De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2009.
HR, 29-03-2011, nr. 09/02460
ECLI:NL:HR:2011:BP3851
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
09/02460
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BP3851
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3851, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3851
ECLI:NL:PHR:2011:BP3851, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3851
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsmiddel ex art. 344.1 aanhef sub 2 Sv? De tot het bewijs gebezigde verklaring van X t.t.z. in h.b. bevat onderdelen die niet kunnen worden aangemerkt als mededelingen van f&o die door X zelf zijn waargenomen of ondervonden, maar hebben te gelden als mededelingen van deskundige aard. In aanmerking genomen dat het pv van de t.z. in h.b. niet inhoudt dat het Hof X tevens als deskundige heeft beëdigd heeft het Hof, door zijn verklaring t.t.z. voor het bewijs te bezigen zonder blijk te geven de specifieke deskundigheid van X te hebben onderzocht, de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd.
29 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/02460
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 mei 2009, nummer 20/003798-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof als bewijsmiddel een getuigenverklaring heeft gebezigd, terwijl onderdelen van die verklaring alleen als deskundigenverklaring tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 mei 2006 te Baexem, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg, op zodanige wijze heeft gereden, althans gestuurd, dat hij met dat voornoemd voertuig van de weg is geraakt, waardoor hij tegen een boom is gereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg kon worden veroorzaakt."
3.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Vaststaande feiten
Het hof stelt de volgende feiten vast:
- op 27 mei 2006 te Baexem, gemeente Heythuysen, was verdachte bestuurder van een personenauto en reed daarmee op de weg, de Rijksweg;
- de Rijksweg te Heythuysen is gelegen buiten de bebouwde kom van de gemeente Heythuysen en is opengesteld voor het openbare verkeer. De weg is voorzien van een ongeveer 7 meter brede rijbaan, welke ter plaatse is verdeeld in twee gelijkwaardige rijstroken, bestemd voor het verkeer in twee richtingen. Aan weerszijden van de rijbaan zijn grasbermen gelegen. Daarnaast is een fiets-/bromfietspad gelegen. In de bermen rechts naast deze fietspaden staat een rij bomen. De Rijksweg is een belangrijke verbindingsweg tussen Roermond en Weert. Het betreft een veel gebruikte en daarom in het algemeen een drukke weg. Komende uit de richting van Baexem en gaande richting Weert komt men vanuit een flauwe bocht naar rechts op een recht stuk weg. Gezien de bandensporen in de berm (afstand tot botspunt ongeveer 112 meter is de bestuurder de berm in gereden, en heeft deze berm en het aldaar gelegen fietspad over een lange afstand gevolgd. Vervolgens is hij tegen een boom gebotst. Het voertuig stond nagenoeg vast tussen een boom en een lantaarnpaal en was total loss. De boom was zwaar beschadigd.
- De bestuurder is met zijn voertuig al op geruime afstand van de boom van de weg geraakt. Vervolgens heeft hij frontaal de boom aan de rechterzijde van de weg geraakt en is linksom omgeslagen met de achterzijde van het voertuig tegen de lantaarnpaal aan. De bestuurder is ongeveer 112 meter voordat hij met zijn voertuig tegen de boom botste met de rechterwielen de berm ingereden. Er werden ter plaatse geen rem-/blokkeersporen aangetroffen.
- Bij deze manoeuvre reed de bestuurder over het fiets-/bromfietspad en volgde dit over vrij lange afstand.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1. De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat noch uit de stukken noch uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat verdachte gevaarzettend gedrag op de weg heeft vertoond, aangezien hij enkel tegen een boom is gereden en daarbij de veiligheid van andere weggebruikers niet in gevaar is gekomen.
2. Daarnaast is door verdachte naar voren gebracht dat de aanrijding werd veroorzaakt door technische mankementen aan de huurauto die hij bestuurde. Volgens verdachte was de multiriem eraf en kon hij tengevolge daarvan niet meer sturen dan wel remmen en was hij toen tegen de boom gereden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
1. Volgens artikel 1, lid 1, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder 'wegen' worden verstaan: "Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten."
In de onderhavige zaak is komen vast te staan dat verdachte met zijn auto op enig moment de berm van de Rijksweg te Baexem, zijnde een veel gebruikte weg, is ingereden en dat hij die berm en het daarnaast gelegen fietspad blijkbaar zonder te remmen over een afstand van meer dan 100 meter heeft gevolgd en vervolgens tegen een boom tot stilstand is gekomen.
Verdachte heeft bij deze manoeuvre over het fietspad gereden en dit over een vrij lange afstand gevolgd.
Het hof is van oordeel dat reeds door dit rijgedrag van verdachte wel degelijk gevaar op de weg kon worden veroorzaakt.
