer is besproken, (evident) feitelijke grondslag. Dat het hof voorts de betrokkenheid van de verdachte bij feit 3 uit zijn verklaring heeft afgeleid is bovendien niet onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297 m.nt. Rozemond. Dat arrest ziet op de in art. 342, tweede lid, Sv bedoelde situatie dat de bewezenverklaring uitsluitend berust op de verklaring van één getuige. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde, nu het hof in verband met het vaste patroon ook de bewijsmiddelen 1 en 2 alsmede het e-mailverkeer (bewijsmiddel 7) tussen de verdachte en het slachtoffer voor het bewijs van feit 3 heeft gebezigd.
30. De derde klacht betreft de bewijswaarde van de voor het bewijs gebezigde e-mailberichten. Dat het hof de e-mails waardeert als een erkenning van ontoelaatbare gedragingen wordt onbegrijpelijk geacht.
31. Al op grond van de navolgende passage uit die e-mailberichten acht ik het niet onbegrijpelijk dat het hof de reactie van verdachte aanmerkt als een erkenning nu verdachte de door het slachtoffer vermelde gedragingen niet tegenspreekt, maar slechts te kennen geeft de situatie verkeerd te hebben ingeschat:
“Op 28 december 2010 te 21.41 uur mailt [slachtoffer] naar
[emailadres verdachte]:
"Heey [verdachte] ,
Ik zit hier thuis een beetje met een mix gevoel. En zeker over die aanrakingen. Ik vond het niet erg dat je me aanraakte bij mijn buik en schouders (...) maar ik blijf nu wel de hele tijd met het idee in mijn hoofd zitten dat je met je hand over mijn eikel ging wrijven. (...) Maar moest dat ook echt om over mijn eikel heen te wrijven? ”
Op 28 december 2010 te 22.02 uur ontvangt [slachtoffer] een reactie van
[emailadres verdachte]:
“Ja, dat mixed gevoel had ik achteraf ook. Kennelijk een geval van ‘verkeerd inschatten van signalen’.”
32. . Het vierde middel faalt.
33. Het vijfde middel klaagt over de motivering van de onder feit 3 bewezen verklaarde dwang als bedoeld in art. 246 Sr.
34. Art. 246 Sr luidt:
“Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
35. Van door een feitelijkheid dwingen — in de zin van art. 246 Sr — tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld.11.Van dwang is ook sprake indien de aanrander mede door het onverhoedse van zijn optreden zijn doel bereikt.12.Van door een feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.13.
36. Het middel bevat twee deelklachten. In de eerste plaats wordt geklaagd, mede gelet op een verweer van de verdediging, dat “uit de gebezigde bewijsvoering niet zonder meer begrijpelijk kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde aanrakingen tegen de wil van [het slachtoffer] plaatsvonden.” In dat verband wordt gewezen op hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd, te weten dat er geen sprake was van ‘opzettelijke dwang’ ten aanzien van het kussen op de schouders en het betasten/wrijven over de tepels, omdat uit een e-mail van het slachtoffer blijkt dat hij “het niet erg [vond] dat je me aanraakte bij mijn buik en schouders” en het hof deze zinssnede heeft opgenomen in de bewijsmiddelen. Het oordeel van het hof dat er in het kader van deze aanrakingen sprake was van onvrijwilligheid is daardoor onbegrijpelijk, aldus de steller van het middel.
