Een geschrift, te weten een uitdraai van de peilbakengegevens waarop handgeschreven staat genoteerd: “680284-16 [verdachte] Gegevens baken [kenteken] dd 01-10-16”.
Hof Amsterdam, 24-01-2018, nr. 23-002003-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:185
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-01-2018
- Zaaknummer
23-002003-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:185, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑01‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Drietal bedrijfsinbraken en diefstal uit een woning. Oplegging gevangenisstraf 2 jaren. Immateriële schade door benadeelde partij niet gesteld, vordering in zoverre afgewezen.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002003-17
datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-680284-16 en 13-741036-16 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
postadres volgens eigen opgave: [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 primair en
5 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2016 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand (gelegen aan de Paxtonstraat) heeft weggenomen 5, althans een of meer filmcamera('s) (merk/type: Gopro type 4) en/of 5, althans een of meer computer(s) (merk/type: Apple Pro 15 en/of Apple Air 13 en/of Apple Imac 21), geheel of ten dele toebehorend aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat (bedrijfs)pand heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer ra(a)m(en) en/of deur(en) van/aan voornoemd (bedrijfs)pand;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2016 en/of op of omstreeks 01 oktober 2016 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand (gelegen aan de Bedrijvenweg) heeft weggenomen een telefoon (merk/type: Apple iPhone 6) en/of een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 80 euro), geheel of ten dele toebehorend aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat (bedrijfs)pand heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer deur(en) van voornoemd (bedrijfs)pand; 3.
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan Nieuwenoord) heeft weggenomen
- een laptop en/of
- een laptoptas en/of
- een of meer camera-apparatu(u)r(en) en/of
- een of meer siera(a)d(en) en/of
- een tondeuse en/of bijbehorend koffertje en/of
- een of meer verpakking(en) parfum,
geheel of ten dele toebehorend aan [naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer slot(en) en/of deur(en) van voornoemde woning;
4. 4.
hij op of omstreeks 27 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand (gelegen aan de Balthasar Floriszstraat en/of Hobbemakade) heeft weggenomen een computer (merk: Lenovo) en/of een telefoon (merk: Siemens) en/of een kluis/geldkist (met inhoud van ongeveer 600 euro en/of een of meer portemonnee(s) met inhoud), geheel of ten dele toebehorend aan Bezorgrestaurant [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat (bedrijfs)pand heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer deur(en) van voornoemd (bedrijfs)pand.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewijsverweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde is er geen direct bewijs voor de aanwezigheid van de verdachte ter plaatse. Indien de verdachte al is te zien op de camerabeelden van BP tankstation Honswijck A1, dan nog behelst het dossier geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte op
1 oktober 2016 in Zwolle en Nijverdal was en daar betrokken is geweest bij de inbraken in bedrijfspanden. De peilbakengegevens sluiten niet uit dat personen uit en in de auto zijn gestapt en bovendien heeft [medeverdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg in zijn eigen zaak verklaard dat de verdachte niet betrokken was bij deze bedrijfsinbraken.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde is er evenzeer onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van betrokkenheid van de verdachte. Er zijn er geen sporen gevonden die duiden op de aanwezigheid van de verdachte ter plaatse. Voorts zijn geen bij de inbraak ontvreemde goederen bij de verdachte aangetroffen. Daarnaast is de herkenning van de verdachte, op stills van camerabeelden, door twee politieambtenaren onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De kwaliteit van stills is onvoldoende om tot een herkenning te kunnen komen en niet uitgesloten kan worden dat een ander dan de verdachte op de stills te zien is.
