A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Kluwer 2009, zesde druk, p. 171.
HR, 12-07-2011, nr. 10/00667
ECLI:NL:HR:2011:BQ0553
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
10/00667
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ0553
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0553, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0553
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0553, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0553
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Afzien van hernieuwde oproeping niet verschenen getuige. ’s Hofs oordeel dat onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de getuige geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, dat hij - niettegenstaande een door het Hof gegeven bevel tot zijn medebrenging - op geen van de terechtzittingen is verschenen en dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn toezeggingen om aldaar te verschijnen.
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/00667
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2010, nummer 23/000967-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Spijkerman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) de raadsvrouwe van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 4 maart 2008 verzocht [betrokkene 1] in hoger beroep als getuige te horen;
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2008 houdt in dat het Hof dat verzoek heeft toegewezen en diens oproeping tegen een nader te bepalen terechtzitting heeft bevolen;
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2009 houdt in dat de getuige [betrokkene 1], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. Het Hof heeft de hernieuwde oproeping van de getuige tegen de terechtzitting van 3 september 2009 bevolen, diens medebrenging gelast en de Advocaat-Generaal opgedragen de nodige inspanningen te verrichten om de getuige ter terechtzitting van 3 september 2009 te doen verschijnen;
(iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2009 houdt in dat de getuige [betrokkene 1] niet is verschenen. Het Hof heeft de hernieuwde oproeping van de getuige ter terechtzitting van 14 oktober 2009 bevolen, diens medebrenging gelast en de Advocaat-Generaal opgedragen "thans" reeds een aanvang te maken met de uitvoering van de last tot medebrenging;
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2009 houdt in dat de getuige [betrokkene 1] niet is verschenen en voorts:
"De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Vanochtend heb ik een proces-verbaal van de politie Utrecht ontvangen dat ik aan het hof overleg. Van de getuige is slechts een postadres bekend. Een woon- of verblijfsadres wilde de getuige niet geven en hebben we niet kunnen achterhalen. Ik heb wel contact gehad met de verdachte [de Hoge Raad leest: getuige]. Hij heeft mij verzekerd dat hij vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Ik heb met hem afgesproken dat hij zich vanochtend om 7.30 uur op het politiebureau in Utrecht zou melden en dat hij dan hier naar toe gebracht zou worden. Ik ging ervan uit dat de getuige zou komen. Hij heeft mij wel gezegd dat hij bang was, maar hij zei ook dat dat voor hem geen reden was niet naar de zitting te komen. Ik heb de getuige vanochtend nog gebeld op zijn mobiele telefoon maar geen contact met hem gekregen. Ik heb een boodschap ingesproken en een sms gestuurd, maar daarop nog geen reactie gekregen.
De voorzitter deelt mede dat hij geen woorden heeft voor dit, al dan niet door de advocaat-generaal aangestuurde, optreden van de politie Utrecht, die de getuige had moeten vastnemen ter uitvoering van het bevel tot medebrenging.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er alles aan gedaan is om de getuige ter terechtzitting te doen verschijnen en zij vordert dat het hof de zaak zal aanhouden teneinde de getuige opnieuw op te roepen.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat zij kan trachten de getuige, die steeds telefonisch en via de hulpverlening bereikbaar was, vandaag nog ter terechtzitting te doen verschijnen.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken tot 12.00 uur teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het daartoe te leiden dat het bevel medebrenging alsnog wordt uitgevoerd en dat de getuige heden ter terechtzitting zal verschijnen.
Om 12.00 uur hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
De getuige heeft zich niet gemeld en hij neemt zijn telefoon niet op. De politie Utrecht staat in de startblokken om hem hierheen te brengen maar zolang hij zich niet meldt kunnen ze niets doen. De getuige werkt niet meer in het restaurant waar hij ten tijde van de vorige zitting werkzaam was. Ik heb hem gevraagd waar hij werkt maar dat heeft hij niet verteld. Hij werkt nog wel in Utrecht in de horeca. De getuige heeft inmiddels een andere maatschappelijk werker, die een periode ernstig ziek is geweest en nog niet in staat was samen met hem naar de zitting te komen. Misschien is dat een volgende keer wel mogelijk. Ik heb veel contact gehad met deze maatschappelijk werker. De getuige heeft haar ook niet willen zeggen waar hij woont. De relatie tussen de getuige en de maatschappelijk werker is nog niet zodanig dat hij dergelijke informatie met haar deelt.
Gehoord de advocaat-generaal deelt de voorzitter mede dat aanhouding tot een later tijdstip vandaag in afwachting van de getuige geen zin lijkt te hebben. De advocaat-generaal en de verdediging stemmen daarmee in.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat het hof van oordeel is dat de getuige bij voorkeur ter terechtzitting dient te worden gehoord en dat het hof derhalve de oproeping van de getuige tegen een nadere terechtzitting zal bevelen. Om de kans op het realiseren van een verhoor van de getuige te vergroten, zal tevens worden bevolen dat de getuige in de tussentijd door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris wordt gehoord.
Als de getuige daadwerkelijk door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris wordt gehoord, dient hij niettemin óók te worden opgeroepen tegen de nadere terechtzitting. Indien de verdediging en/of de advocaat-generaal na een eventueel verhoor bij de raadsheer/rechter-commissaris geen behoefte meer hebben aan het horen van de getuige ter terechtzitting kunnen zijn dit vanzelfsprekend kenbaar maken.
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede:
- dat het hof de zaak primair verwijst naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, voor het horen van de getuige [betrokkene 1];
- dat de zaak subsidiair wordt verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank (AHA), indien de raadsheer-commissaris voornoemd daartoe termen aanwezig acht.
- dat de stukken hiertoe in handen gesteld worden van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof;
- dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van 4 januari 2010 te 14.00 uur teneinde de getuige [betrokkene 1] te horen, zijnde een onderbreking voor langer dan een maand, docht niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat het zittingrooster van het hof een verdere behandeling van de zaak binnen één maand niet toelaat;
- dat de hernieuwde oproeping van die getuige tegen die terechtzitting wordt bevolen;
- dat daarbij de medebrenging van de getuige wordt gelast, welke last tot medebrenging afzonderlijk zal worden geminuteerd."
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2010 houdt in dat de getuige [betrokkene 1], hoewel behoorlijk - en met bevel medebrenging - opgeroepen, niet is verschenen en voorts:
"De advocaat-generaal verklaart het volgende.
Meer dan een week geleden is zij begonnen de getuige [betrokkene 1] op te (doen) sporen, maar tot op heden zonder positief resultaat. De politie heeft in de binnenstad van Utrecht de diverse plaatsen bezocht, waarvan bekend is dat [betrokkene 1] daar zou kunnen verblijven. Gisteravond is een laatste ronde gelopen. Tevens is contact opgenomen met de advocaat van [betrokkene 1], thans mr. De Leon, die de advocaat-generaal heeft toegezegd te proberen met de getuige contact te leggen.
[Betrokkene 1] is een tijd geleden op het politiebureau geweest vanwege een verdenking van het plegen van kleine diefstallen, maar kon toen niet langer vast worden gehouden.
[Betrokkene 1] is op 9 december 2009 bij de raadsheer-commissaris verschenen en als getuige in de onderhavige zaak gehoord, maar hij is toen - met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte - over een aantal onderwerpen niet ondervraagd, omdat hij toen alleszins bereid leek ter terechtzitting van heden te verschijnen en een verklaring af te leggen. De advocaat-generaal verzet zich tegen een nieuwe oproeping van de getuige [betrokkene 1], aangezien het naar haar oordeel gelet op de huidige stand van zaken onaannemelijk is dat de getuige binnen afzienbare tijd ter terechtzitting zal verschijnen, nu reeds vele vruchteloze pogingen zijn gedaan om dit te bewerkstelligen.