37. De klacht richt zich kennelijk in het bijzonder op het kussen van de schouders nu in de zojuist bedoelde e-mail niet wordt gerept over betasten/wrijven over de tepels. De steller van het middel betoogt terecht dat het hof de hiervoor geciteerde zinsnede uit het e-mailbericht van het slachtoffer voor het bewijs heeft gebezigd (bewijsmiddel 7). Uit de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts onder meer dat het slachtoffer, toen de verdachte hem op zijn schouders kuste, heeft gezegd “ho die mag je thuislaten”. Uit die uitlating van het slachtoffer heeft het hof (kennelijk) afgeleid dat hij het kussen van zijn ontblote schouders tegen zijn wil heeft geduld. Dat is niet onbegrijpelijk. De zinssnede uit het (latere) e-mailbericht maakt dat niet anders. Kennelijk heeft het hof die zin zo uitgelegd dat dit ziet op de aanrakingen van de verdachte die niet zagen op de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen, maar op de aanrakingen die worden verricht in het (gebruikelijke) kader van een fotoshoot. Dat is gelet op de overige bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, waaruit immers blijkt dat het slachtoffer ook andere aanrakingen beschrijft die plaatsvonden in het kader van het (normale) positioneren van het slachtoffer voor de fotoshoot14., niet onbegrijpelijk. Ik wijs er op dat het hof niet bewezen heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen het aanraken van de buik van het slachtoffer betroffen.15.
38. In de tweede plaats wordt geklaagd dat “uit de gebezigde bewijsvoering niet zonder meer begrijpelijk kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde aanrakingen door [verdachte] ‘onverhoeds’ werden verricht, in het bijzonder niet voor […] de aanrakingen […] tijdens het tweede incident.” In de cassatieschriftuur (onder V.18) wordt geklaagd over de motivering van het oordeel van het hof dat het kussen van de ontblote schouders van het slachtoffer onverhoeds gebeurde. Onder het vorige randnummer werd reeds uiteengezet dat het hof de verklaring van het slachtoffer, in het bijzonder zijn reactie op het kussen van zijn schouders, voor het bewijs heeft gebezigd. Dat het hof daaruit heeft afgeleid dat die handeling onverhoeds gebeurde is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering, mede in aanmerking genomen dat het hof ook voor het bewijs heeft gebezigd dat het slachtoffer verklaarde dat het kussen van zijn schouders plaatsvond terwijl het slachtoffer met zijn rug naar de verdachte toe stond. Dat het slachtoffer via de spiegel de verdachte kon zien aankomen is ter terechtzitting in hoger beroep niet aangevoerd en is door het hof niet vastgesteld, zodat het in cassatie buiten beschouwing blijft.
39. De klacht betreft verder het oordeel van het hof dat het betasten van/wrijven over de tepels en penis van het slachtoffer onverhoeds heeft plaatsgevonden (cassatieschriftuur onder V.19 en 20). De steller van het middel betoogt dat die aanrakingen “ongeveer 30 seconden tot een minuut [duurde] zodat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is dat deze gedragingen (telkens) onverhoeds – oftewel: plotsklaps – [hebben] plaatsgevonden.”
40. Het hof heeft – voor zover van belang - bewezen verklaard dat de verdachte het slachtoffer “heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van/wrijven over de tepels en penis van [het slachtoffer], en bestaande die feitelijkheden eruit dat hij de ogen van [het slachtoffer] heeft afgedekt en [het slachtoffer] zijn ogen heeft laten sluiten en vervolgens die ontuchtige handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd.” In cassatie wordt niet betwist dat de verdachte de ogen van het slachtoffer heeft afgedekt en zijn ogen heeft laten sluiten. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte, doordat hij het slachtoffer de ogen liet sluiten, de ontuchtige handelingen onverhoeds kon uitvoeren zonder dat het slachtoffer weerstand kon bieden aan verdachte en aldus werd gedwongen tot het dulden van diens ontuchtige handelingen.16.Dat is niet onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd. Ten aanzien van de betoogde lange(re) duur van de aanrakingen merk ik op dat van dwang door een feitelijkheid sprake kan zijn wanneer door het onverhoedse karakter van de handeling(en) enig verzet wordt voorkomen.
41. . Het vijfde middel faalt.
42. Het zesde middel klaagt dat het hof onder feit 3 ten onrechte, althans onbegrijpelijk, ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in art. 246 Sr bewezen heeft verklaard.