2. [Betrokkene 1], die op 29 april 2009 ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord, heeft verklaard dat hij bij het technisch onderzoek geen gebreken aan de auto heeft geconstateerd. Voorts heeft hij verklaard dat hetgeen door verdachte is aangevoerd (een multiriem die eraf was gegaan), mede gelet op de in de auto ingebouwde veiligheidssystemen, geen noemenswaardige invloed zou hebben gehad op de bestuurbaarheid van de auto. De multiriem is namelijk slechts van belang voor de stuurbekrachtiging en de aandrijving van de dynamo.
Zou de multiriem er op enig moment af zijn gegaan, dan zou de auto op dat moment functioneren als een auto zonder stuurbekrachtiging, hetgeen bij enige snelheid op een nagenoeg rechte weg nagenoeg geen invloed heeft op de door de bestuurder gevoelde zwaarte van het sturen. Ook het ten gevolge van een ontbrekende multiriem niet meer aangedreven worden van de dynamo heeft, aldus de getuige, geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto. Hetgeen door verdachte is aangevoerd heeft geen invloed op het remvermogen van de auto, aldus de getuige.
Uit het door [betrokkene 1] verrichte technisch onderzoek van de huurauto van verdachte is komen vast te staan dat het voertuig vóór de aanrijding rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud verkeerde. Ook werden door hem aan het voertuig geen gebreken vastgesteld die een aanrijding tot gevolg zouden kunnen hebben gehad.
Getuige [betrokkene 2], algemeen medewerker bij [A] dat de betreffende auto aan verdachte had verhuurd, heeft op 15 juni 2006 verklaard dat een medewerker van het autoverhuurbedrijf heeft gekeken naar het sturen/remmen en optrekken van de betreffende auto en daarbij geen technische problemen heeft geconstateerd.
Ten aanzien van de door verdachte gestelde mankementen aan de huurauto is het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat het betrokken voertuig gebreken vertoonde, laat staan gebreken die het ongeval veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hierboven vermelde vaststaande feiten en bewijsoverwegingen en de aan deze onderdelen ten grondslag gelegde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, (...)."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2009 houdt in:
"De voorzitter doet de derde getuige voor het gerechtshof verschijnen. Deze doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- of verblijfplaats zoals hieronder is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
De getuige [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1949, technisch ambtenaar regiopolitie Limburg-Noord, wonende te [woonplaats], verklaart als volgt.
Op 2 juni 2006 heb ik technisch onderzoek gedaan naar het ongeval. In het proces-verbaal is abusievelijk de datum van 3 juni 2006 vermeld. Dat is een typefout. De auto was veilig gesteld bij een takelbedrijf. Ik ben niet op de plaats van het ongeval geweest. Dat heeft te maken met de prioriteitstelling. De afdeling is dag en nacht bereikbaar; er werken 5 à 6 mensen. Bij artikel 5 en 6 Wegenverkeerswetzaken waarbij sprake is van een eenzijdig ongeval zonder gewonden, wordt alleen onderzoek aan het voertuig verricht.
De schade aan de Opel Astra is onderzocht. Ik heb aan de auto geen gebreken geconstateerd die van invloed konden zijn op het ongeval. Op welk moment de airbags geactiveerd zijn is niet vast te stellen. De remmen hebben wij wel kunnen controleren. De rechterwielophanging was afgerukt en het remsysteem was daardoor gedeeltelijk uitgeschakeld. Het voertuig was voorzien van een diagonaal gescheiden tweekringsremsysteem. Het linkervoor - en rechterachterwiel werden voldoende beremd. De multiriem die aan de motor zou moeten zitten was niet meer aanwezig. Die riem drijft de dynamo en stuurbekrachtiging aan. Als de multiriem kapot gaat valt de stroom uit, evenals de stuurondersteuning, maar de auto blijft wel bestuurbaar. Omdat de stuurondersteuning wegvalt moet bij het sturen meer kracht worden gezet. Ik had foto's van de schade van het voertuig tot mijn beschikking. Het was voor mij niet meer te achterhalen of de multiriem voorafgaand aan dan wel ten gevolge van het ongeval kapot gegaan is. Indien de multiriem defect is, werkt de stuurbekrachtiging niet meer. Het ontbreken van de stuurbekrachtiging heeft bij het rijden met enige snelheid op een nagenoeg rechte weg nagenoeg geen invloed op de zwaarte bij het sturen. Het, ten gevolge van het ontbreken van de multiriem, niet aangedreven worden van de dynamo heeft geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto. Er is ook geen invloed op het remvermogen. De remmen worden daardoor niet geblokkeerd. Je merkt bij het sturen direct als de multiriem kapot is. Indien de riem onderweg kapot gaat, raak je niet de macht over het stuur kwijt, daarvoor zijn in de auto veiligheidssystemen ingebouwd. De multiriem is ongeveer 1,5 cm breed en is voorzien van v-groefjes. Hij gaat niet zo gauw stuk. Hij kan wel wat droog worden maar de multiriem heeft een lange levensduur.