Ook ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde zijn de herkenningen van de verdachte onvoldoende en ontbreekt nader wettig en overtuigend bewijs. De omstandigheid dat de verdachte lijkt op de persoon die op de camerabeelden te zien is en dat hij daarop wordt herkend door politieambtenaren, wil nog niet zeggen dat die persoon daadwerkelijk de verdachte is. Het bij de verdachte aangetroffen t-shirt is niet zodanig uniek dat daaruit kan volgen dat het de verdachte is op de camerabeelden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 19 september 2016 is een peilbaken geplaatst onder een voertuig van het merk BMW. Op dit voertuig waren valse kentekenplaten bevestigd, met daarop het kenteken [kenteken] . In de nacht van 30 september 2016 op 1 oktober 2016 reed deze BMW over de A1 en A28 met een stop om 00:21 uur bij het BP tankstation Honswijck, gevestigd aan de Rijksweg A1 te Muiden. De verdachte is op de stills van de camerabeelden van het tankstation Honswijck door verschillende politieambtenaren herkend als een inzittende van de desbetreffende BMW. Hij is op dat tankstation als bijrijder ingestapt. Vervolgens is de BMW omstreeks 00:25 uur verder gereden in de richting van Zwolle. Bij Zwolle heeft de BMW de snelweg verlaten en is rond 01:09 uur industriegebied Marslanden G te Zwolle ingereden. In de Paxtonstraat – in de directe omgeving van de vestiging van [bedrijf 1] te Zwolle – heeft de BMW tussen 01:12 uur en 01:20 uur stilgestaan. Uit de peilbakengegevens1., waarin ook de gereden snelheid is vastgelegd, kan worden afgeleid dat de BMW op de route van het tankstation Honswijck naar de Paxtonstraat niet op enig moment is gestopt. Op de Paxtonstraat 4 te Zwolle, waar het bedrijf [bedrijf 1] is gevestigd, heeft die nacht omstreeks 01:19 uur – zo blijkt uit een melding van de alarmcentrale – een inbraak plaatsgevonden. Getuige [getuige] zag daar omstreeks 01:22 uur twee mannen voorin in een BMW zitten en zag twee andere mannen, die in het zwart waren gekleed en bivakmutsen droegen, instappen, waarna de BMW vol gas en met gedoofde lichten wegreed. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat de door [getuige] waargenomen BMW een andere is dan het voertuig met de valse kentekenplaten.
De BMW is richting Nijverdal gereden en heeft tussen 02:15 uur en 02:21 uur stilgestaan op de Bedrijvenweg in de directe omgeving van de vestiging van [naam 1] waar in diezelfde nacht een inbraak heeft plaatsgevonden. Uit de peilbakengegevens kan worden afgeleid de BMW op de route van de Paxtonstraat te Zwolle naar de Bedrijvenweg te Nijverdal niet op enig moment is gestopt.
Het hof gaat er, gelet op de herkenningen van de verdachte als inzittende van de BMW bij BP Honswijck en het ontbreken van een verklaring van zijn kant die in een andere richting wijst, van uit dat de verdachte één van de inzittenden is geweest van de BMW waarmee is gereden naar de plaatsen waar die nacht de bedrijfsinbraken plaatsvonden bij [bedrijf 1] te Zwolle en bij [naam 1] te Nijverdal.
Voorts acht het hof het ’s nachts vanuit de Randstad koers zetten naar een bestemming op een industrieterrein in het oosten van het land, de waarnemingen van getuige [getuige] van de kleding van inzittenden van de BMW en het vluchtgedrag na de inbraak bij [bedrijf 1] , kennelijk gevolgd door het koers zetten naar een volgende locatie waar wordt ingebroken, redengevend voor het bewijs in die zin dat daaruit wordt afgeleid dat de inzittenden van de BMW op de hoogte waren van de bedoeling van deze nachtelijke rit, te weten – een strooptocht gericht op – het (volgens) gezamenlijk (plan) plegen van bedrijfsinbraken.
Met betrekking tot de precieze toedracht van die bedrijfsinbraken kan worden vastgesteld dat deze door verenigde personen zijn begaan, te weten de inzittenden van de BMW, ook al is niet te achterhalen wie daarbij precies welke rol heeft gespeeld. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte met zijn mededader(s) de bedrijfsinbraken gezamenlijk hebben uitgevoerd – overeenkomstig een hen tevoren bekend plan – en daarbij zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het in vereniging plegen van deze feiten. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de verdachte zich in de BMW heeft bevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar op zijn betrokkenheid bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde inbraken duiden, terwijl de verdachte daarvoor geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwenende verklaring heeft gegeven.