De raadsman deelt mede, gelet op het belang van de verdediging om aan de getuige vragen te kunnen stellen, geen afstand te doen van de getuige [betrokkene 1] en verzoekt de hernieuwde oproeping van die getuige. De raadsman voert daartoe aan dat de advocaat-generaal de mogelijkheid had om de getuige, toen hij in een andere zaak werd aangehouden, in bewaring te doen stellen. Voorts voert de raadsman aan dat de getuige weliswaar niet te achterhalen is, maar evenmin is verdwenen. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris te kennen gegeven wel te willen komen, aldus de raadsman.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede. Het hof ziet af van de hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige [betrokkene 1], omdat het naar 's hofs oordeel onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, aangezien heden reeds voor de vierde respectievelijk derde keer een terechtzitting wordt gehouden waar de getuige niet is verschenen en waar blijkt dat een bevel tot zijn medebrenging doel heeft gemist, terwijl ook geen adres van de getuige bekend is. Indien de getuige evenwel heden nog ter terechtzitting verschijnt, zal hij alsnog ter terechtzitting worden gehoord.
Na een korte onderbreking teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de politie en de advocaat van de getuige [betrokkene 1] om te proberen alsnog een eventuele komst van deze getuige later op de zittingsdag te bewerkstelligen, deelt de advocaat-generaal mede dat het haar niet gelukt is de advocaat van de getuige te bereiken (...)"
2.3. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevinden zich:
- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 1] door de Raadsheer-Commissaris van 9 december 2009, onder meer inhoudende:
"[Betrokkene 1] is verschenen en hij legt de eed af. Dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal verklaren. Zijn voornaam is [voornaam] en het adres [a-straat 1] is een postadres waar hij ook in het GBA staat aangegeven, maar het is niet zijn feitelijke verblijfplaats. De getuige verklaart:
(...)
Wat betreft mijn niet komen, ik was gewoon niet bereid, dat betekent ik had geen zin of behoefte. Maar nu staat mijn leven weer op de rails en heb ik de brief goed gelezen. Gevraagd over de zitting van 4 januari 2010, ik kom zeker. En ik begrijp dat er een bevel medebrenging is.
Ik wil graag weten hoe het ongeveer op 4 januari gaat en heb nu begrepen wat ik kan verwachten. Nadat u dit hebt uitgelegd.
(...)
Ik, raadsheer-commissaris, na overleg met raadsman en advocaat-generaal besluit dat de verklaringen van [betrokkene 1] in het verleden gedaan wat betreft de elementen die in de gesprekken met [verdachte] ter sprake zijn gekomen op de zitting van 4 januari 2010 aan de orde zullen komen.
(...)
De raadsman vraagt mij waarom ik wel bij de rechter-commissaris ben gekomen maar later niet op oproepen ben gekomen. Toen was het nog vers en toen ik later een oproep kreeg speelde mijn angst en de persoonlijke omstandigheden een rol om niet te komen. Ik realiseer mij dat al mijn verklaringen ook in het dossier zitten en dus dat [verdachte] die kent. Maar ik kom 4 januari, want het hof vindt het erg belangrijk zo zegt u mij dat ook zij tijdens de terechtzitting mijn antwoorden kunnen horen.";
- een proces-verbaal van 18 december 2009 opgemaakt door S.M.L.M. Spoor, Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam, voor zover inhoudende als haar relaas:
"Ook heb ik contact opgenomen met zijn hulpverlener, [betrokkene 2], die echter inmiddels niet meer de hulpverlener van getuige was. De nieuwe hulpverleenster was [betrokkene 3]. Ook daarmee heb ik contact gehad en uitgebreid uitgelegd dat het van wezenlijk belang was dat de getuige daadwerkelijk zou verschijnen op de zitting. Zij zou met hem praten en mij op de hoogte houden.
(...)
Getuige is op 14 oktober echter niet verschenen. Hij had die dag zijn telefoon uitgezet, zodat het niet mogelijk was nog contact met hem te krijgen om hem alsnog te doen verschijnen.
De zitting is wederom verdaagd. Het Hof besloot dat de getuige opgeroepen moest worden bij de RHC en vervolgens ook wederom voor de zitting van 4 januari 2010. Na de zitting van 14 oktober heb ik diverse malen getracht contact te krijgen met [betrokkene 1]. Zijn telefoon bleef echter uitgeschakeld en ingesproken boodschappen en sms'jes werden niet beantwoord.
In overleg met mr van Manen is de getuige voor een verhoor bij de RHC op 9 december 2009 opnieuw opgeroepen op het adres [a-straat 1], waarvan ik immers wist dat hij daar wel regelmatig komt.
(...)
Met [betrokkene 3] van NPT heb ik een aantal malen contact gehad. Zij vertelde echter dat zij ook geen contact meer had met getuige en dat, indien hij niet vóór 30 november contact zou opnemen, hij zou worden afgevoerd als cliënt.
Gelukkig belde getuige mij op 1 december om te vertellen dat hij dit keer echt zou komen. Hij had het moeilijk gehad met het opbouwen van een nieuw bestaan en het afhandelen van zijn verleden, maar had de zaken nu redelijk op de rails. Hij deelde mij mede dat hij erg bang is voor verdachte en de mensen om verdachte heen en dat hij daarom toch niet was gekomen op 14 oktober.
Op 9 december was [betrokkene 1], tezamen met zijn hulpverleenster, [betrokkene 3], aanwezig. [Betrokkene 3] is op 4 januari op vakantie dus zal [betrokkene 1] dan niet kunnen begeleiden.
Omdat begeleiding wel heel belangrijk is voor getuige, ook al heeft hij de reis met het Openbaar vervoer op 9 december terug alleen gemaakt, is afgesproken dat [betrokkene 1] contact opneemt met zijn raadsman uit zijn laatste strafzaak. Zodra de naam van de raadsman mij bekend is zal ik ook contact met hem opnemen."
2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de getuige blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, dat hij - niettegenstaande een door het Hof gegeven bevel tot zijn medebrenging - op geen van die terechtzittingen is verschenen en dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn toezeggingen om aldaar te verschijnen.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.
Conclusie 22‑03‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Voorts bevat het arrest een bijkomende beslissing, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.S. Spijkerman, advocaat te 's‑Gravenhage, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof een door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring, welke verklaring door het Hof voor het bewijs is gebezigd, heeft gedenatureerd.
4.
Het middel heeft het oog op het in de aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, onder 9 opgenomen bewijsmiddel, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, inhoudende:
‘Een proces-verbaal met nummer 06-066605 van 29 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], map 10, doorgenummerde pagina's 400–424.
Dit proces-verbaal houdt in, als de op 29 mei 2007 door de verbalisanten gestelde vragen (V) en als reactie daarop afgelegde verklaring (R) van de verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘(p. 407)
V:Je hebt al die tijd voor ons verzwegen dat je daar bij die waterkant dat shirt, dat je die nacht aanhad, wou verstoppen. Waarom wou je het daar verstoppen, net op de achttiende (september 2006)?
R:Ja, ik had het allang weg moeten gooien, maar ja.
V:Waarom maak je je daar inene…
R:Ik was gewoon in paniek geraakt. Straks komt de politie bij mij …straks vinden ze dat shirt, weet je.
(p. 409)
V:Dan rijd je op de ring, vervolgens zien wij dat je Amsterdam-Noord inrijdt. Via een omweg rijd je naar het water toe. Je stopt daar en je gaat wat bij het water doen.