Ik heb bij de Opel Astra geen andere gebreken geconstateerd. De bandenspanning was goed. Er was ook geen sprake van een klapband. De profilering van de banden was voldoende. In het rechtervoorwiel zat nog boomschors. Het voorwiel is als gevolg van het ongeval kapot gegaan. Ik heb mijn bevindingen gerelateerd in een proces-verbaal dat ik aan verbalisant [verbalisant 1] heb toegezonden.
Ik kan geen uitspraak doen over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Er zijn met betrekking tot dergelijke ongevallen geen botsproeven gedaan. Het spoor begon 112 meter vóór de botsplaats. Indien 80 km per uur wordt gereden, duurt het 5 à 6 seconden voordat de auto tegen de boom botst. In die korte tijd kun je nog wel corrigeren; ook indien de multiriem defect zou zijn. Om de multiriem op spanning te houden zitten er spanrollen op, evenals op de distributieriem van de motor. Het is mogelijk dat je die hoort piepen. In het geval een spanrol kapot gaat, is het mogelijk dat ook de distributieriem kapot gaat. Dat heeft geen invloed op het rijgedrag van de auto maar de motor houdt er wel mee op. Je kunt dan nog wel remmen en sturen.
De voorzitter houdt de getuige de verklaring van verdachte d.d. 13 juni 2006 voor, voor zover inhoudende: "Ik reed ongeveer 70 km per uur, nog geen 80 en schakelde de auto naar de vierde versnelling. Nadat ik had geschakeld voelde ik dat de auto begon te schokken. De voorbanden van de auto gingen volop op de rem. Ik voelde dat de auto naar rechts schoof. Door de regen was de weg glad. Ik kon op dat moment geen gas meer geven en niet meer remmen. Het sturen ging erg zwaar, maar mogelijk sloeg de auto op het stuurslot."
De getuige verklaart hierop het volgende.
Ik heb geen verklaring voor het blokkeren van de voorwielen. Dat de auto op het stuurslot is geslagen is mij niet gebleken. Mijn bevindingen komen daarmee niet overeen. De Opel Astra had een antiblokkeersysteem (ABS). Het gevolg van een defecte multi- of distributieriem is anders dan verdachte heeft verklaard. De auto zou door het ABS niet mogen gaan slippen. Het slippen heeft te maken met frictie met het wegdek. Het blokkeren van een wiel wordt door het ABS voorkomen. Een snelheid van 80 km per uur is voor de betreffende weg geen hoge snelheid."
3.3. De tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep bevat onderdelen die niet kunnen worden aangemerkt als mededelingen van feiten en omstandigheden die door [betrokkene 1] zelf zijn waargenomen of ondervonden, maar hebben te gelden als mededelingen van deskundige aard. In aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2009 niet inhoudt dat het Hof [betrokkene 1] tevens als deskundige heeft beëdigd heeft het Hof, door zijn verklaring ter terechtzitting voor het bewijs te bezigen zonder blijk te geven de specifieke deskundigheid van [betrokkene 1] te hebben onderzocht, de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd.
3.4. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 01‑02‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 13 mei 2009 ter zake van ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van driehonderdvijftig euro (subsidiair zeven dagen hechtenis). Voorts heeft het hof aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier maanden ontzegd.
2.
Namens de verdachte heeft mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.J.D. Doleweerd, eveneens advocaat te Amersfoort, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de begrijpelijkheid en de motivering van 's hofs bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat gevaar op de weg kon worden veroorzaakt door de wijze waarop de verdachte zijn auto bestuurde.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat
‘hij op 27 mei 2006 te Baexem, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg, op zodanige wijze heeft gereden, althans gestuurd, dat hij met dat voornoemd voertuig van de weg is geraakt, waardoor hij tegen een boom is gereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg kon worden veroorzaakt.’
3.3.
Het bestreden arrest houdt als (Promis-)bewijsmotivering van het hof in (blz. 2–4):
‘Vaststaande feiten
Het hof stelt de volgende feiten vast:
- —
op 27 mei 2006 te Baexem, gemeente Heythuysen, was verdachte bestuurder van een personenauto en reed daarmee op de weg, de Rijksweg;1.
- —
de Rijksweg te Heythuysen is gelegen buiten de bebouwde kom van de gemeente Heythuysen en is opengesteld voor het openbare verkeer. De weg is voorzien van een ongeveer 7 meter brede rijbaan, welke ter plaatse is verdeeld in twee gelijkwaardige rijstroken, bestemd voor het verkeer in twee richtingen. Aan weerszijden van de rijbaan zijn grasbermen gelegen. Daarnaast is een fiets-bromfietspad gelegen. In de bermen rechts naast deze fietspaden staat een rij bomen. De Rijksweg is een belangrijke verbindingsweg tussen Roermond en Weert. Het betreft een veel gebruikte en daarom in het algemeen een drukke weg. Komende uit de richting van Baexem en gaande richting Weert komt men vanuit een flauwe bocht naar rechts op een recht stuk weg. Gezien de bandensporen in de berm (afstand tot botspunt ongeveer 112 meter) is de bestuurder de berm in gereden, en heeft deze berm en het aldaar gelegen fietspad over een lange afstand gevolgd. Vervolgens is hij tegen een boom gebotst. Het voertuig stond nagenoeg vast tussen een boom en een lantaarnpaal en was total loss. De boom was zwaar beschadigd.