43. De tenlastelegging is toegesneden op art. 246 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "ontuchtige handeling" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. De bepaling is onder randnummer 34 reeds geciteerd.
44. Art. 246 Sr beoogt de seksuele integriteit te beschermen. Ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr zijn handelingen gericht op seksueel contact althans contact van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.17.Er zal zowel sprake moeten zijn van een handeling met een seksuele strekking als van een schending van de sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, zoals de verhouding tussen de betrokkenen en de omgeving waarin de handelingen voorvallen.18.Ook de wijze waarop en het lichaamsdeel waarop iemand een ander aanraakt, kunnen relevant zijn.19.De seksuele intentie van de verdachte is niet zonder meer bepalend, maar kan dat onder omstandigheden wel zijn.20.Bij handelingen die – objectief gezien – voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, zal de (veronderstelde) bedoeling van de verdachte de doorslag geven.21.Bij handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben komt aan de seksuele intentie geen of in ieder geval een minder grote rol toe.22.
45. Het middel bevat allereerst de rechtsklacht dat het hof ten onrechte voor ontucht uitsluitend beslissend acht of de gedragingen naar hun aard in strijd zijn met de in de maatschappij geldende sociaal ethische normen zonder de vraag te beantwoorden of de gedragingen een seksuele strekking hebben. Die klacht berust op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof sluit zich immers met zoveel woorden aan bij het door de rechtbank gebezigde criterium waarin uitdrukkelijk wordt overwogen dat de gedragingen onmiskenbaar seksueel gericht zijn. Als het hof hier in de bewijsoverweging slechts het woord gedragingen bezigt, doelt het op de in de bewezenverklaring bedoelde gedragingen en is het bepaald niet onbegrijpelijk dat die gedragingen gelet op de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang een seksuele strekking worden toegekend. Daarmee ben ik aangeland bij de motiveringsklacht. Kennelijk heeft het hof daarbij voor ogen gehad dat een gedraging die geïsoleerd bezien onschuldig kan lijken te zijn door de context kan blijken een seksuele strekking te hebben.23.In die context heeft het hof hier kennelijk oog gehad voor de opbouw van betrekkelijk onschuldige aanrakingen die lang niet altijd een seksuele strekking hebben naar gedragingen met een evident seksuele strekking. Die aanrakingen die op zich zelf ook normaal kunnen zijn, krijgen door die opbouw een seksuele strekking.
46. Vervolgens wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat het oordeel van het hof dat er sprake is van ontuchtige handelingen niet begrijpelijk is, omdat – kort gezegd – de verdachte “artistieke, niet-standaardfoto’s” wilde maken. In dat verband wordt geklaagd (cassatieschriftuur onder VI.9 tot en met 11) dat “het hof overweegt […] dat het kan begrijpen dat er iets van fysiek contact is tussen een fotograaf en zijn model om het model in de juiste pose te krijgen, maar dat bij dat fysiek contact de grens ligt bij zones van het lichaam die als privégebied moeten worden gezien, zoals de geslachtsdelen, de tepels en de buikzone bezien in samenhang met de manier waarop die worden aangeraakt.” Deze overweging staat in de strafmotivering van het hof (arrest, p. 14) en niet in de bewijsmotivering. Nu het middel zelf zich evident richt op de bewijsmotivering is deze klacht in de toelichting over de strafmotivering niet te volgen en laat ik bespreking ervan achterwege.
47. Geklaagd wordt tot slot dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van het slachtoffer (bewijsmiddel 6) volgt dat er sprake was van een ‘sexy’ fotoshoot. De steller van het middel betoogt dat “in het licht van deze context het […] nadere motivering [behoeft] waarom de bewezenverklaarde handelingen […] ontuchtig zijn geweest. De seksuele strekking van die aanrakingen is in de geschetste context immers niet evident, althans is niet evident dat die aanrakingen in deze context geen redelijk (en mitsdien geen disculperend) doel hadden”.