De verweren worden dan ook verworpen.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde
Anders dan de raadsman acht het hof de stills van de in deze zaken beschikbare camerabeelden niet van dusdanig geringe scherpte en kwaliteit dat aan de hand daarvan geen herkenning kan plaatsvinden. Het hof overweegt verder dat de verdachte op zowel de stills van de woninginbraak te Rotterdam als op de stills van de bedrijfsinbraak te Amsterdam door verscheidene politieambtenaren is herkend, die uit hoofde van hun werkzaamheden goed met hem bekend waren. Het hof acht op grond van het voorgaande de herkenningen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Voorts bestaat een grote gelijkenis tussen de jas en het petje die werden gedragen door één van de daders die op de stills van de woninginbraak te Rotterdam is te zien enerzijds, en de jas en het petje die werden gedragen door één van de daders die op de stills van de bedrijfsinbraak te Amsterdam is te zien anderzijds, op welke stills de verdachte – zoals hiervoor reeds overwogen – door politieambtenaren is herkend. Met betrekking tot de bedrijfsinbraak te Amsterdam komt daar nog bij dat het hof het T-shirt met daarop de afbeelding van het hoofd van Donald Duck in het zwart, die in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen, voldoende onderscheidend acht om te concluderen dat dit identiek is aan het T-shirt dat te zien is op de stills van de in die zaak beschikbare camerabeelden, hetgeen het hof verder sterkt in zijn overtuiging dat de verdachte de persoon is die op die stills is te zien.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de onder 3 tenlastegelegde woninginbraak en de onder 4 ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
Ook deze verweren worden dus verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 oktober 2016 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Paxtonstraat heeft weggenomen 5 filmcamera's (merk/type: Gopro type 4) en 5 computers (merk: Apple), toebehorend aan [bedrijf 1] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van een raam en deuren van voornoemd bedrijfspand;
2
hij op 1 oktober 2016 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Bedrijvenweg heeft weggenomen een telefoon (merk/type: Apple iPhone 6) en een geldbedrag (80 euro), toebehorend aan [naam 1] en/of [naam 2] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft door middel van braak van een deur van voornoemd bedrijfspand;
3.
hij op 29 juni 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan Nieuwenoord heeft weggenomen
- een laptop en
- camera-apparatuur en
- sieraden en
- een tondeuse en bijbehorend koffertje en
- verpakkingen parfum,
toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en zijn mededaders;
4.
hij op 27 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Balthasar Floriszstraat en Hobbemakade heeft weggenomen een computer (merk: Lenovo) en een telefoon (merk: Siemens) en een kluis (met ongeveer 600 euro en portemonnees met inhoud), toebehorend aan Bezorgrestaurant [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft door middel van braak van een deur van voornoemd bedrijfspand.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht, indien het tot een strafoplegging komt, in ieder geval geen hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met (één of meer) anderen schuldig gemaakt aan een drietal bedrijfsinbraken. Bij deze bedrijfsinbraken is telkens forse schade en chaos veroorzaakt en zijn verschillende kostbare goederen weggenomen. Dergelijke vermogensdelicten bezorgen de gedupeerde ondernemers naast de nodige schade ook veel hinder. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal uit een woning. Een woning is bij uitstek een plaats waar de bewoner zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Door een misdrijf als het onderhavige wordt dit gevoel op ernstige wijze aangetast. De verdachte heeft, door het plegen van deze vier misdrijven, een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen aan de dag gelegd. Bovendien versterken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2018 is hij in het recente verleden ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld tot langdurige vrijheidsstraffen, waaronder 12 en 15 maanden gevangenisstraf. Dat weegt sterk in zijn nadeel.
De verdachte heeft er in geen enkel stadium van de strafprocedure blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Evenmin heeft hij zich op enigerlei wijze bereid getoond om, bijvoorbeeld onder toezicht en met begeleiding van de reclassering, te werken aan het recidivegevaar dat hij klaarblijkelijk in zich bergt. Bijzondere persoonlijke omstandigheden die tot matiging van de op te leggen straf aanleiding geven, zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen, waarmee met name wordt beoogd de samenleving enige tijd tegen de verdachte te beschermen. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, passend en geboden. Hieruit volgt dat het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf in de omstandigheden van dit geval onvoldoende recht vindt doen aan de ernst van de feiten en het strafdoel van speciale preventie.