- —
De bestuurder is met zijn voertuig al op geruime afstand van de boom van de weg geraakt. Vervolgens heeft hij frontaal de boom aan de rechterzijde van de weg geraakt en is linksom omgeslagen met de achterzijde van het voertuig tegen de lantaarnpaal aan. De bestuurder is ongeveer 112 meter voordat hij met zijn voertuig tegen de boom botste met de rechterwielen de berm ingereden. Er werden ter plaatse geen rem-/blokkeersporen aangetroffen.
- —
Bij deze manoeuvre reed de bestuurder over het fiets-bromfietspad en volgde dit over vrij lange afstand.2.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
- 1.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat noch uit de stukken noch uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat verdachte gevaarzettend gedrag op de weg heeft vertoond, aangezien hij enkel tegen een boom is gereden en daarbij de veiligheid van andere weggebruikers niet in gevaar is gekomen.
- 2.
Daarnaast is door verdachte naar voren gebracht dat de aanrijding werd veroorzaakt door technische mankementen aan de huurauto die hij bestuurde. Volgens verdachte was de multiriem eraf en kon hij tengevolge daarvan niet meer sturen dan wel remmen en was hij toen tegen de boom gereden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
- 1.
Volgens artikel 1, lid 1, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder ‘wegen’ worden verstaan: ‘Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.’
In de onderhavige zaak is komen vast te staan dat verdachte met zijn auto op enig moment de berm van de Rijksweg te Baexem, zijnde een veel gebruikte weg, is ingereden en dat hij die berm en het daarnaast gelegen fietspad blijkbaar zonder te remmen over een afstand van meer dan 100 meter heeft gevolgd en vervolgens tegen een boom tot stilstand is gekomen.
Verdachte heeft bij deze manoeuvre over het fietspad gereden en dit over een vrij lange afstand gevolgd.
Het hof is van oordeel dat reeds door dit rijgedrag van verdachte wel degelijk gevaar op de weg kon worden veroorzaakt.
- 2.
[betrokkene 1], die op 29 april 2009 ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord, heeft verklaard dat hij bij het technisch onderzoek geen gebreken aan de auto heeft geconstateerd. Voorts heeft hij verklaard dat hetgeen door verdachte is aangevoerd (een multiriem die eraf was gegaan), mede gelet op de in de auto ingebouwde veiligheidssystemen, geen noemenswaardige invloed zou hebben gehad op de bestuurbaarheid van de auto. De multiriem is namelijk slechts van belang voor de stuurbekrachtiging en de aandrijving van de dynamo.
Zou de multiriem er op enig moment af zijn gegaan, dan zou de auto op dat moment functioneren als een auto zonder stuurbekrachtiging, hetgeen bij enige snelheid op een nagenoeg rechte weg nagenoeg geen invloed heeft op de door de bestuurder gevoelde zwaarte van het sturen. Ook het ten gevolge van een ontbrekende multiriem niet meer aangedreven worden van de dynamo heeft, aldus de getuige, geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto. Hetgeen door verdachte is aangevoerd heeft geen invloed op het remvermogen van de auto, aldus de getuige.3.
Uit het door [betrokkene 1] verrichte technisch onderzoek van de huurauto van verdachte is komen vast te staan dat het voortuig vóór de aanrijding rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud verkeerde. Ook werden door hem aan het voertuig geen gebreken vastgesteld die een aanrijding tot gevolg zouden kunnen hebben gehad.4.
Getuige [betrokkene 2], algemeen medewerker bij [A], dat de betreffende auto aan verdachte had verhuurd, heeft op 15 juni 2006 verklaard dat een medewerker van het autoverhuurbedrijf heeft gekeken naar het sturen/remmen en optrekken van de betreffende auto en daarbij geen technische problemen heeft geconstateerd.5.
Ten aanzien van de door verdachte gestelde mankementen aan de huurauto is het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat het betrokken voertuig gebreken vertoonde, laat staan gebreken die het ongeval veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.’
3.4.
Blijkens de hier aangehaalde bewijsmotivering heeft het hof ten behoeve van zijn oordeel over het door de verdachte veroorzaakte (potentiële) gevaar, de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:
- (i)
de verdachte is op 27 mei 2006 met zijn auto de rechterberm ingereden van de Rijksweg te Baexem;
- (ii)
de verdachte heeft vervolgens een stuk van meer dan honderd meter over de berm en het daarnaast gelegen fietspad gereden;
- (iii)
de verdachte is uiteindelijk frontaal tegen een boom gebotst; en
- (iv)
de Rijksweg te Baexem is een over het algemeen drukke verbindingsweg tussen Roermond en Weert.
