Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/7.10.1
7.10.1 Algemeen
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS344895:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De benadeling hoeft niet onherstelbaar te zijn, zie Kamerstukken II 2013/14, 33 994, nr. 3, p. 7. Uit de gedraging van de bevoordeling zal dikwijls reeds de benadeling van de overige schuldeisers voortvloeien. Indien de bestuurder bij wijze van inbetalinggeving een schilderij van schilder X ter waarde van de uitstaande schuld overdraagt aan de schuldeiser dat bij nader inzien nep blijkt te zijn, zal er geen sprake zijn van een strafbare bevoordeling. Hoewel de bestuurder met zijn gedraging beoogde de desbetreffende schuldeiser te bevoordelen, werd de schuldeiser door het waardeloze schilderij niet bevoordeeld als gevolg waarvan de overige schuldeisers niet werden benadeeld (door de overdracht van het waardeloze schilderij werden zij niet beperkt in hun verhaalsmogelijkheden).
HR 9 februari 2010, NJ 2010/119, r.o. 4.3.2. Zie tevens HR 9 februari 2010, NJ 2010/104.
Tot dusver ging het om het bestanddeel ‘wederrechtelijke bevoordeling’ in art. 343 aanhef en onder 3 Sr. Om strafrechtelijke aansprakelijkheid te kunnen aannemen, dient voorts voldaan te zijn aan de eis dat de dader ten tijde van de bevoordelende gedraging wist dat daardoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld. Strafbaarheid treedt pas in indien de schuldeisers door de bevoordelingsgedraging – in elk geval op enig moment – daadwerkelijk zijn benadeeld.1 Als gezegd werd de opzeteis onder het oude recht tot uitdrukking gebracht met de woorden ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’. In een reeks arresten besliste de Hoge Raad dat onder ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’ tevens het voorwaardelijk opzet is begrepen.2 Het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat benadeling van schuldeisers zou intreden, volstaat daarmee. De wetgever heeft met de wijziging van de redactie van de opzeteis in het huidige art. 341 Sr en 343 Sr deze rechtspraak willen codificeren. Het aanvaarden van de voorwaardelijke opzet-variant in het kader van de bankbreukdelicten heeft de vraag doen ontstaan onder welke omstandigheden gesproken moet worden van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld.