Hof Den Haag, 24-08-2015, nr. 22-002475-13, nr. 09-711242-12
ECLI:NL:GHDHA:2015:2289, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-08-2015
- Zaaknummer
22-002475-13
09-711242-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2289, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑08‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:467, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 24‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Artikelen 36f, 43a en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. Gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Verwerping alternatief scenario.
Rolnummer: 22-002475-13
Parketnummer: 09-711242-12
Datum uitspraak: 24 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 mei 2014 en 10 augustus 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2012 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een vuurwapen, heeft geschoten op/in de richting van de borst en/of de oksel, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning (aan de [straatnaam]) en/of een besloten erf waarop een woning staat, van twee, althans een smartphone(s) en/of een laptop en/of een geldbedrag (van ongeveer 1500) (als bedoeld in artikel 312 lid 1 en lid 2 sub 1 en/of sub 2),
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat strafbare feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat strafbare feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 augustus 2012 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (te weten rond 23.45 uur) in een woning( aan de [straatnaam]) en/of op een besloten erf waarop een woning staat met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee smartphones (te weten een Iphone en een Samsung Galaxy) en/of een laptop en/of een geldbedrag (van ongeveer 1.500 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- neerschieten van de hond van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- tegen/op de grond duwen en/of het met kracht pakken bij de keel van die [slachtoffer 2] en/of
- het (meermalen) met een vuurwapen schieten op/in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het richten van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1];
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2012 tot en met 29 augustus 2012 te Zoetermeer en/of te Amsterdam-Zuidoost, gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, te zamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans een smartphone(s) (te weten een Iphone en een Samsung Galaxy) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die smartphone(s) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 te 's-Gravenhage en/of Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen en/of een onderdeel van een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Bruni, BBM model 315 auto, kaliber 6.35 mm) en/of een patroonhouderen/of munitie van categorie III, te weten zeven (7), althans een aantal, patronen (merk CBC Companhia Bralileira de Cartuchos, kaliber 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte wegens handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof onvoldoende overtuigend naar voren gekomen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het hem onder 1 primair ten laste gelegde van het leven beroven van [slachtoffer 1], zodat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende overtuigend naar voren gekomen dat verdachte het bewuste wapen met patroonhouder en munitie
voorhanden heeft gehad, zoals hem onder 2 wordt verweten. De verdachte dient dan ook van het hem onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2012 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen in een woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee smartphones te weten een IPhone en een Samsung Galaxy en een laptop en een geldbedrag van ongeveer 1.500 euro toebehorende aan [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- neerschieten van de hond van die [slachtoffer 1] en
- tegen de grond duwen en het met kracht pakken bij de keel van die [slachtoffer 2] en
- het meermalen met een vuurwapen schieten in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en
- het richten van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1],
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer en voorwaardelijke verzoeken verdediging
Alternatief scenario
De verdachte heeft ter zitting d.d. 13 mei 2013 in eerste aanleg, onder handhaving daarvan in hoger beroep, een alternatief scenario/alibi aangevoerd inhoudende – zakelijk weergegeven - dat hij ten tijde van de overval niet te Zoetermeer was, maar op 28 augustus vanaf 20.30 uur tot ongeveer 00.45 uur bezig is geweest met wiet knippen in Amsterdam Noord. Hij is naar zijn zeggen Amsterdam niet uit geweest. Rond 00.45 uur zou hij weer zijn teruggebracht door zijn neef [naam neef], bijgenaamd [bijnaam neef], met wie hij die avond ook samen was. Met [medeverdachte] was hij in die periode niet samen.
Bij de raadsheer-commissaris geeft hij als getuige op 15 december 2014 aan dat hij die dag met zijn neef [bijnaam neef] was, in de vroege avonduren door hem is opgehaald en samen naar Amsterdam Noord is gegaan waar zij wiet hebben geknipt. Deze verklaring maakt, met instemming van de verdediging en de advocaat-generaal, ook deel uit van het dossier van de verdachte.