Waarom ga je daar, op dat moment, dat grijze shirt met die logo's weggooien?
R:Ja, dat wou ik weggooien, echt.
V:Maar waarom?
R:Ik dacht, ik heb een strafblad, ik hoorde wat er was gebeurd in Poelenburg, ik dacht straks komen jullie mij daarvoor aanhouden. Weet je, en ik heb dat belastend voorwerp.’’
5.
Voormeld proces-verbaal, dat zich bij de op voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt, houdt als verklaring van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘V:Dan rijd je op de ring, vervolgens zien wij dat je Amsterdam-noord inrijdt. Via een omweg rij je naar het water toe, ja, door Amsterdam-noord heen naar het water toe.
Je stopt daar en je gaat wat bij het water doen.
R:Ja.
V:Waarom ga je, op dat moment, wat bij het water doen?
R:Nee, ik ging niet persé naar het water toe.
Ik heb ook daar brood weggegooid, ja, dat heb ik gedaan.
Jullie zeggen, wij hebben dat niet gezien, dat is wel zo, ja.
V:Klopt.
R:Ik weet niet hoe jullie er bij komen dat jullie dat niet hebben gezien, maar het is wel zo.
Ik heb brood weggegooid, het is echt zo.
V:Waarom ga je daar, op dat moment, dat grijze shirt met die logo's weggooien.
R:Ja, die wou ik weggooien, echt.
V:Maar waarom?
R:Ik dacht, ik heb een strafblad, ik hoorde wat er was gebeurd in Poelenburg, ik dacht, straks komen jullie mij daarvoor aanhouden.
Weet je, en ik heb, toevallig, dat belastend eh…voorwerp, wat er niks mee te maken heeft, eh…met hem
V:Dus jij hebt dat shirt (dat er niets mee te maken heeft) met een poging inbraak in Den Bosch, begin augustus, dat heb je die ochtend willen weggooien, omdat je bang was dat je aangehouden werd?
R:Ja.’
6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de wijze waarop het Hof de verklaring van verdachte in de aanvulling met bewijsmiddelen heeft weergegeven, niet overeenstemt met hetgeen verdachte oorspronkelijk heeft verklaard, nu het Hof in genoemde verklaring heeft weggelaten dat verdachte heeft verklaard dat het shirt met logo's ‘er niets mee te maken heeft’ en dat hij dat shirt heeft gebruikt bij een poging inbraak in Den Bosch. Volgens de toelichting op het middel doet het Hof het door zijn weergave van de verklaring van verdachte voorkomen alsof de verdachte heeft verklaard dat het shirt voor hem belastend was met betrekking tot het bewezenverklaarde, en dat de verdachte daarmee impliciet het ten laste gelegde heeft erkend terwijl dat niet de strekking is van hetgeen de verdachte — gezien het hiervoor onder 5 aan het slot weergegeven gedeelte van zijn verklaring — heeft verklaard, te weten dat de door verdachte gebezigde term ‘belastend’ ziet op een ander strafbaar feit dan het bewezenverklaarde.
7.
Vooropgesteld moet worden dat de rechter vrij is in de selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. De grens van deze vrijheid wordt pas overschreden als de verklaring of het gedeelte van de verklaring in de uitspraak een denaturering c.q. vervalsing vormt van de oorspronkelijke verklaring. Daarvan is eerst sprake als de in de uitspraak weergegeven verklaring een wezenlijk andere strekking heeft dan de in het proces-verbaal opgetekende verklaring.1.
8.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld is van denaturering van de verklaring van de verdachte geen sprake. Door voorbij te gaan aan verdachtes verklaring dat het shirt voor hem in de onderhavige zaak niet belastend zou zijn heeft het Hof verdachtes verklaring niet een andere betekenis gegeven, doch slechts de verdachte op dat punt niet geloofd.
9.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10.
Het tweede middel klaagt dat het Hof het verzoek van de verdediging tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
11.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 december 2008 houdt in dat het verzoek van de verdediging tot het horen van [betrokkene 1] als getuige wordt toegewezen, het onderzoek voor onbepaalde tijd wordt geschorst, en de oproeping van genoemde getuige tegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting wordt bevolen. De getuige is vervolgens voor de terechtzitting van 31 augustus 2009 opgeroepen. Het proces-verbaal van genoemde terechtzitting houdt voor wat betreft het niet verschijnen van getuige [betrokkene 1] en diens oproeping voor genoemde zitting, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
De getuige [betrokkene 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
(…)
De voorzitter constateert dat de getuige [betrokkene 1] nog niet ter terechtzitting is verschenen.
De advocaat-generaal deelt daarop het volgende mede.
De oproep om ter terechtzitting te verschijnen is niet in persoon betekend. De politie heeft getracht de akte in persoon uit te reiken op het adres [a-straat 1] te Utrecht, het GBA-adres van de getuige. Uitreiking in persoon bleek niet mogelijk omdat de getuige daar niet werd aangetroffen. Blijkens de akte van uitreiking wilde de persoon die zich op het adres bevond de oproep niet in ontvangst nemen. Er is geen proces-verbaal van bevindingen beschikbaar van de brigadier die naar het adres geweest is. Ik weet dat wel is onderzocht wat voor soort adres het is. Het is een adres waar ex-daklozen wonen.
Mr. Spijkerman verzoekt het hof de zitting voor korte tijd te onderbreken zodat hij met de verdachte kan overleggen.
De advocaat-generaal deelt mede daar geen bezwaar tegen te hebben… Desgevraagd deelt zij tevens mede dat zij tijdens de onderbreking onderzoek zal doen naar het adres in Utrecht teneinde de getuige heden alsnog ter terechtzitting te doen verschijnen.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek ter terechtzitting voor korte tijd wordt onderbroken.
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
In Utrecht is gezocht naar de getuige. De politie is naar het GBA-adres gegaan. De getuige is daar niet aangetroffen. Er werd wel een andere persoon aangetroffen die voor anderen post aanneemt. Dit was geen functionaris. Het adres is niet van een instelling of hulpverleningsinstantie. Deze persoon zei de getuige bijna niet te zien en zij wist geen verblijfadres van de getuige. Het GBA-adres is kennelijk slechts een postadres. Bij de politie is ook geen verblijfsadres bekend. Op het vorige GBA-adres, [b-straat 1] te Utrecht, is de politie ook langs geweest. Daar is de getuige niet woonachtig. In het telefoonboek heeft men niets kunnen vinden. Gelet op deze omstandigheden vorder ik dat het hof zal afzien van het hernieuwd oproepen van de getuige, omdat het niet haalbaar is om hem binnen aanvaardbare tijd ter terechtzitting te doen verschijnen. De getuige is bovendien al diverse malen gehoord door de politie en ook gehoord door de rechter-commissaris.
Mr.Spijkerman deelt het volgende mede.
De verdediging persisteert bij haar wens de getuige ter terechtzitting te horen. Het is een zeer belangrijke getuige, op wiens verklaringen de rechtbank de veroordeling grotendeels heeft gebaseerd. Het is te vroeg nu reeds af te zien van oproeping van deze getuige. De getuige komt blijkbaar wel eens op het GBA-adres. Het is niet zo dat hij onvindbaar is.
De verdediging verzoekt het hof de getuige opnieuw te doen oproepen voor de terechtzitting van 3 september 2009 eventueel met een bevel medebrenging.
Na een korte onderbreking voor beraad in raadkamer hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting. De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede dat het hof:
- —
de hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige [betrokkene 1] tegen de terechtzitting van 3 september 2009 te 9.30 uur beveelt;
- —
de medebrenging gelast van de getuige ter voornoemde zitting, welke last afzonderlijk zal worden geminuteerd;
- —
de advocaat-generaal opdraagt de nodige inspanningen te verrichten om de getuige ter terechtzitting van 3 september 2009 te doen verschijnen, waarbij het hof, indien de getuige niet verschijnt, van de advocaat-generaal wenst te vernemen welke inspanningen daartoe zijn verricht.