Volgens de steller van het middel heeft het hof uit de genoemde feiten en omstandigheden niet, althans niet zonder nadere motivering kunnen afleiden dat i.c. op enig moment gevaar op de weg kon worden veroorzaakt. Daarbij zou met name van belang zijn dat het hof niet heeft vastgesteld dat ook op het naast de rechterberm van de Rijksweg te Baexem gelegen fietspad doorgaans veel verkeer is.
3.5.
Het middel berust m.i. op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Onjuist is dat — zoals de steller van het middel lijkt te menen — het hof bij het gevaar dat door de wijze van rijden van de verdachte kon worden veroorzaakt uitsluitend een ongeval op het fietspad voor ogen kan hebben gestaan. In zijn bewijsmotivering heeft het hof art. 1, eerste lid en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 aangehaald, waarin is bepaald dat als ‘weg’ in de zin van de betreffende wet gelden ‘alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten’. Ik leid hieruit af dat het hof bij zijn oordeel dat gevaar kon worden veroorzaakt acht heeft geslagen op de verkeerssituatie op de Rijksweg te Baexem als geheel, dat wil zeggen: niet alleen naar situatie op het fietspad waar de verdachte overheen gereden is, maar ook naar de situatie op de rijbaan zelf. 's Hofs oordeel is daarom ook afgezien van de verkeerssituatie op het fietspad begrijpelijk, aangezien bijvoorbeeld bepaald niet ondenkbaar is dat het op een drukke weg de berm inrijden onvoorspelbare reacties van overige verkeersdeelnemers als gevolg heeft.1. Tot een nadere motivering van zijn oordeel was het hof naar mijn mening niet gehouden.2.
3.6.
Het eerste middel faalt derhalve.
4.1.
Het tweede middel klaagt erover dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een door [betrokkene 1], technisch ambtenaar van de regiopolitie Limburg-Noord, ter terechtzitting in hoger beroep als getuige afgelegde verklaring, waarvan de inhoud onderdelen bevat die hebben te gelden als mededelingen van deskundige aard.
4.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 29 april 2009 houdt — voor zover hier van belang — in:
‘De voorzitter doet de derde getuige voor het gerechtshof verschijnen. Deze doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- of verblijf-plaats zoals hieronder is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
De getuige [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1949, technisch ambtenaar regiopolitie Limburg-Noord, wonende te [woonplaats], verklaart als volgt.
Op 2 juni 2006 heb ik technisch onderzoek gedaan naar het ongeval. In het proces-verbaal is abusievelijk de datum van 3 juni 2006 vermeld. Dat is een typefout. De auto was veilig gesteld bij een takelbedrijf. Ik ben niet op de plaats van het ongeval geweest. Dat heeft te maken met de prioriteitstelling. De afdeling is dag en nacht bereikbaar; er werken 5 à 6 mensen. Bij artikel 5 en 6 Wegenverkeerswetzaken waarbij sprake is van een eenzijdig ongeval zonder gewonden, wordt alleen onderzoek aan het voertuig verricht.
De schade aan de Opel Astra is onderzocht. Ik heb aan de auto geen gebreken geconstateerd die van invloed konden zijn op het ongeval. Op welk moment de airbags geactiveerd zijn is niet vast te stellen. De remmen hebben wij wel kunnen controleren. De rechterwielophanging was afgerukt en het remsysteem was daardoor gedeeltelijk uitgeschakeld. Het voertuig was voorzien van een diagonaal gescheiden tweekrings remsysteem. Het linkervoor- en rechterachterwiel werden voldoende beremd.
De mulitriem die aan de motor zou moeten zitten was niet meer aanwezig. Die riem drijft de dynamo en stuurbekrachtiging aan. Als de multiriem kapot gaat valt de stroom uit, evenals de stuurondersteuning, maar de auto blijft wel bestuurbaar. Omdat de stuurondersteuning wegvalt moet bij het sturen meer kracht worden gezet. Ik had foto's van de schade van het voertuig tot mijn beschikking. Het was voor mij niet meer te achterhalen of de multiriem voorafgaand aan dan wel ten gevolge van het ongeval kapot gegaan is. Indien de multiriem defect is, werkt de stuurbekrachtiging niet meer. Het ontbreken van de stuurbekrachtiging heeft bij het rijden met enige snelheid op een nagenoeg rechte weg nagenoeg geen invloed op de zwaarte bij het sturen. Het, ten gevolge van het ontbreken van de multiriem, niet aangedreven worden van de dynamo heeft geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto. Er is ook geen invloed op het rem-vermogen. De remmen worden daardoor niet geblokkeerd. Je merkt bij het sturen direct als de multiriem kapot is. Indien de riem onderweg kapot gaat, raak je niet de macht over het stuur kwijt, daarvoor zijn in de auto veiligheidssystemen ingebouwd. De mulitriem is ongeveer 1,5 cm breed en is voorzien van v-groefjes. Hij gaat niet zo gauw stuk. Hij kan wel wat droog worden maar de multiriem heeft een lange levensduur.