Daarnaast voert de verdediging aan dat de overvallers om 23.44 uur nog in Zoetermeer waren. De telefoon van verdachte straalt om 00.18 uur ‘rond Amsterdam’ een zendmast in de omgeving Diemen ([straatnaam 2]) aan. Men kan in deze 34 minuten niet van Zoetermeer naar Diemen rijden zonder boetes te krijgen op de trajectcontrole. [Verdachte] was ten tijde van de overval niet samen met [medeverdachte], maar met [bijnaam neef]. [Medeverdachte] heeft verdachte wel in Amsterdam afgezet, maar is vervolgens met de Volkswagen Golf weggereden. Wat [medeverdachte] met die auto ging doen weet [verdachte] niet.
De verdediging wijst tevens naar de verklaring van [medeverdachte] die ontkent betrokken te zijn geweest bij de overval te Zoetermeer en aangeeft dat hij ten tijde van de overval niet samen was met [verdachte], maar die avond met zijn vriendin [vriendin medeverdachte] thuis in Amsterdam verbleef.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie inderdaad als alternatief scenario/alibi, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij ten tijde van de overval in de avond van 28 augustus 2012 thuis was met zijn vriendin [vriendin medeverdachte].
Dat zijn mobiele telefoon ten rond het tijdstip van de overval in de directe omgeving waar die overval plaatsvond zendmasten aanstraalt, komt naar zijn zeggen omdat hij die telefoon in de Volkswagen Golf, waar hij [verdachte] in rijdt, die dag heeft laten liggen.
Hij is het geweest die op die avond heeft gebeld met de mobiele telefoon van zijn vriendin [vriendin medeverdachte] en om 23.11 uur en 23.42 uur sms’jes heeft gestuurd naar zijn eigen telefoon.
Ten aanzien van dit betoog van de medeverdachte/getuige [medeverdachte] overweegt het hof als volgt.
De twee hiervoor genoemde sms’jes verzonden via de telefoon van [vriendin medeverdachte], de vriendin van medeverdachte, hebben respectievelijk als inhoud: “Waar ben je?” en “Ik ga slapen, als je komt klop maar aan”.
Het versturen van de boodschap “Waar ben je?” naar je eigen telefoon die je hebt laten liggen in de auto komt het hof niet logisch voor. Immers, in het algemeen ligt het meer voor de hand die telefoon te bellen in de hoop dat een persoon het overgaan van die telefoon hoort en dan opneemt. Als je weet waar je de telefoon hebt laten liggen en het een auto betreft waar [verdachte] in gereden wordt, ligt het eerder voor de hand naar die telefoon van [verdachte] een sms’je te sturen.
Ook het versturen van de boodschap “Ik ga slapen, als je komt klop maar aan” is ook niet bepaald een voor de hand liggende boodschap naar je eigen telefoon die je in een auto hebt laten liggen. Daarbij komt dat als deze boodschap bestemd is voor een andere persoon het ook hier meer voor de hand ligt om naar de telefoon van die betreffende persoon een boodschap te sturen.
[Vriendin medeverdachte] heeft bij de politie aangegeven dat het mogelijk is dat zij die avond [betrokkene 1] heeft gebeld om te vragen of hij wist waar [medeverdachte] was en dat zij de eerdergenoemde sms’jes heeft verstuurd. In dit verband is nog van belang dat [vriendin medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris ook als getuige in de zaak [van de verdachte], onder meer verklaart dat [medeverdachte] toentertijd geen sleutel had van de woning en zij altijd voor hem open moest doen.
Deze verklaringen passen ook bij de door haar aan [medeverdachte] verstuurde sms’jes “Waar ben jij?” en “Ik ga slapen, als je komt klop maar aan” dan dat het [medeverdachte] zou zijn geweest die dergelijke berichten vanuit de woning te Amsterdam, waar hij met [vriendin medeverdachte] was, via de telefoon van [vriendin medeverdachte] naar zijn eigen telefoon zou hebben verstuurd.