(…)
Hierop deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken tot de terechtzitting van 3 september 2009 te 9.30 uur (…).’
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 september 2009 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting van 31 augustus 2009.
De voorzitter constateert dat de getuige [betrokkene 1] niet ter terechtzitting is verschenen.
De advocaat-generaal deel mede, zakelijk weergegeven:
Pogingen om de getuige ter terechtzitting te doen verschijnen zijn niet geslaagd. Ik leg hierbij over twee meldingen van de politie Utrecht. De melding van 31 augustus 2009 betreft een contact van de politie op die datum met iemand van de stichting [A], gevestigd op het adres [a-straat 1] te Utrecht. Het tweede stuk betreft een melding dat de politie hedenochtend dat adres niet opnieuw heeft bezocht omdat haar op 31 augustus 2009 gebleken was dat het adres van die stichting slechts een postadres van de getuige is. De politie is wel nog op het adres [b-straat 1] te Utrecht, het vroegere GBA-adres van de getuige, geweest. Daar woont thans [betrokkene 4]. Zij kent de getuige niet.
De voorzitter deelt mede dat bij de strafgriffie op 1 september 2009 een telefoontje binnengekomen is van een aan de stichting, gevestigd op [a-straat 1] te Utrecht, verbonden maatschappelijk werker en de getuige, die tijdens dit telefoongesprek naast deze maatschappelijk werker stond; dat op hun vraag of de getuige weer zou moeten verschijnen, bevestigend is geantwoord; dat dit alles is doorgegeven aan de parketmedewerker van de advocaat-generaal en dat van deze parketmedewerker is vernomen dat hij hierover weer contact heeft gehad met de politie die belast is met de uitvoering van het bevel medebrenging.
De advocaat-generaal deelt mede niet op de hoogte te zijn gesteld van dit telefoontje. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de getuige op te sporen en dat dient te worden afgezien van het horen van de getuige omdat niet valt te verwachten dat hij binnen redelijke termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
Mr. Spijkerman deelt mede, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] is de belangrijkste getuige in deze zaak. Niet alleen de verdediging heeft belang bij deze getuige, ook de advocaat-generaal en het hof. Het horen van deze getuige dient de waarheidsvinding. Blijkens het telefoontje is de getuige bereid een verklaring af te leggen. Via het maatschappelijk werk in Utrecht moet hij op te sporen zijn. De verdediging wenst dat niet wordt afgezien van oproeping van deze getuige en verzoekt het hof de getuige opnieuw op te roepen, eventueel wederom met een bevel medebrenging. Mijn cliënt beseft dat dit zou kunnen betekenen dat de behandeling van zijn zaak vandaag niet kan worden gesloten.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat zij kan trachten alsnog contact te krijgen met de getuige en hem ter zitting te doen verschijnen.
Teneinde de advocaat-generaal daartoe in de gelegenheid te stellen onderbreekt de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting voor een uur.
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
lk heb alles in het werk gesteld om vast te stellen wie de maatschappelijk werker is geweest die het telefoontje naar de griffie heeft gepleegd. Het moet mogelijk zijn deze maatschappelijk werker te vinden maar er is meer tijd voor nodig. Het is moeilijk te schatten of het vandaag nog gaat lukken, maar het heeft mijn voorkeur te proberen de getuige vandaag ter terechtzitting te doen verschijnen en de behandeling van de zaak vandaag af te ronden.
Mr. Spijkerman stemt daar mee in en deelt mede dat hij graag zou zien dat de politie wordt opgedragen de getuige naar de terechtzitting te brengen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting tot 13.30 uur teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het daartoe te geleiden dat het bevel medebrenging alsnog wordt uitgevoerd en dat de getuige heden ter terechtzitting zal verschijnen.
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Na veel inspanningen is het gelukt de getuige te achterhalen. Hij wordt begeleid door een instelling genaamd [B]. Ik heb telefonisch contact gehad met de begeleider van de getuige bij wie hij op dat moment toevallig op gesprek was. Ik heb geen direct contact gehad met de getuige maar hem wel horen spreken op de achtergrond. Ik heb de begeleider wel gesproken maar zijn mobiele telefoon viel uit halverwege het gesprek. Ik heb nog wel mijn telefoonnummer kunnen geven maar niets inhoudelijks kunnen zeggen. De begeleider heeft mij nog niet teruggebeld. Ik heb het adres van het kantoor van de begeleider gevonden. De politie is bereid de getuige naar de zitting te brengen. Via de begeleider van [B] is de getuige dus bereikbaar. Ervan uitgaande dat de getuige nu nog op het kantoor van de begeleider zit, kan hij, als de politie nu naar het kantoor zou gaan om hem hiernaartoe te brengen, hier om 15.00 uur zijn. Mijn standpunt dat moet worden afgezien van het horen van deze getuige omdat het niet mogelijk is hem binnen redelijke termijn op zitting te krijgen, vervalt.
Desgevraagd door de voorzitter deelt mr. Spijkerman mede dat de verdediging het wenselijk acht dat de getuige heden ter terechtzitting verschijnt.
Na kort beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat de advocaat-generaal wordt opgedragen alles in het werk te stellen om het bevel medebrenging van de getuige alsnog te doen uitvoeren en de getuige heden ter terechtzitting te doen verschijnen en dat het hof de behandeling van de zaak vandaag hoopt af te ronden.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting tot 15.00 uur in afwachting van de verschijning van de getuige [betrokkene 1].
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
lk heb de getuige zojuist telefonisch gesproken en ik heb hem gezegd dat hij verwacht wordt ter terechtzitting. Hij zei dat hij op zijn werk was en dat hij niet bereid was te komen. lk heb de politie ernaartoe gestuurd maar dat niet tegen de getuige gezegd. De politie heeft mij bericht dat ze naar het werk van de getuige toe is gegaan maar hem daar niet heeft aangetroffen en dat haar is medegedeeld dat kort daarvoor iemand genaamd [betrokkene 1] was vertrokken. De getuige heeft daarna kennelijk zijn telefoon uitgezet want ik kan hem niet meer telefonisch bereiken. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat hij op eigen gelegenheid onderweg is naar het hof.
lk begrijp het standpunt van de verdediging. Het betreft een belangrijke getuige. Ik vorder dat het hof de zaak zal aanhouden teneinde de getuige opnieuw op te roepen.
Mr. Spijkerman deelt mede, zakelijk weergegeven:
De getuige blijkt werk te hebben en een telefoonnummer. Het is geenszins onmogelijk hem ter terechtzitting te doen verschijnen. lk verzoek het hof de zaak aan te houden en de getuige opnieuw op te roepen.
Hierop deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede:
- —
dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van 14 oktober 2009 te 9.30 uur teneinde alsnog de niet verschenen getuige [betrokkene 1] te horen, zijnde een onderbreking voor langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat het zittingrooster van het hof een verdere behandeling van de zaak binnen één maand niet toelaat;
- —
dat de hernieuwde oproeping van die getuige tegen die terechtzitting wordt bevolen;
- —
dat daarbij de medebrenging van de getuige wordt gelast, welke last tot medebrenging afzonderlijk zal worden geminuteerd;
- —
dat de advocaat-generaal wordt opgedragen thans reeds een aanvang te maken met de uitvoering van de last tot medebrenging.’
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2009 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2009.