Ik heb bij de Opel Astra geen andere gebreken geconstateerd. De bandenspanning was goed. Er was ook geen sprake van een klapband. De profilering van de banden was voldoende. In het rechtervoorwiel zat nog boomschors. Het voorwiel is als gevolg van het ongeval kapot gegaan. Ik heb mijn bevindingen gerelateerd in een proces-verbaal dat ik aan verbalisant [verbalisant 1] heb toegezonden.
Ik kan geen uitspraak doen over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Er zijn met betrekking tot dergelijke ongevallen geen botsproeven gedaan. Het spoor begon 112 meter vóór de botsplaats. Indien 80 km per uur wordt gereden, duurt het 5 à 6 seconden voordat de auto tegen de boom botst. In die korte tijd kun je nog wel corrigeren; ook indien de multiriem defect zou zijn. Om de multiriem op spanning te houden zitten er spanrollen op, evenals op de distributieriem van de motor. Het is mogelijk dat je die hoort piepen. In het geval een spanrol kapot gaat, is het mogelijk dat ook de distributieriem kapot gaat. Dat heeft geen invloed op het rijgedrag van de auto maar de motor houdt er wel mee op. Je kunt dan nog wel remmen en sturen.
De voorzitter houdt de getuige de verklaring van verdachte d.d. 13 juni 2006 voor, voor zover inhoudende: ‘Ik reed ongeveer 70 km per uur, nog geen 80 en schakelde de auto naar de vierde versnelling. Nadat ik had geschakeld voelde ik dat de auto begon te schokken. De voorbanden van de auto gingen volop op de rem. Ik voelde dat de auto naar rechts schoof. Door de regen was de weg glad. Ik kon op dat moment geen gas meer geven en niet meer remmen. Het sturen ging erg zwaar, maar mogelijk sloeg de auto op het stuurslot.’
De getuige verklaart hierop het volgende.
‘Ik heb geen verklaring voor het blokkeren van de voorwielen. Dat de auto op het stuurslot is geslagen is mij niet gebleken. Mijn bevindingen komen daarmee niet overeen. De Opel Astra had een antiblokkeersysteem (ABS). Het gevolg van een defecte multi- of distributieriem is anders dan verdachte heeft verklaard. De auto zou door het ABS niet mogen gaan slippen. Het slippen heeft te maken met frictie met het wegdek. Het blokkeren van een wiel wordt door het ABS voorkomen. Een snelheid van 80 km per uur is voor de betreffende weg geen hoge snelheid.’
De voorzitter heeft, nadat de getuige zijn verklaring heeft afgelegd aan de raadsheren en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aan de getuige, aan de advocaat-generaal gelegenheid tot het maken van opmerkingen met betrekking tot de door de getuige afgelegde verklaring en aan de verdachte en de raadsman de gelegenheid die getuige vragen te stellen en tegen die getuige en zijn verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
De voorzitter verzoekt getuige [betrokkene 1] in de zittingzaal plaats te nemen.’
4.3.
's Hofs bewijsmotivering in het bestreden arrest bevat onder meer de volgende — hierboven onder 3.3 reeds aangehaalde — overwegingen3.:
‘2.
Daarnaast is door verdachte naar voren gebracht dat de aanrijding werd veroorzaakt door technische mankementen aan de huurauto die hij bestuurde. Volgens verdachte was de multiriem eraf en kon hij tengevolge daarvan niet meer sturen dan wel remmen en was hij toen tegen de boom gereden.
(…)
- 2.
[betrokkene 1], die op 29 april 2009 ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord, heeft verklaard dat hij bij het technisch onderzoek geen gebreken aan de auto heeft geconstateerd. Voorts heeft hij verklaard dat hetgeen door verdachte is aangevoerd (een multiriem die eraf was gegaan), mede gelet op de in de auto ingebouwde veiligheidssystemen, geen noemenswaardige invloed zou hebben gehad op de bestuurbaarheid van de auto. De multiriem is namelijk slechts van belang voor de stuurbekrachtiging en de aandrijving van de dynamo.
Zou de multiriem er op enig moment af zijn gegaan, dan zou de auto op dat moment functioneren als een auto zonder stuurbekrachtiging, hetgeen bij enige snelheid op een nagenoeg rechte weg nagenoeg geen invloed heeft op de door de bestuurder gevoelde zwaarte van het sturen. Ook het ten gevolge van een ontbrekende multiriem niet meer aangedreven worden van de dynamo heeft, aldus de getuige, geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto. Hetgeen door verdachte is aangevoerd heeft geen invloed op het remvermogen van de auto, aldus de getuige.