Daarbij is voorts nog van belang dat [betrokkene 1] in dit verband heeft verklaard dat hij op de bewuste avond door [vriendin medeverdachte] is gebeld met de vraag of hij wist waar [medeverdachte] was en dat hij in verband daarmee [verdachte] daarover heeft gebeld. Hoewel [betrokkene 1] zijn verklaring later bijstelt, handhaaft hij daarbij in ieder geval zijn verklaring dat het [vriendin medeverdachte] is geweest die hem die bewuste avond gebeld heeft met de vraag of hij weet waar [medeverdachte] is en dat hij in verband daarmee [verdachte] heeft gebeld.
[Betrokkene 1] is dus consistent in zijn verklaring dat [vriendin medeverdachte] het is geweest die hem op die bewuste avond van 28 augustus 2012 heeft gebeld met de vraag of hij wist waar [medeverdachte] was en in verband daarmee [verdachte] heeft gebeld.
Daarbij weegt het hof mee dat [medeverdachte] zijn alternatieve scenario/alibi nog al eens bijstelt. Als de politie hem voorhoudt dat het niet logisch is een sms’je naar je eigen telefoon te sturen, verklaart hij op dat moment pas dat hij daarvoor heeft gebeld. Die verklaring wordt niet ondersteund door de historische telefoonverkeergegevens. Daar mee geconfronteerd geeft [medeverdachte] in dit verband aan dat hij met de huistelefoon van [vriendin medeverdachte] heeft gebeld, terwijl er uit de historische telefoonverkeergegevens blijkt dat er met dit nummer in die periode niet is gebeld.
In samenhang met al hetgeen hiervoor is overwogen hecht het hof dan ook geen geloof aan het door [medeverdachte] geschetste scenario en acht het hof dit aangevoerde alternatieve scenario ook niet aannemelijk geworden.
Bij de beoordeling/weging van het alternatieve scenario/alibi van verdachte [verdachte] en zijn daarover afgelegde verklaringen is voor het hof mede van belang dat verdachte dit scenario in een vrij laat stadium voor het eerst naar voren brengt, terwijl hij daarvoor zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen als hij met de resultaten van het onderzoek wordt geconfronteerd. Voorts bleek de neef [bijnaam neef] inmiddels overleden.
Voorts is van belang dat in opdracht van de advocaat-generaal de verbalisant [verbalisant] onderzoek heeft gedaan naar de telefoons van deze [bijnaam neef]. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat twee van de drie telefoons van die neef actief waren op 28 en 29 augustus 2012. Het nummer eindigend op 6360 was op 28 augustus 2012 rond 14.00 uur in Zaandam. Daarna blijken er geen contacten op dit nummer te zijn. De telefoon met het nummer eindigend op 6190 was op 28 augustus 2012 om 13.07 uur en 17.47 uur in Zaandam, daarna in Amsterdam en is vanaf 22.15 uur in Rotterdam. Ook op 29 augustus 2012 is deze telefoon in Rotterdam.
In opdracht van de rechter-commissaris heeft de politie nader onderzoek gedaan omtrent de vraag of je in de periode van 23.44 uur tot 00.18 uur, van Zoetermeer naar de [straatnaam 2] in Diemen kan rijden. Theoretisch blijkt dat dit kan in ongeveer 35 minuten. Echter, daarnaast is de route door de onderzoekers gereden en bleek dat deze route in praktijk in 33 minuten en 42 seconden is af te leggen. Ten aanzien van de auto met het kenteken 33-PF-ZR zijn er op 28 en 29 augustus 2012 geen verkeersovertredingen geregistreerd.
Daarbij is voorts nog van belang de hiervoor reeds gememoreerde verklaring van [betrokkene 1] waar hij heeft verklaard dat hij op de bewuste avond door [vriendin medeverdachte], de vriendin van de medeverdachte [medeverdachte], is gebeld met de vraag of hij wist waar [medeverdachte] was en dat hij in verband daarmee [verdachte] daarover heeft gebeld. [Verdachte] zou daarbij tijdens het gesprek met [betrokkene 1] hebben aangegeven dat hij met [medeverdachte] is.