De voorzitter constateert dat de getuige [betrokkene 1] niet ter terechtzitting is verschenen.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Vanochtend heb ik een proces-verbaal van de politie Utrecht ontvangen dat ik aan het hof overleg. Van de getuige is slechts een postadres bekend. Een woon-of verblijfadres wilde de getuige niet geven en hebben we niet kunnen achterhalen. Ik heb wel contact gehad met de verdachte. Hij heeft mij verzekerd dat hij vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Ik heb met hem afgesproken dat hij zich vanochtend om 7.30 uur op het politiebureau in Utrecht zou melden en dat hij dan hier naar toe gebracht zou worden. Ik ging ervan uit dat de getuige zou komen. Hij heeft mij wel gezegd dat hij bang was, maar hij zei ook dat dat voor hem geen reden was niet naar de zitting te komen. Ik heb de getuige vanochtend nog gebeld op zijn mobiele telefoon maar geen contact met hem gekregen. Ik heb een boodschap ingesproken en een sms gestuurd, maar daarop nog geen reactie gekregen.
De voorzitter deelt mede dat hij geen woorden heeft voor dit, al dan niet door de advocaat-generaal aangestuurde, optreden van de politie Utrecht, die de getuige had moeten vastnemen ter uitvoering van het bevel tot medebrenging.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er alles aan gedaan is om de getuige ter terechtzitting te doen verschijnen en zij vordert dat het hof de zaak zal aanhouden teneinde de getuige opnieuw op te roepen.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat zij kan trachten de getuige, die steeds telefonisch en via de hulpverlening bereikbaar was, vandaag nog ter terechtzitting te doen verschijnen.
Mrs. Spijkerman en Van Russen Groen delen mede, zakelijk weergegeven:
De verdediging is geschokt door deze gang van zaken. [betrokkene 1] is de belangrijkste getuige in deze zaak. De advocaat-generaal heeft hem gesproken en zegt dat hij zijn adres niet wilde geven. Dan had de politie onderzoek moeten doen naar zijn adres. Als dat niet gebeurt en de getuige slechts gevraagd wordt zich te melden op het politiebureau, dan kan het geen verrassing zijn als hij niet komt. Het is heel spijtig dat hij niet bij zijn kladden is gegrepen. Er zijn nu twee mogelijkheden. De verklaringen van de getuige terzijde schuiven of de zaak opnieuw aanhouden. De verklaringen van de getuige kunnen niet gebruikt worden als hij niet op de zitting wordt gehoord. De getuige is niet onvindbaar, maar de kans dat hij vandaag nog zal verschijnen is klein. Het is geen pretje voor de verdachte opnieuw een hele dag beneden in de cel te moeten zitten in afwachting van de eventuele komst van de getuige. De verdediging wenst desalniettemin dat niet wordt afgezien van het horen van deze getuige en verzoekt het hof, onder protest, de zaak aan te houden tot een later tijdstip.
De voorzitter leest het proces-verbaal van 14 oktober 2009 dat door de advocaat-generaal is overgelegd voor en zegt dat de verdediging door de bode in het bezit zal worden gesteld van een kopie van dit proces-verbaal.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken tot 12.00 uur teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het daartoe te leiden dat het bevel medebrenging alsnog wordt uitgevoerd en de getuige heden ter terechtzitting zal verschijnen.
Om 12.00 uur hervat de voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
De getuige heeft zich niet gemeld en hij neemt zijn telefoon niet op. De politie Utrecht staat in de startblokken om hem hierheen te brengen maar zolang hij zich niet meldt kunnen ze niets doen. De getuige werkt niet meer in het restaurant waar hij ten tijde van de vorige zitting werkzaam was. Ik heb hem gevraagd waar hij werkt maar dat heeft hij niet verteld. Hij werkt nog wel in Utrecht in de horeca. De getuige heeft inmiddels een ander maatschappelijk werker, die een periode ernstig ziek is geweest en nog niet in staat was samen met hem naar de zitting te komen. Misschien is dat een volgende keer wel mogelijk. Ik heb veel contact gehad met deze maatschappelijk werker. De getuige heeft haar ook niet willen zeggen waar hij woont. De relatie tussen de getuige en de maatschappelijk werker is nog niet zodanig dat hij dergelijke informatie met haar deelt.
Gehoord de advocaat-generaal deelt de voorzitter mede dat aanhouding tot een later tijdstip vandaag in afwachting van de getuige geen zin lijkt te hebben. De advocaat-generaal en de verdediging stemmen daarmee in.
De voorzitter deelt daarop mede dat het hof overweegt de getuige te laten horen door de raadsheer-commissaris, bij voorkeur een gedelegeerde raadsheer-commissaris. Dit laatste zou enige beperkingen meebrengen maar als voordeel hebben dat de verdachte bij het verhoor aanwezig kan zijn, als hij dat wenst. Gebruikelijk is dat primair wordt verwezen naar een vaste raadsheer-commissaris, subsidiair naar een gedelegeerde commissaris en meer subsidiair naar een rechter-commissaris. Het komt het hof echter voor dat het in deze zaak doelmatiger is primair te verwijzen naar de gedelegeerde raadsheer-commissaris, subsidiair naar de vaste raadsheer-commissaris en meer subsidiair naar de rechter-commissaris.
De advocaat-generaal stemt in met verwijzing naar een gedelegeerde raadsheer-commissaris en stelt zich op het standpunt dat het beter is af te zien van het horen van de getuige ter terechtzitting nu dit telkens niet blijkt te lukken.
De raadslieden van de verdediging delen mede —zakelijk weergegeven—:
De verdediging kan niet instemmen met het horen van de getuige door een gedelegeerde raadsheer-commissaris om de navolgende redenen. Er zou een situatie kunnen ontstaan tijdens het verhoor waarna dat niet meer aan het hof in deze samenstelling zou kunnen worden voorgelegd. De desbetreffende raadsheer zou geen deel meer kunnen uitmaken van de samenstelling die over de zaak oordeelt. De verdediging heeft bezwaar tegen een nieuwe samenstelling gezien het vergevorderde stadium waarin de zaak verkeert. Daarnaast is de verdediging van oordeel dat niet slechts één raadsheer maar de gehele samenstelling dient te horen wat de getuige te zeggen heeft en dient te zien hoe de getuige zijn verhaal doet. Tenslotte dient in aanmerking te worden genomen dat de getuige meerdere keren heeft aangegeven dat hij bang is. Het kan zijn dat hij bang is voor de verdachte maar het is ook mogelijk dat hij bang is om de waarheid te moeten vertellen. Vooral dat laatste maakt het van belang de verdachte ter terechtzitting te vragen waarom hij bang is. Dit geldt temeer nu hij eerder meermalen vrijuit heeft verklaard. Het verdient de voorkeur de getuige op de openbare terechtzitting verantwoording af te laten leggen. De verdediging verzoekt het hof derhalve de zaak aan te houden teneinde de getuige opnieuw op te roepen zodat hij ter terechtzitting kan worden gehoord.
De advocaat-generaal vordert dat het hof de zaak zal aanhouden teneinde de getuige door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris te laten horen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat het hof van oordeel is dat de getuige bij voorkeur ter terechtzitting dient te worden gehoord en dat het hof derhalve de oproeping van de getuige tegen een nadere terechtzitting zal bevelen. Om de kans op het realiseren van een verhoor van de getuige te vergroten, zal tevens worden bevolen dat de getuige in de tussentijd door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris wordt gehoord.
