CRvB, 25-08-2005, nr. 04/2074 AW
ECLI:NL:CRVB:2005:AU1930
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
25-08-2005
- Zaaknummer
04/2074 AW
- LJN
AU1930
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AU1930, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 25‑08‑2005; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑08‑2005
Inhoudsindicatie
Ontslag kasbeheerder zwembad. Het oncontroleerbaar wegnemen van geld uit de kas is aan te merken als zeer ernstig plichtsverzuim zodat strafontslag niet onevenredig te noemen is.
Partij(en)
04/2074 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 maart 2004, nrs. AWB 04/534 AW en AWB 04/2, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagden is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 juli 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.F. van der Ham, werkzaam bij de CMHF, en waar gedaagden zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. G.D. Aiken, verbonden aan Aiken Advies, en mr. S.J. Louwerse en P.H. Nijhuis, beiden werkzaam bij de provincie Zuid-Holland.
II. MOTIVERING
- 1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellante was sedert mei 1993 in de functie van kassier werkzaam bij het zwembad [naam zwembad]. Wegens onzorgvuldig kasbeheer is haar bij besluit van 4 december 2002 een schriftelijke berisping gegeven. Daarbij is tevens gemeld dat indien in de toekomst weer zaken van deze aard geconstateerd worden, verdergaande disciplinaire maatregelen getroffen moeten worden.
- 1.2.
Op 9 mei 2003 is bij een controle van de door appellante beheerde kas een kastekort aangetroffen van € 80,-. Daarmee geconfronteerd heeft appellante verklaard dat zij dat geld mee naar huis had genomen om het vervolgens zelf te wisselen in kleingeld, nadat zij meerdere keren tevergeefs om wisselgeld gevraagd had aan haar leidinggevende.
- 1.3.
Gedaagden hebben appellante wegens dit aan haar toe te rekenen onzorgvuldig kasbeheer de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Na bezwaar is die straf gehandhaafd bij het bestreden besluit van 18 december 2003.
- 2.
Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
- 3.
Appellante is van mening dat het bestreden besluit niet in een evenredige verhouding staat tot het nadeel voor haar. Zij heeft gewezen op de aard en geringe ernst van het plichtsverzuim, haar leeftijd (38 jaar) en moeilijke arbeidsmarktpositie en haar goede staat van dienst. Zij heeft verder aangevoerd dat het haar verweten plichtsverzuim bestaat uit het voeren van onzorgvuldig kasbeheer en niet uit verduistering van gelden. De overweging van de rechtbank dat appellante er niet in is geslaagd de schijn weg te nemen dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering, acht zij onjuist.
- 4.
Namens gedaagden is betoogd dat het appellante verweten plichtsverzuim zeer ernstig is. Van een functionaris als appellante mag honderd procent integriteit en betrouwbaar-heid en naleving van de regels omtrent kasbeheer verlangd worden. Door zonder toestemming en wetenschap van de leiding het bedrag uit haar kassa weg te nemen, heeft appellante getoond de vereiste integriteit en betrouwbaarheid te missen. Hierdoor is het vertrouwen in haar onherstelbaar beschadigd. Het plichtsverzuim is des te erger, aangezien appellante eerder een straf (van schriftelijke berisping) is gegeven en zij uitdrukkelijk gewaarschuwd was. Gedaagden zijn van mening dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de intentie had geld te wisselen. Daarvoor is immers, tegenover het feit dat zij haar leidinggevende op geen enkele wijze heeft geïnformeerd over het meenemen van geld en tegenover het feit dat zij het geld langere tijd onder zich heeft gehouden, onvoldoende de omstandigheid dat appellante enkele keren om wisselgeld had gevraagd. Gedaagden achten tot slot de door appellante aangedragen persoonlijke aspecten deels onjuist - gelet op de eerder gegeven disciplinaire straf is geen sprake van een goede staat van dienst - en overigens niet doorslaggevend.
- 5.
De Raad overweegt dat hij gedaagden geheel kan volgen in hun onder 4. weergegeven standpunt.
- 5.1.
Waar volstrekt betrouwbaar kasbeheer geboden is, is het oncontroleerbaar wegnemen van geld uit de kas zeer ernstig plichtsverzuim. Omdat voorts sprake is van herhaling van onzorgvuldig kasbeheer en appellante eerder berispt en gewaarschuwd was, acht de Raad de straf van ontslag niet onevenredig aan de aard en ernst van het appellante verweten plichtsverzuim.
- 5.2.
De Raad deelt de opvatting van gedaagden dat appellante met de enkele verwijzing naar haar tevergeefs gedane verzoek om wisselgeld, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het geld uit de kassa heeft meegenomen om het te kunnen wisselen in kleingeld. Omdat gedaagden appellante niet hebben verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan (de schijn van) verduistering, is de grief van appellante betreffende de daarover in de aangevallen uitspraak opgenomen overweging terecht geuit. Deze grief treft echter geen doel, omdat zij niet afdoet aan de houdbaarheid van het bestreden besluit.
- 5.3.
De Raad kan gedaagden tot slot eveneens volgen in hun opvatting dat de door appellante genoemde persoonlijke omstandigheden, voorzover al juist en van betekenis, niet van een zodanig gewicht zijn dat daaraan een doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. De in de afweging te betrekken belangen van appellantes leeftijd en positie op de arbeidsmarkt wegen niet op tegen het belang van gedaagden bij een kassier die het volstrekte vertrouwen waardig is.
- 6.
Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden bevestigd.
- 7.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
- 01.08.