Bij de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2014 stelt [betrokkene 1] zijn verklaring bij in die zin dat hij na het telefoontje van [vriendin medeverdachte], [verdachte] heeft gebeld omdat hij dacht dat [medeverdachte] bij hem zou zijn maar dat dit niet zo bleek te zijn. [Verdachte] zou tegen hem hebben gezegd dat hij met zijn neefje, [bijnaam neef], was. Daarna heeft hij wellicht tegen [vriendin medeverdachte] gezegd dat [medeverdachte] bij [verdachte] was, maar dit was om haar gerust te stellen. Hij zou daar tegenover [vriendin medeverdachte] in voorkomende gevallen altijd over hebben gelogen, zo begrijpt het hof. [Bijnaam neef], zo verklaart hij voorts, zou [verdachte] bij [betrokkene 1] thuis hebben opgehaald en hem ook weer hebben teruggebracht. [Verdachte] zou daarna alleen naar boven zijn gekomen. Het was iets na 00.00 uur. Dat weet [betrokkene 1] omdat ‘je bij ons na twaalf uur ’s nachts met je rug naar binnen moet gaan en dat deed [verdachte] ook’.
Voor de beoordeling/weging van deze door de verdediging aangevoerde verklaringen is van belang dat [betrokkene] terugkomt op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring, maar dat hij naar het oordeel van het hof er geen goede en overtuigende verklaring voor kan geven dat hij thans anders dan bij de politie verklaart.
De verdediging voert daarbij weliswaar ook nog aan dat [vriendin medeverdachte], de vriendin van [medeverdachte], de verklaring [betrokkene 1] over het telefoongesprek met haar niet ondersteunt. Echter, dit deel van haar verklaring acht het hof niet geloofwaardig. Daarbij verwijst het hof naar hetgeen hiervoor daarover is overwogen bij de bespreking van het alternatieve scenario van [medeverdachte].
Daarnaast is nog van belang, dat indien het hof de gedachte van de verdediging zou volgen dat [betrokkene 1] om 00.21 uur het bewuste gesprek heeft gehad met verdachte naar aanleiding van het telefoontje van [vriendin medeverdachte] en ‘waarbij de telefoon van verdachte in Amsterdam uitstraalde’ - een en ander ter bevestiging van het samen zijn met [bijnaam neef] - het opvalt dat rond dat tijdstip in ieder geval geen van de drie telefoons van [bijnaam neef] getraceerd worden in die omgeving, zoals blijkt uit het eerdergenoemd onderzoek van [verbalisant].
Uit dit onderzoek komt immers naar voren – zoals hiervoor reeds is overwogen - dat het nummer eindigend op 6360 op 28 augustus 2012 rond 14.00 uur in Zaandam was. Daarna blijken er geen contacten op dit nummer te zijn. De telefoon met het nummer eindigend op 6190 was op 28 augustus 2012 om 13.07 uur en 17.47 uur in Zaandam, daarna in Amsterdam en is vanaf 22.15 uur in Rotterdam. Ook op 29 augustus 2012 is deze telefoon in Rotterdam.
Het hof acht gelet op al hetgeen hiervoor – dus met inbegrip van de overwegingen ten aanzien van het alternatieve scenario van [medeverdachte] - is overwogen de door de verdediging aangehaalde verklaring van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2014 ter ondersteuning van het scenario van [verdachte], dan ook niet geloofwaardig en houdt [betrokkene 1] aan de verklaring dat hij op de bewuste avond door [vriendin medeverdachte] is gebeld met de vraag of hij wist waar [medeverdachte] was en dat hij in verband daarmee [verdachte] daarover heeft gebeld en [verdachte] daarbij zou hebben aangegeven dat hij met [medeverdachte] is.
In samenhang met al hetgeen hiervoor – dus met inbegrip van de overwegingen ten aanzien van het alternatieve scenario van [medeverdachte] - is overwogen en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, komt het hof voorts tot het oordeel dat het ook geen geloof hecht aan het door verdachte geschetste scenario en acht dit aangevoerde alternatieve scenario ook niet aannemelijk geworden.