Als de getuige daadwerkelijk door de raadsheer-commissaris dan wel door de rechter-commissaris wordt gehoord, dient hij niettemin óók te worden opgeroepen tegen de nadere terechtzitting. Indien de verdediging en/of de advocaat-generaal na een eventueel verhoor bij de raadsheer/rechter-commissaris geen behoefte meer hebben aan het horen van de getuige ter terechtzitting kunnen zij dit vanzelfsprekend kenbaar maken.
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede:
- —
dat het hof de zaak primair verwijst naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, voor het horen van de getuige [betrokkene 1];
- —
dat de zaak subsidiair wordt verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank (AHA), indien de raadsheer-commissaris voornoemd daartoe termen aanwezig acht.
- —
dat de stukken hiertoe in handen gesteld worden van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof;
- —
dat het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken tot de terechtzitting van 4 januari 2010 te 14.00 uur teneinde de getuige [betrokkene 1] te horen, zijnde een onderbreking voor langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een verdere behandeling van de zaak binnen één maand niet toelaat;
- —
dat de hernieuwde oproeping van die getuige tegen die terechtzitting wordt bevolen;
- —
dat daarbij de medebrenging van de getuige wordt gelast, welke last tot medebrenging afzonderlijk zal worden geminuteerd.’
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 januari 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2009.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de navolgende inmiddels bij het hof ingekomen en aan het dossier toegevoegde stukken:
- —
een proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris op 9 december 2009 van de getuige [betrokkene 1];
- —
een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris, opgemaakt d.d. 9 december 2009;
- —
een proces-verbaal inzake inspanningen van de advocaat-generaal Spoor aangaande het ter terechtzitting en bij de raadsheer-commissaris oproepen en doen verschijnen van de getuige [betrokkene 1], opgemaakt door de advocaat-generaal Spoor d.d. 18 december 2009;
- —
een Uittreksel Justitiële Documentatie inzake de verdachte van 18 december 2009.
De getuige [betrokkene 1] is, hoewel behoorlijk — en met bevel medebrenging — opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De advocaat-generaal verklaart het volgende.
Meer dan een week geleden is zij begonnen de getuige [betrokkene 1] op te (doen) sporen, maar tot op heden zonder positief resultaat. De politie heeft in de binnenstad van Utrecht de diverse plaatsen bezocht, waarvan bekend is dat [betrokkene 1] daar zou kunnen verblijven. Gisteravond is een laatste ronde gelopen. Tevens is contact opgenomen met de advocaat van [betrokkene 1], thans mr. De Leon, die de advocaat-generaal heeft toegezegd te proberen met de getuige contact te leggen.
[betrokkene 1] is een tijd geleden op het politiebureau geweest vanwege een verdenking van het plegen van kleine diefstallen, maar kon toen niet langer vast worden gehouden.
[betrokkene 1] is op 9 december 2009 bij de raadsheer-commissaris verschenen en als getuige in de onderhavige zaak gehoord, maar hij is toen — met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte — over een aantal onderwerpen niet ondervraagd, omdat hij toen alleszins bereid leek ter terechtzitting van heden te verschijnen en een verklaring af te leggen.
De advocaat-generaal verzet zich tegen een nieuwe oproeping van de getuige [betrokkene 1], aangezien het naar haar oordeel gelet op de huidige stand van zaken onaannemelijk is dat de getuige binnen afzienbare tijd ter terechtzitting zal verschijnen, nu reeds vele vruchteloze pogingen zijn gedaan om dit te bewerkstelligen.
De raadsman deelt mede, gelet op het belang van de verdediging om aan de getuige vragen te kunnen stellen, geen afstand te doen van de getuige [betrokkene 1] en verzoekt de hernieuwde oproeping van die getuige. De raadsman voert daartoe aan dat de advocaat-generaal de mogelijkheid had om de getuige, toen hij in een andere zaak werd aangehouden, in bewaring te doen stellen.
Voorts voert de raadsman aan dat de getuige weliswaar niet te achterhalen is, maar evenmin is verdwenen. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris te kennen gegeven wel te willen komen, aldus de raadsman.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede. Het hof ziet af van de hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige [betrokkene 1], omdat het naar 's hofs oordeel onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, aangezien heden reeds voor de vierde respectievelijk derde keer een terechtzitting wordt gehouden waar de getuige niet is verschenen en waar blijkt dat een bevel tot zijn medebrenging doel heeft gemist, terwijl ook geen adres van de getuige bekend is. Indien de getuige evenwel heden nog ter terechtzitting verschijnt, zal hij alsnog ter terechtzitting worden gehoord.
Na een korte onderbreking teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de politie en de advocaat van de getuige [betrokkene 1] om te proberen alsnog een eventuele komst van deze getuige later op de zittingsdag te bewerkstelligen, deelt de advocaat-generaal mede dat het haar niet gelukt is de advocaat van de getuige te bereiken, maar dat zij wel contact heeft gehad met de politie, aan wie zij de opdracht heeft gegeven vandaag het onderzoek naar de verblijfplaats van de getuige voort te zetten en haar daarvan op de hoogte te houden.
De advocaat-generaal voert het woord aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, leest haar vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. (…)
Na een korte onderbreking stelt de voorzitter vast dat de getuige [betrokkene 1] nog immer niet is verschenen.
De advocaat-generaal deelt mee dat zij — na herhaald telefonisch contact — nog niet van de politie heeft mogen vernemen dat [betrokkene 1] of zijn verblijfplaats is getraceerd.
De verdachte en de raadsman voeren het woord ter verdediging.
De raadsman doet dit aan de hand van zijn pleitnotities, die door hem aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De raadsman doet daarbij verzoeken en voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest.
De voorzitter stelt andermaal vast dat de getuige [betrokkene 1] niet is verschenen.
De advocaat-generaal voert het woord in repliek
(…)
De raadsman van de verdachte voert het woord in dupliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte legt zijn op schrift gestelde laatste woord aan het hof over.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 18 januari 2010 te 13.30 uur.’
- —
Het blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 januari 2010 ingekomen proces-verbaal inzake inspanningen van de Advocaat-Generaal bij het Hof aangaande het ter terechtzitting en bij de raadsheer-commissaris oproepen en doen verschijnen van de getuige [betrokkene 1] van 18 december 2009, houdt — voor zover voor de beoordeling van het middel relevant — in:
‘(…)
Ook heb ik contact opgenomen met zijn hulpverlener, [betrokkene 2], die echter inmiddels niet meer de hulpverlener van getuige was. De nieuwe hulpverleenster was [betrokkene 3]. Ook daarmee heb ik contact gehad en uitgebreid uitgelegd dat het van wezenlijk belang was dat de getuige daadwerkelijk zou verschijnen op de zitting. Zij zou met hem praten en mij op de hoogte houden.
(…)
Getuige is op 14 oktober echter niet verschenen. Hij had die dag zijn telefoon uitgezet, zodat het niet mogelijk was nog contact met hem te krijgen om hem alsnog te doen verschijnen.
De zitting is wederom verdaagd. Het Hof besloot dat de getuige opgeroepen moest worden bij de RHC en vervolgens ook wederom voor de zitting van 4 januari 2010. Na de zitting van 14 oktober heb ik diverse malen getracht contact te krijgen met de heer [betrokkene 1]. Zijn telefoon bleef echter uitgeschakeld en ingesproken boodschappen en sms'jes werden niet beantwoord.
In overleg met mr van Manen is de getuige voor een verhoor bij de RHC op 9 december 2009 opnieuw opgeroepen op het adres [a-straat 1], waarvan ik immers wist dat hij daar wel regelmatig komt.
(…)
Met [betrokkene 3] van NPT heb ik een aantal malen contact gehad. Zij vertelde echter dat zij ook geen contact meer had met getuige en dat, indien hij niet vóór 30 november contact zou opnemen, hij zou worden afgevoerd als cliënt.