48. Ik stel vast dat in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan op een kunstexceptie of een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen dat aan een ‘sexy’ fotoshoot nu eenmaal (verdergaande) seksuele gedragingen van een fotograaf inherent zijn. In cassatie is ook niet betoogd dat dergelijke verweren in feitelijke aanleg zijn gevoerd. Op basis waarvan in de onderhavige zaak nadere motivering nodig was, zie ik dan ook niet in.
49. Het zesde middel faalt.
50. Het zevende middel klaagt over de schending van de redelijke termijn in hoger beroep.
51. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt – voor zover van belang – in:
“De raadsman van de verdachte deelt voorts nog mede:
Mocht het hof komen tot een bewezenverklaring en strafoplegging, dan dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Anders dan de advocaat-generaal ben ik van mening dat de ‘criminal charge niet pas is aangevangen op de datum waarop de inleidende dagvaarding is uitgebracht, maar reeds op 11 maart 2014, zijnde de datum waarop cliënt in deze zaak voor het eerst door de politie werd gehoord.”
52. Het arrest van het hof houdt – voor zover van belang – in:
“Met de raadsman is het hof van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bij de strafvervolging van de verdachte in eerste aanleg is geschonden.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaruit hij heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bedoelde termijn in het onderhavige geval dient te worden gerekend vanaf 11 maart 2014, zijnde de datum waarop de verdachte door de politie is gehoord.
Het hof constateert dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg vervolgens pas is afgerond met het eindvonnis van de rechtbank d.d. 27 mei 2016 en derhalve niet binnen twee jaren na aanvang van bedoelde termijn, terwijl het hof, anders dan de rechtbank, geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die de overschrijding van deze termijn rechtvaardigen.
Gelet op de betrekkelijk korte duur van de overschrijding van circa 10 weken is het hof van oordeel dat de verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.”
53. De steller van het middel verwijst naar HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis. Dat arrest houdt, voor zover van belang, in:
“3.7 Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad het oordeel van de feitenrechter inzake het tijdsverloop vòòr de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld. Dat onderzoek wordt als volgt begrensd:
a.
Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter.
b.
Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.
(…)
3.21
Overschrijding van de redelijke termijn, waaronder dus de inzendingstermijn mede is begrepen, leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
3.22
De vermindering van de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Algemene regels omtrent de wijze waarop de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd, zijn niet te geven. In dit verband dient evenwel te worden opgemerkt dat behalve de oplegging van een straf die minder hoog is dan de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, als strafvermindering geldt de oplegging van een straf die op grond van art. 9 Sr als minder zwaar moet worden aangemerkt, of die in (gedeeltelijk) voorwaardelijke vorm wordt opgelegd.
3.23
Het staat de rechter overigens vrij om — na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn — te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM; de Hoge Raad wijst in dit verband op de hiervoor onder 3.6 vermelde gevallen.
54. Uit (de toelichting op) het middel blijkt dat – in de kern - wordt geklaagd dat het hof door te volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden, zonder daarbij een afweging te maken tussen alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dat oordeel onbegrijpelijk is.
55. Het Hof heeft – samengevat - vastgesteld dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die de overschrijding van die termijn rechtvaardigen en dat gelet op de betrekkelijk korte duur van tien weken de verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat daarmee art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden. Anders dan de steller van het middel meent, blijkt daaruit dat het hof de in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden heeft afgewogen, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn, maar ook (juist) dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren (bij de behandeling in eerste aanleg). Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.24.
56. Het zevende middel faalt.
57. Het achtste middel klaagt over de schending van de redelijke (inzend)termijn in cassatie als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
58. Namens de verdachte is op 7 juni 2018 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 9 april 2019 door de griffie van de Hoge Raad ontvangen, zodat de inzendtermijn met ruim twee maanden is overschreden. Gelet daarop is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM overschreden. Het voorgaande moet leiden tot strafvermindering.
59. Het achtste middel slaagt.
60. De eerste zeven middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het achtste middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
61. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2019
Met weglating voetnoten.