Dit geldt met name ook voor de verklaring van [verdachte] voor zover hij aangeeft dat hij die avond niet met [medeverdachte] was, niet de verdachte maar [medeverdachte] die bewuste avond van de overval de beschikking had over de Volkswagen Golf en [medeverdachte] deze auto had meegenomen en hij, [verdachte], niet wist wat [medeverdachte] met die auto ging doen.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat [verdachte] vaker deze auto uitleende heeft het hof niet overtuigd en kan daar dan ook niet aan afdoen.
Dit geldt eveneens voor de stelling dat uit ARS gegevens zou blijken dat de Volkswagen Golf eerder op die bewuste avond in Wassenaar en Den Haag is op het moment dat de telefoon van [verdachte] nog zendmasten in of rond Amsterdam aanstraalt.
Deze omstandigheid biedt naar het oordeel van het hof, gelet op al het hiervoor overwogene, onvoldoende overtuigende steun voor het door verdachte en de raadsman opgevoerde alternatieve scenario/alibi. Immers, het sluit aldus niet uit dat [verdachte] ten tijde van de overval samen met [medeverdachte] te Zoetermeer was.
Hetgeen de raadsman voorts nog heeft aangevoerd kan aan hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen en geoordeeld, niet afdoen.
Voorwaardelijk verzoek
Het voorwaardelijk verzoek een deskundige te benoemen in verband met de door de raadsman in zijn pleitaantekeningen besproken herkenning van ‘het wapen’ door [getuige], behoeft geen bespreking nu het hof deze herkenning niet zal bezigen voor enig bewijs.
Signalement schutter en verzoek onderzoek NFI
De raadsman heeft aangevoerd dat het postuur van verdachte hem uitsluit als een van de daders, een en ander zoals weergegeven in de pleitaantekeningen van de raadsman.
Met de verdediging constateert het hof dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het postuur van de schutter anders omschrijven.
De verdediging heeft in dit verband aangegeven dat verdachte er thans niet anders uitziet dan ten tijde van de overval.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof aangegeven het postuur van de voor het hof verschenen verdachte als ‘stevig’ te omschrijven en niet als ‘erg dik’ zoals de verdediging in eerste aanleg ook heeft aangegeven.
Anders dan door de verdediging is betoogd en gelet op een soortgelijke omschrijving van een van de slachtoffers sluit dit de verdachte wat betreft zijn postuur dus niet uit. Verdachte zelf heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep van 10 augustus 2015 niet willen aangeven hoe hij zijn postuur beschrijven wil en heeft het wat betreft de omschrijving van het hof ‘stevig postuur’ gelaten bij de opmerking ‘dat laat ik aan u over’.
Daarbij is nog van belang dat er camerabeelden zijn waarvan het hof slechts twee personen in beeld ziet verschijnen en wellicht een derde waarvan zeer vaag een silhouet te zien is in de rechterbovenhoek van het beeld op het moment dat deze als een schim naar links door het licht loopt, een en ander zoals het hof ook ter terechtzitting aan de verdediging en de advocaat-generaal kenbaar heeft gemaakt.
Anders dan de weergave van de eerste persoon die in beeld verschijnt, is de weergave van de persoon die als tweede in beeld verschijnt en door de slachtoffers [slachtoffer 1 en 2] is aangewezen als de schutter, naar het oordeel van het hof dermate vaag/onduidelijk en van een dermate kwaliteit dat deze beelden van die persoon niet voor welk bewijs dan ook kunnen/mogen worden gebruikt en door het hof als zodanig ook niet zullen worden gebruikt.
Het in dit verband ter zitting van 10 augustus 2015 door de raadsman herhaalde verzoek het NFI een onderzoek te doen uitvoeren omtrent het postuur van die tweede persoon, zoals weergegeven in daartoe apart opgestelde pleitaantekeningen is, naast het hof hier bij de eerdere afwijzing ter zitting van 26 mei 2014 over heeft overwogen, dan ook zinledig.