Gelukkig belde getuige mij op 1 december om te vertellen dat hij dit keer echt zou komen. Hij had het moeilijk gehad met het opbouwen van een nieuw bestaan en het afhandelen van zijn verleden, maar had de zaken nu redelijk op de rails. Hij deelde mij mede dat hij erg bang is voor verdachte en de mensen om verdachte heen en dat hij daarom toch niet was gekomen op 14 oktober.
Op 9 december was [betrokkene 1], tezamen met zijn hulpverleenster, [betrokkene 3], aanwezig. [betrokkene 3] is op 4 januari op vakantie dus zal [betrokkene 1] dan niet kunnen begeleiden.
Omdat begeleiding wel belangrijk is voor getuige, ook al heeft hij de reis met het Openbaar vervoer op 9 december terug alleen gemaakt, is afgesproken dat [betrokkene 1] contact opneemt met zijn raadsman uit zijn laatste strafzaak. Zodra de naam van de raadsman mij bekend is zal ik ook contact met hem opnemen.’
12.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof zijn beslissing om af te zien van een hernieuwde oproeping van getuige [betrokkene 1] in het licht van de omstandigheid dat oproeping van genoemde getuige door zowel de procespartijen als het Hof wenselijk werd geacht, genoemde getuige als de belangrijkste getuige in de zaak tegen verdachte kan worden beschouwd, en de verdediging in hoger beroep geen kans heeft gehad de getuige inhoudelijk te bevragen, van een deugdelijke en begrijpelijke motivering had moeten voorzien. Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof in zijn motivering van genoemde beslissing miskend dat [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard op de terechtzitting van 4 januari 2010 te zullen komen en de begeleider van [betrokkene 1] blijkens het proces-verbaal van de advocaat-generaal d.d. 18 december 2009 aan de advocaat-generaal heeft gemeld dat het verschijnen van [betrokkene 1] ter terechtzitting van 4 januari 2010, gelet op het feit dat de begeleider op genoemde datum niet in staat was [betrokkene 1] naar de zitting te begeleiden (waar dit bij het verhoor door de raadsheer-commissaris op 9 december 2009 wel het geval was), onzeker was. In dat licht bezien was het volgens de toelichting op het middel met een redelijke waarschijnlijkheid te verwachten dat [betrokkene 1] wel degelijk op een nadere terechtzitting zou verschijnen.
13.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Verschijnt een getuige, die — zoals in het onderhavige geval — is opgeroepen ter uitvoering van een daartoe op de voet van art. 415 jo. 315 Sv gegeven bevel, niet, dan kan het Hof de hernieuwde oproeping van die getuige weigeren in de gevallen genoemd in art. 415 jo 288 Sv.2. De aldaar als eerste genoemde grond voor afwijzing is dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen (lid 1 sub a). De rechter dient in dat kader te beoordelen of met een redelijke waarschijnlijkheid te verwachten is dat de getuige op een nadere terechtzitting wel zal verschijnen. Bij dat oordeel kan mede worden betrokken de voorafgaande procesgang en de duur van de behandeling van de zaak in hoger beroep tot dan toe (HR 23 november 1999, NJ 2000, 126).3.
14.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof aan zijn oordeel dat niet aannemelijk is dat de (niet verschenen) getuige [betrokkene 1] binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, een drietal omstandigheden ten grondslag gelegd, te weten dat reeds voor de vierde resp. derde keer een terechtzitting wordt gehouden waarop de getuige niet is verschenen, dat een bevel tot medebrenging zijn doel heeft gemist en dat geen adres van de getuige bekend is.
15.
Uit het proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris van getuige [betrokkene 1] d.d. 9 december 2009, het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 9 december 2009 en het proces-verbaal van de Advocaat-Generaal bij het Hof aangaande het ter terechtzitting en bij de raadsheer-commissaris oproepen en doen verschijnen van de getuige [betrokkene 1] d.d. 18 december 2009, welke stukken tot de gedingstukken behoren, is [betrokkene 1] bij het verhoor door de raadsheer-commissaris op 9 december 2009 — daartoe begeleid door zijn hulpverleenster [betrokkene 3] — verschenen en heeft hij aldaar te kennen gegeven op de terechtzitting van 4 januari 2010 te zullen komen. Genoemd proces-verbaal van de Advocaat-Generaal bij het Hof houdt voorts in dat de hulpverleenster van getuige op 4 januari (2010) op vakantie is en de getuige niet zal kunnen begeleiden, en dat — in verband met de omstandigheid dat begeleiding voor de getuige belangrijk is — afgesproken is dat de getuige contact opneemt met zijn raadsman uit zijn laatste strafzaak. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 januari 2010, alwaar de getuige niet is verschenen, houdt in dat de advocaat-generaal (vóór genoemde terechtzitting) contact heeft opgenomen met de advocaat van [betrokkene 1], die zou hebben toegezegd te proberen contact te leggen met de getuige. Of en wanneer door genoemde raadsman contact met de getuige is gelegd blijkt daaruit niet. Ter terechtzitting van 4 januari 2010 heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof tevergeefs gepoogd genoemde advocaat te bereiken.
16.
In aanmerking genomen dat de getuige op 9 december 2009 onder begeleiding van zijn hulpverleenster bij de raadsheer-commissaris is verschenen, en de getuige kennelijk bereid was met een begeleider op 4 januari 2010 bij het Hof te verschijnen, terwijl de hulpverleenster van getuige die hem naar het verhoor bij de raadsheer-commissaris had begeleid op genoemde dag in verband met een vakantie de getuige niet kon begeleiden, is 's Hofs oordeel dat niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, niet begrijpelijk. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom niet is gewacht op de dag waarop genoemde begeleidster de getuige wel zou kunnen begeleiden, dan wel waarom niet is onderzocht of vóór genoemde terechtzitting door de nieuwe begeleider van de getuige, te weten diens advocaat in een eerdere strafzaak, contact met de getuige is gezocht.
17.
Het middel slaagt.
18.
Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte de door [betrokkene 5] op 20 januari 2007 bij de politie afgelegde verklaring (deels) voor het bewijs heeft gebruikt, althans dat het Hof het uitdrukkelijk gemotiveerde standpunt dat genoemde verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt, op ontoereikende dan wel onbegrijpelijke gronden, heeft verworpen.
19.
Blijkens de toelichting op het middel heeft het middel het oog op de in de aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv onder 18 opgenomen verklaring van [betrokkene 5], afgelegd op 20 april 2007. Dit bewijsmiddel houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
- ‘18.
Een proces-verbaal met nummer 06-066605 van 20 april 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], map 8, doorgenummerde pagina 747–751.
Dit proces-verbaal houdt in, als mededeling van de verbalisanten, de op 20 april 2007 door de verbalisanten gestelde vragen (V) en de als reactie daarop afgelegde verklaring (G) van [betrokkene 5], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Her verhoor van [betrokkene 5] vindt plaats in de penitentiaire inrichting te Heerhugowaard.
G: [verdachte] is meermalen bij mij geweest, wel 20 keer. (Hij vroeg mij) hoe lang een DNA-onderzoek duurde. Toen zei ik: ‘Dat weet ik niet, maar als ik je zo hoor praten heb je er niks mee te maken, waar maak je je nou druk om?’ Hij zegt: ‘Ja, ik heb er wél mee te maken’. Ik zeg: ‘Wat heb je gedaan, heb je een mens vermoord?’ Hij zegt: ‘Ja, ik heb iemand vermoord’.
Toen ik hoorde dat hij een moord had gepleegd, heb ik meteen afstand genomen.
Toen heeft hij aan andere mensen veel meer verteld dan aan mij.