Zie meer recentelijk HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23, m.nt. Rozemond.
Anders dan de steller van het middel kennelijk meent blijkt uit HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers geen dwingende verplichting tot motivering door de feitenrechter. Wel kan in cassatie van belang zijn óf de feitenrechter zijn oordeel dat aan het bewijsminimum van 342, tweede lid, Sv is voldaan heeft gemotiveerd.
Voor zover nog is bedoeld te klagen (cassatieschriftuur onder I.8) dat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, kan worden opgemerkt dat hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd in dat verband – samengevat - inhoudt dat de verklaring van [betrokkene 1] slechts van horen zeggen is en dat daarom niet aan de toets van 342, tweede lid, Sv is voldaan (pleitnota onder 18). Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof dat niet als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt opgevat.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 193.
HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5370, NJ 2008/61 en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84, m.nt. Reijntjes.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee (ECLI:NL:PHR:2017:1126 onder 9) vóór HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84, m.nt. Reijntjes.
HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345.
HR 23 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3558, NJ 2007/81. Zie ook G.J.M. Corstens, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 897.
Zie HR 12 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7767, NJ 2007/422 m.nt. Buruma met verwijzing naar HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8315, NJ 2004/439. Zie voorts A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 246, aant. 4 (actueel t/m 15 augustus 2018) waarin wordt verwezen naar het commentaar op de artt. 242 en 284 Sr.
HR 22 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0862, NJ 2007/315.
Zie A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 246, aant. 2 (actueel t/m 15 augustus 2018), waarin wordt verwezen naar het commentaar op art. 242. Zie in dat verband HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494, NJ 2013/427.
Een voorbeeld uit bewijsmiddel 6: “(pagina 94) […] Hij zette mij in positie om mijn heuplijnen te zoeken. Hij keek welke posities mooi waren om te fotograferen.”
Voor zover nog “ten overvloede” wordt gewezen op het standpunt in hoger beroep dat de fotoshoot ‘geen gedwongen keuze was’, het slachtoffer ‘volop lachend’ op foto’s is te zien en hij na de fotoshoot laat weten ‘een leuke dag te hebben gehad’, kan worden opgemerkt dat het hof deze feiten en omstandigheden niet heeft vastgesteld, zodat ze in casssatie buiten beschouwing moeten blijven.
Zie HR 22 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0862, NJ 2007/315. Volgens de Van Dale betekent “onverhoeds”: “zonder dat je op iets verdacht bent”. Synoniemen zijn “onverwachts” en “plotseling”.
A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 246, aant. 5 (actueel t/m 15 augustus 2018) en HR 7 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8880 (inzake ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 247 Sr).
Zie de – ook door de steller van het middel genoemde - conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2012:BX4288) voor HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4288, NJ 2012/573 m.nt. Schalken met een verwijzing naar HR 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3321. Zie ook HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3209 (81 RO) en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2017:1381) vóór dat arrest.
A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 246, aant. 5 (actueel t/m 15 augustus 2018) en Lindenberg en Van Dijk, Herziening van de zedendelicten, Paris: Zutphen 2016, p. 49-50.
HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4288, NJ 2012/573 m.nt. Schalken.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2012:BX4288) voor HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4288, NJ 2012/573 m.nt. Schalken, onder 4.6-4.8 alsook de conclusie van ambtgenoot Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2015:2298) voor HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3356, NJ 2016/131 m.nt. Rozemond onder 9.
Een aanmoedigend tikje zal in de sport, ook als het tegen de bil is, niet spoedig een seksuele strekking worden toegekend, maar in ander verband kan een klap tegen de bil wel degelijk een seksuele strekking hebben (HR 5 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2578). Het knijpen in de bil lijkt eerder een seksuele strekking te hebben dan een klap (zie bijvoorbeeld HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2061). Ook wrijven over de rug onder de kleding kan ontucht opleveren (HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3209).
Zie (onder meer) HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1159 en HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:99.