Het hof wijs dit verzoek dan ook af en laat daarbij niet onvermeld dat daartoe naast het ontberen van de noodzaak van een dergelijk onderzoek de verdediging ook niet in zijn belangen wordt geschaad door de afwijzing van dit verzoek.
Verzoek horen van een deskundige van Vodafone
De raadsman heeft ter zitting van 10 augustus 2015 zijn verzoek een deskundige van Vodafone te horen, een en ander zoals verwoord in zijn daartoe opgestelde pleitaantekeningen.
Ter zitting heeft de advocaat-generaal aangegeven dat zij contact heeft opgenomen met de Landelijk Officier Interceptie, mr. Laheij en dat zowel deze officier van justitie als zij op ambtseed verklaren hetgeen de advocaat-generaal ter zitting heeft verwoord en schriftelijk in haar requisitoir daarover heeft opgenomen op bladzijde 4 en 5. Zij stelt onder meer dat deze officier van justitie haar meedeelde dat het dataretentiecentrum van Vodafone in Rotterdam stond en nu juist dit centrum dusdanig door brand is getroffen dat er tevergeefs is getracht gegevens terug te krijgen.
Dat men in Ierland dergelijke gegevens zou hebben, is niet juist. De gegevens worden niet opgeslagen in Ierland. Lyca, een kleinere provider, had niets van doen met dataretentie die plaatsvond door Vodafone.
Het hof neemt genoegen met deze verklaring en uitleg en acht dit verzoek, naast hetgeen het hof hier bij de eerdere afwijzing ter zitting van 26 mei 2014 over heeft overwogen, dan ook zinledig nu, gelet op de informatie van de advocaat-generaal, naar het oordeel van het hof voldoende vaststaat dat de verzochte gegevens er niet meer zijn en ook niet meer (anderszins) kunnen worden verkregen. Het alsnog horen van een deskundige zoals verzocht door de raadsman heeft dan ook geen zin.
Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Naast het ontberen van de noodzaak van een dergelijk onderzoek, wordt de verdediging ook niet in zijn belangen geschaad door de afwijzing van dit verzoek.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen de slachtoffers in deze zaak, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met geweld en bedreiging met geweld in hun woning overvallen en goederen weggenomen een en ander zoals bewezen is verklaard. Bij binnenkomst heeft een van de daders de hond neergeschoten. Tijdens de overval is ook [slachtoffer 1] beschoten; hij is twee keer geraakt in zijn bovenlichaam. Er werd door de daders geroepen ”Waar is de kluis?!”. Nadat de slachtoffers hebben gezegd dat er geen kluis in het huis aanwezig was zijn de daders er vandoor gegaan met telefoons, een laptop en ongeveer 1500 euro. [Slachtoffer 1] bleef met ernstige verwondingen achter en de hond is later die nacht overleden.
Deze traumatische gebeurtenis heeft grote emotionele invloed gehad op de slachtoffers zoals ook blijkt uit de door hun ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen. De overval vond plaats in hun woning, bij uitstek een plek waar de slachtoffers zich veilig zouden moeten kunnen voelen. [Slachtoffer 1] verklaart dat hij niet alleen fysiek de gevolgen van de overval heeft ervaren -doordat hij ten gevolge van de schotwond zijn arm moeizaam kon strekken en omhoog kon doen- maar dat hij zich ook geen vrij mens meer voelt die kan gaan en staan waar hij wil. Het gevoel van onveiligheid vertaalt zich onder meer in het controleren van alle ramen en deuren in huis, of zij goed op slot zijn. [Slachtoffer 2] voelde zich in de uren na de overval reddeloos, radeloos en verloren. Sinds die avond is hij zichzelf niet meer. Hij is het vertrouwen in de medemens kwijt en kan moeilijk omgaan met zijn woede. Bij de verwerking van de overval heeft hij hulp gezocht bij een psycholoog, maar vooralsnog heeft hem dat niet geholpen. Voor beide slachtoffers geldt dat het overlijden van de hond een gat in de familie heeft geslagen en de gedachte aan de hond emotioneert de slachtoffers nog steeds.