Uit het door [betrokkene 1] verrichte technisch onderzoek van de huurauto van verdachte is komen vast te staan dat het voortuig vóór de aanrijding rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud verkeerde. Ook werden door hem aan het voertuig geen gebreken vastgesteld die een aanrijding tot gevolg zouden kunnen hebben gehad.
Getuige [betrokkene 2], algemeen medewerker bij [A], dat de betref-fende auto aan verdachte had verhuurd, heeft op 15 juni 2006 verklaard dat een medewerker van het autoverhuurbedrijf heeft gekeken naar het sturen/remmen en optrekken van de betreffende auto en daarbij geen technische problemen heeft geconstateerd.
Ten aanzien van de door verdachte gestelde mankementen aan de huurauto is het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat het betrokken voertuig gebreken vertoonde, laat staan gebreken die het ongeval veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.’
4.4.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het ongeval werd veroorzaakt door technische mankementen aan de door hem gehuurde auto. De multiriem zou kapotgegaan zijn en hij zou rem- en stuurproblemen hebben ondervonden. Het hof heeft het door de verdachte verklaarde als verweer verworpen. In het kader van deze verwerping heeft het hof naar een drietal verklaringen verwezen. De laatste daarvan betreft een verklaring van [betrokkene 2], een medewerker van het bedrijf waarvan de verdachte de auto had gehuurd, inhoudende dat bij dit bedrijf voorafgaand aan de verhuur naar het besturings- en het remsysteem van de auto is gekeken en daarbij geen problemen zijn geconstateerd. Terzijde merk ik op dat hetgeen de verdachte tijdens zijn politieverhoor heeft verklaard tegen deze verklaring indruist. De verdachte heeft de auto op de dag van het ongeval 's ochtends naar het verhuurbedrijf teruggebracht om hem na een geconstateerd defect aan de vervangende auto toch weer mee te nemen. Naar eigen zeggen bracht hij de auto in eerste instantie terug, omdat deze niet in orde was en hij zich daarin niet veilig voelde. Voorts zou de multiriem lawaai hebben gemaakt (zie blz. 1–2 van het proces-verbaal van verhoor van 15 juni 2006 met nr. PL2340/06-066164). Volgens medewerker [betrokkene 2] van het verhuurbedrijf gaf de verdachte bij het terugbrengen van de auto aan dat deze niet snel genoeg optrok en de motor niet zwaar genoeg was (zie blz. 1 van het proces-verbaal van verhoor van 13 juni 2006 met nr. PL2340/06-0661).
4.5.
De eerste twee verklaringen waarnaar het hof in het kader van de verwerping van het verweer heeft verwezen, betreffen beide verklaringen van technisch ambtenaar [betrokkene 1]. Deze verklaringen komen grotendeels overeen. De verklaring van [betrokkene 1] in het proces-verbaal van technisch onderzoek van 2 juni 2006 met nr. PL2300/06-066164 houdt onder meer in dat
- (i)
de auto door de botsing tegen de boom aan de rechtervoorzijde aanzienlijk beschadigd was,
- (ii)
de multiriem die diende om de stuurbekrachtiging te doen functioneren verdwenen was en
- (iii)
de wielophanging van het rechtervoorwiel compleet was afgebroken, waardoor de remleiding voor dit wiel was afgescheurd. Het betreffende proces-verbaal sluit af met de verklaring van [betrokkene 1] dat ‘aan het voertuig geen gebreken [werden] vastgesteld die een aanrijding tot gevolg zouden kunnen hebben’.
Met name deze laatste verklaring moet wellicht als verklaring van een deskundige worden gezien. Dat de auto op het moment dat deze door [betrokkene 1] werd onderzocht — dat wil zeggen: ná de aanrijding — gebreken vertoonde die een aanrijding konden veroorzaken staat immers wel vast. Zijn verklaring dat dergelijke gebreken vóór de aanrijding niet aanwezig waren heeft [betrokkene 1] derhalve niet op zijn eigen waarneming kunnen baseren, maar enkel op zijn interpretatie en waardering van de aanwezige gegevens in het licht van zijn ervaring en deskundigheid. De vraag kan onbeantwoord blijven of deze verklaring niet toch als gewone getuigenverklaring moet worden gezien op grond van de overweging dat de mate waarin iemand feiten en omstandigheden zelf kan waarnemen en ondervinden afhankelijk is van de omvang van zijn kennis en ervaring en van zijn op aanleg en ervaring berustend onderscheidings- en combinatievermogen.4. Het middel klaagt immers niet over 's hofs gebruik van het genoemde proces-verbaal van technisch onderzoek als bewijsmiddel in de zin van art. 344, eerste lid en onder 2, Sv.
4.6.