Vordering van de benadeelde partij [naam 3]
Vordering
De benadeelde partij [naam 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het onder 3 tenlastegelegde. Deze vordering bedraagt € 625, bestaande uit – naar het hof begrijpt – een bedrag van € 241,42 ter compensatie van materiële schade (€ 225 eigen risico en € 16,42 reiskosten) en een bedrag van € 400 ter compensatie van immateriële schade. Voorts heeft de benadeelde partij verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot € 241,42 ter compensatie van materiële schade (€ 225 eigen risico en € 16,42 reiskosten), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt verdediging
Van de zijde van de verdachte is de vordering niet betwist.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 241,42 (€ 225 eigen risico en € 16,42 reiskosten), mede omdat de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande niet door of namens de verdachte zijn weersproken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van € 400 overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken. Het bestaan van geestelijk letsel is door de benadeelde partij niet gesteld, zodat de vordering in zoverre moeten worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de materiële schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Voorts zal het hof het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4] h.o.d.n. [bedrijf 3] Bezorgrestaurants
Vordering
De benadeelde partij [bedrijf 4] . heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het onder 4 tenlastegelegde. Deze bedraagt € 6.120,72 ter vergoeding van materiële schade. Voorts heeft de benadeelde partij verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot € 500 aan materiële schade, zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, op grond van de bepleite vrijspraak van feit 4, verzocht de vordering geheel af te wijzen. Subsidiair heeft hij betwist dat een eigen risico van € 500 aan materiële schade, zoals de rechtbank heeft aangenomen, zodanig gebruikelijk bij bedrijfsverzekeringen is dat dit bedrag voor toekenning in aanmerking komt. Het gevorderde schadebedrag is (ook) voor het overige onvoldoende onderbouwd en onduidelijk is welk deel reeds door de verzekering is vergoed, aldus de raadsman.
Oordeel hof
Uit het schadeonderbouwingsformulier kan worden opgemaakt dat de benadeelde partij een verzekeraar heeft aangesproken, kennelijk teneinde tot uitkering van de geleden schade te komen, en dat het de benadeelde partij ten tijde van het indienen van voormeld formulier nog niet bekend was in hoeverre haar schade door de verzekeraar zou worden vergoed. De rechtbank heeft de benadeelde partij in haar vordering grotendeels niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benadeelde partij in de loop van het proces geen nadere informatie had verschaft, zodat onduidelijk was of de verzekeraar tot uitkering was overgegaan. In hoger beroep heeft benadeelde partij te kennen gegeven de vordering te willen handhaven tot de in eerste aanleg gevorderde som, doch zonder daarbij nadere informatie te verstrekken over enige uitkering door de verzekeraar, terwijl dit wel op de weg van de benadeelde partij had gelegen. Dit klemt te meer nu de vordering op dit punt van de zijde van de verdachte gemotiveerd is weersproken. Bij die stand van zaken acht het hof het een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie bij te brengen. Anders dan de rechtbank zal het hof ook niet een beperkt bedrag van € 500 voor vergoeding in aanmerking brengen, omdat naar het oordeel van het hof onvoldoende vaststaat dat dat het eigen risico bij bedrijfsverzekeringen € 500 pleegt te bedragen. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2016 voorwaardelijke opgelegde deel van de gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft, in het verlengde van de vrijspraken die hij heeft bepleit, verzocht de vordering af te wijzen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan vier misdrijven heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
1.00 STK Shirt (5283512);
- -
1.00 STK Schoenen, Valentino (5284014);
- -
3.00 STK Sleutel (5290021);
- -
1.00 DVS Papier (5283482);
- -
1.00 DVS Kassabon (5283506).
Vordering van de benadeelde partij [naam 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 241,42 (tweehonderdeenenveertig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 241,42 (tweehonderdeenenveertig euro en tweeënveertig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 241,42 (tweehonderdeenenveertig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 241,42 (tweehonderdeenenveertig euro en tweeënveertig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4] .
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2016, parketnummer 13-741036-16, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2018.
[…]
.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑01‑2018