Niet alleen op de slachtoffers heeft een woningoverval als de onderhavige een enorme impact. Ook in de samenleving zorgt een dergelijke feit voor gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof rekent dit alles de verdachte zeer ernstig aan.
Het hof slaat acht op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaande aan dit feit meermalen onherroepelijk is veroordeeld tot (langdurige) gevangenisstraffen wegens het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof heeft acht geslagen op de volgende rapporten:
het reclasseringsadvies d.d. 16 oktober 2012, opgemaakt door M.C. Telleman;
het rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia rapportage d.d. 23 oktober 2012, opgemaakt door
dr. D.J. Vinkers, psychiater;
3. het briefrapport van dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, gericht aan het arrondissementsparket ‘s-Gravenhage d.d. 22 november 2012.
Uit het onder 1 genoemde reclasseringsadvies blijkt dat er aanknopingspunten zijn op basis van het reclasseringsdossier dat er bij de verdachte sprake is van een zorgelijke ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Geconcludeerd wordt dat de verdachte vanaf zijn kinderleeftijd te kampen heeft met ernstige gedragsproblemen en zwakbegaafdheid. Voorts lukt het de verdachte niet om zich op een acceptabele manier te manifesteren in de samenleving. Zijn volwassen leven wordt gekenmerkt door werkloosheid, crimineel gedrag en detentieperioden. De verdachte lijkt niet te reageren op straf en hij stelt zich niet begeleidbaar op. De Reclassering acht een Pro Justitia rapportage geïndiceerd om onderzoek te doen naar de huidige psychiatrische toestand, de toerekeningsvatbaarheid, de kans op recidive en de eventuele behandelmogelijkheden van de verdachte.
De ontkennende verdachte heeft echter aangegeven dat hij aan een dergelijk onderzoek niet wil meewerken. Ook uit de onder 2 en 3 genoemde rapporten blijkt dat de verdachte “geen behoefte” heeft aan een Pro Justitia onderzoek.
Het hof is - alles overwegende, mede gelet op de generale en de speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal echter volstaan met de constatering van dit verzuim gelet op complexiteit van de zaak en de omvang van de (mede op verzoek van de verdediging) in dit verband verrichte onderzoekshandelingen in hoger beroep.
Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
In het onderhavige strafproces hebben de navolgende slachtoffers zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot de navolgende bedragen:
- [ [slachtoffer 2]: € 150,00 als vergoeding voor materiële schade en € 3.500,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [ [slachtoffer 1]: € 228,01 als vergoeding voor materiële schade en € 4.000,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep alle integraal aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn, uitgaande van hetgeen hiervoor bewezen is verklaard, door of namens de verdachte niet inhoudelijk betwist en liggen mitsdien, nu de door ieder van hen gestelde schade ook als een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde valt aan te merken, voor integrale (hoofdelijke) toewijzing gereed, op de wijze als nader in het dictum te bepalen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die iedere benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof ten aanzien van elk van de benadeelde partijen begroot op nihil, en voorts in de kosten die iedere benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte tot bedragen van in totaal € 3.650,00 en € 4.228,01, telkens vermeerderd met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde aan de slachtoffers is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen die bedragen, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van respectievelijk de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], op de wijze als nader in het dictum te bepalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 43a en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.650,00 (drieduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële- en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.650,00 (drieduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 (zesenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële- en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.228,01 (vierduizend tweehonderdachtentwintig euro en één cent) bestaande uit € 228,01 (tweehonderdachtentwintig euro en één cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële- en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.228,01 (vierduizend tweehonderdachtentwintig euro en één cent) bestaande uit € 228,01 (tweehonderdachtentwintig euro en één cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële- en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. R.C. Schlingemann en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 augustus 2015.
mr. R.C. Schlingemann en mr. A.D. Verhoeven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.