Het middel klaagt wel over 's hofs gebruik voor het bewijs als getuigenverklaring van de verklaring die [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Die verklaring is weliswaar zonder meer in overeenstemming met zijn verklaring in het proces-verbaal van technisch onderzoek, maar gaat ook verder. Het behelst conclusies die alleen een deskundige kan trekken. Met name waar [betrokkene 1] spreekt over de gevolgen van het disfunctioneren van de multiriem kan zijn verklaring bezwaarlijk nog als getuigenverklaring worden aangemerkt. Voor het gebruik tot het bewijs van deze uitlatingen zou het hof toch minstgenomen moeten hebben onderzocht of [betrokkene 1] inderdaad door kan gaan voor deskundig. Ik sluit dat zeker niet uit en [betrokkene 1]s mededelingen komen mij (als leek) op voorhand beslist niet onjuist voor, doch het hof zal zijn deskundigheid moeten hebben onderzocht alvorens haar aan te nemen en de mededelingen om die reden voor juist te houden.
Ik heb mij afgevraagd of de stelling dat het defect aan de multiriem geen gevolgen heeft voor het remsysteem van de auto en slechts marginale gevolgen voor het besturingssysteem geen feit van algemene bekendheid genoemd mag worden. Dat de vraag naar deze gevolgen ter terechtzitting zo nadrukkelijk aan de orde is geweest is weliswaar geen overbodige luxe doch zou anderzijds de veronderstelling van ‘algemene bekendheid’ gekunsteld maken. In het recente verleden heeft Uw Raad het bewijsgebruik van deskundige getuigenverklaringen gesauveerd door te overwegen dat — zoals in de betreffende zaak het geval was — de getuige later ter terechtzitting was gehoord en bij die gelegenheid als deskundige was beëdigd.5. Dat het hof zich in de onderhavige zaak op enig moment rekenschap heeft gegeven van het bijzondere karakter van de verklaringen van technisch ambtenaar [betrokkene 1] blijkt echter niet.
4.7.
Ik meen daarom dat het middel slaagt.
5.1.
Voor zover Uw Raad niettemin van oordeel is dat het tweede middel moet falen, bespreek ik kort het derde middel. Dat heeft betrekking op de volgende overweging in 's hofs bewijsmotivering (blz. 3 van het bestreden arrest):
‘Het ontbreken van de stuurbekrachtiging heeft bij het rijden met enige snelheid op een nagenoeg rechte weg nagenoeg geen invloed op de zwaarte bij het sturen. Het, ten gevolge van het ontbreken van de multiriem, niet aangedreven worden van de dynamo heeft geen invloed op de bestuurbaarheid van de auto.’
Volgens de steller van het middel zou deze overweging de bewijsmotivering van het hof als geheel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd maken, nu elders in de bewijs-motivering wordt verwezen naar het proces-verbaal inhoudende een ambtelijk verslag met nr. PL2340/06-003436 (zie blz. 2 van het bestreden arrest), welk proces-verbaal op blz. 1 onder meer het volgende inhoudt:
‘Komende uit de richting van Baexem en gaande richting Weert komt men vanuit een flauwe bocht naar rechts op een recht stuk. Gezien de bandensporen in de berm (foto 1, afstand tot botspunt ongeveer 112 meter) is de bestuurder in die flauwe bocht rechtdoor gereden, de berm in, en heeft hij deze berm en het aldaar gelegen fietspad over een lange afstand gevolgd.’
5.2.
Een blik op de hiervoor bedoelde foto leert dat 's hofs kwalificatie van de weg ter plekke (‘nagenoeg recht’) ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is.
5.3.
Het derde middel faalt aldus.
6.
Het tweede middel slaagt m.i. Het eerste en het derde middel falen en kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2011
Een proces-verbaal van de regiopolitie Limburg-Noord, district Weert, dossiernummer PL2340/06-003436, d.d. 1 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie en [verbalisant 2], agent van politie, inhoudende een ambtelijk verslag.
Het proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2009.
Het ambtsedig proces-verbaal technisch onderzoek van de regiopolitie Limburg-Noord, afdeling Technische Ondersteuning, mutatienummer PL2300Z06-066164, d.d. 2 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [betrokkene 1].
Het ambtsedig proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Noord, district Weert, mutatienummer PL 2340Z06-066164, d.d. 15 juni 2006, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, inhoudende het verhoor van getuige [betrokkene 2].
Zie in dit verband de conclusie van AG Vellinga vóór HR 27 januari 2009, LJN BG5973, waarin met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2000–2001, 22030, nr. 3, blz. 66) wordt opgemerkt dat voor het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994 niet is vereist dat de gevaarzettende handeling zelf op die weg heeft plaatsgevonden.
Vgl. bijv. HR 11 januari 2005, LJN AR6639.
De voetnoten met verwijzingen naar de wettige bewijsmiddelen worden hier achterwege gelaten.
Vgl. HR 1 november 1966, NJ 1967/288 en HR 16 oktober 1973, NJ 1974/176.
HR 12 januari 2010, LJN BK8831. Zie tevens HR 21 september 1999, LJN ZD1615, NJ 1999/758.