Ik was er stomverbaasd over dat [verdachte] vrijgelaten werd. De hele gevangenis was er stomverbaasd over, meerdere mensen, want die man had openlijk toegegeven dat hij een moord gepleegd had.
V: Heeft hij ook toegegeven welke moord?
G: Hij heeft een aantal mensen verteld welke moord.
V: Was dat de moord waarvoor hij vastzat?
G: Ja. dat heeft hij duidelijk gezegd, dat het om die moord ging, hij was bang voor een DNA-spoor.’
20.
De aanvulling met bewijsmiddelen houdt onder het kopje ‘nadere bewijsoverwegingen’, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
Bij pleidooi heeft de verdediging betoogd dat ‘de verklaring van [betrokkene 5]’, waarmee kennelijk is bedoeld de hiervóór opgenomen verklaring van 20 april 2007, vanwege de onbetrouwbaarheid en leugenachtigheid van deze verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Daartoe is aangevoerd dat deze verklaring niet door [betrokkene 5] is ondertekend, dat [betrokkene 5] haar bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken en ter terechtzitting in hoger beroep onder ede heeft herhaald dat de verdachte aan hem niet heeft bekend, en dat het hof en de verdediging op geen enkele wijze kunnen controleren wat [betrokkene 5] bij de politie heeft gezegd.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 5] zijn verklaring bij de rechter-commissaris niet heeft ingetrokken en ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft verklaard dat de verdachte aan hem niet heeft bekend. Weliswaar heeft [betrokkene 5] zowel bij de rechter-commissaris op 10 oktober 2007 als ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2009 verklaard dat de verdachte hem niet heeft gezegd dat hij iemand heeft vermoord en dat hij, [betrokkene 5], dat ook niet heeft verklaard, maar het hof begrijpt dit aldus: dat [betrokkene 5] bij die twee gelegenheden verklaarde dat de verdachte hem niet met zoveel woorden heeft gezegd dat hij iemand heeft vermoord. Uit de verdere verklaringen van [betrokkene 5] bij die twee gelegenheden leidt het hof af dat [betrokkene 5] niet terugkomt van zijn verklaring dat de verdachte hem en anderen in de penitentiaire inrichting te Zwaag heeft gezegd dat hij wél te maken had met de moord waarvoor hij vast zat. Integendeel, bij de rechter-commissaris herhaalt hij die verklaring. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart hij dat hij bij de rechter-commissaris naar waarheid heeft verklaard, zij het dat hij zich bepaalde onderdelen niet meer kan herinneren.
Het hof is bovendien, gelet op het verhoor van [betrokkene 5] ter voormelde terechtzitting en op het verdere onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 5] van 20 april 2007, voor zover thans tot bewijs gebezigd, betrouwbaar is, ook op het punt dat de verdachte aan [betrokkene 5] en anderen in de penitentiaire inrichting te Zwaag heeft gezegd dat hij iemand heeft vermoord en dat [betrokkene 5] en die anderen ervoeren dat de verdachte toegaf dat hij de moord waarvoor hij vast zat, had begaan.
Dat die verklaring niet door [betrokkene 5] is ondertekend, staat daaraan niet in de weg.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, hebben de verdediging en het hof in voldoende mate kunnen controleren wat [betrokkene 5] bij de politie heeft gezegd: de verdediging doordat zij de gelegenheid heeft gekregen, en ook benut, om de getuige bij de rechtercommissaris en ter terechtzitting te ondervragen; het hof doordat de getuige ter terechtzitting in hoger beroep is verhoord en door het verder ter terechtzitting, in eerste aanleg en in hoger beroep, verhandelde.
Ten slotte stelt het hof nog vast dat de bewering dat de verklaring van [betrokkene 5] leugenachtig is, niet concreet is toegelicht en dat het hof voor die bewering ook geen grond heeft aangetroffen.’
21.
In de toelichting op het middel wordt opgekomen tegen 's Hofs overweging voor zover inhoudende dat het Hof de omstandigheid dat [betrokkene 5] zowel bij de rechter-commissaris op 10 oktober 2007 als ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2009 heeft verklaard dat de verdachte hem niet heeft gezegd dat hij iemand vermoord had en dat hij, [betrokkene 5], dat ook niet heeft verklaard, aldus begrijpt dat [betrokkene 5] bij die twee gelegenheden verklaarde dat de verdachte hem niet met zoveel woorden heeft gezegd dat hij iemand heeft vermoord. Volgens de toelichting op het middel is 's Hofs (kennelijke) oordeel dat de door [betrokkene 5] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen in de kern op hetzelfde neerkomen gelet op de inhoud van genoemde verklaringen zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Ook 's Hofs oordeel dat [betrokkene 5] zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting bij het Hof niet zou zijn teruggekomen op zijn bij de politie afgelegde verklaring, zou gelet op de inhoud van de aldaar afgelegde verklaringen, zonder nadere motivering onbegrijpelijk zijn, nu [betrokkene 5] bij de rechter-commissaris (enkel) heeft verklaard dat hij van verdachte heeft gehoord dat verdachte ‘er mee te maken heeft’ en verdachte tegen [betrokkene 5] heeft verteld dat hij ‘voor moord zat’, en verdachte dus niet tegenover [betrokkene 5] bekent daadwerkelijk een moord te hebben gepleegd. Ten slotte, aldus de toelichting op het middel, kunnen de door [betrokkene 5] ter terechtzitting gebezigde bewoordingen ‘de verdachte heeft mij niet gezegd dat hij een moord heeft gepleegd’ en ‘dat is allemaal lariekoek’ bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat [betrokkene 5] uitdrukkelijk afstand doet van hetgeen hij bij de politie heeft verklaard.
22.
In aanmerking genomen dat [betrokkene 5] op 10 oktober 2007 bij de rechter-commissaris heeft verklaard aan de politie de waarheid te hebben verteld en heel goed te weten wat hij toen gezegd heeft4., en [betrokkene 5] ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2009 heeft verklaard dat hij bij de rechter-commissaris geen onwaarheden heeft verklaard en het nu niet meer zo goed te weten5., is 's Hofs oordeel dat [betrokkene 5] ten overstaan van de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep in de kern — te weten dat verdachte aan [betrokkene 5] en anderen in de penitentiaire inrichting te Zwaag heeft gezegd dat hij wél te maken had met de moord waarvoor hij vast zat — hetzelfde heeft verklaard als hetgeen hij tegenover de politie heeft verklaard, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
23.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
24.
Het vierde middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
25.
Verdachte, die gedetineerd is, heeft op 18 januari 2010 beroep in cassatie doen instellen. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 7 oktober 2010 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van 6 maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
26.
De Hoge Raad kan de opgelegde straf verminderen. In mijn conclusie van 22 februari 2011, LJN BP5361 heb ik op de daar vermelde gronden voorgesteld ter compensatie van de overschrijding van de inzendingstermijn tot en met drie maanden de straf te verminderen met 0,5% van de opgelegde vrijheidstraf, ter compensatie van de overschrijding van de termijn van afdoening tot en met drie maanden de straf te verminderen met 1 % van de opgelegde vrijheidstraf. Teneinde echter niet in één keer geheel te breken met de tot nu toe geldende rechtspraak zou de vermindering kunnen worden beperkt tot de helft van de tot nu toe gebruikelijke maatstaf.
27.
Het middel kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.6.
28.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
29.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2011
Vgl. HR 3 november 2009, LJN BK1798, rov. 2.2.2.
Zie ook Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 5 op art. 288 (suppl. 135, juni 2003).
Bewijsmiddel 19.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 31 augustus 2009, p. 4.
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.