Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.8.1
8.8.1 Afzonderlijk oordeel
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hetzelfde gold voor de vergoeding bij belediging krachtens art. 1408 BW(oud).
Ook m.b.t. immateriële schade is die regel hiervoor tot uitgangspunt genomen, vgl. § 2.5.6.5.
Zie voor een onzuiver gebruik van het begrip matiging i.v.m. de vergoeding van immateriële schade Ktg. Leiden 29 januari 1997, Prg. 1997, 4728.
Handelingen II, PG Bk 6, p. 377
BGH 6 juli 1955, BGHZ 18, 160/1.
In de parlementaire geschiedenis (MvA ii, PG Bk 6, p. 449) wordt de matigingsbevoegdheid ook gezien als een bijdrage tot een beter inzicht in en controle op de werkelijke overwegingen van de rechter. In dezelfde zin Maeijer 1962, p. 89-91 en m.b.t. immateriële schade p. 75.
Men denke m.n. aan het totale schadebedrag in verhouding tot de draagkracht van de laedens.
In dezelfde zin Asser-Hartkamp 4-1, nr. 500, die een afzonderlijke behandeling in het kader van art. 6:109 bepleit wanneer het omstandigheden betreft die 'in een losser verband met de aard en de hoogte van het nadeel staan'. Ook in deze zin Hof Arnhem 9 maart 1982, N] 1983, 109: 'Het hof acht het principieel juister eerst vast te stellen welk bedrag aan de gelaedeerde (...) uit dezen hoofde in beginsel toekomt en vervolgens na te gaan of er gronden zijn om dit bedrag op grond van het in art. 1407 lid 2 BW bepaalde te matigen.'
Handelingen 77, PG Bk 6, p. 411 en 424.
Artikel 1407 BW(oud) droeg de rechter op bij de begroting van letselschade rekening te houden met 'den wederzijdschen stand en de fortuin der personen' en met 'de omstandigheden'.1 Aldus werd de rechter, ook voor wat betreft de vergoeding van immateriële schade, de mogelijkheid geboden bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding niet alleen acht te slaan op de omvang van de schade, maar tevens op andere omstandigheden. In het huidige recht is die bevoegdheid niet langer beperkt tot specifieke gevallen van letselschade en is zij meer algemeen geformuleerd en neergelegd in artikel 6:109.
Krachtens artikel 6:109 heeft de rechter de bevoegdheid om de verplichting tot schadevergoeding te matigen wanneer toekerining van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Bovendien mag volgens artikel 6:109 lid 2 niet worden gematigd tot een lager bedrag dan waarvoor de schuldenaar zijn aansprakelijkheid door verzekering heeft gedekt of verplicht was te dekken. Een en ander betekent dat volledige vergoeding regel is2 en matiging - gezien het woord 'onaanvaardbaar' - betrekkelijk hoge uitzondering. Het gaat in het vervolg om matiging in deze specifieke betekenis en niet om 'matiging' in de zin van 'vermindering' meer in het algemeen (zoals bij eigen schuld, et cetera).3
Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade rijst in de eerste plaats de vraag of artikel 6:109 zelfstandige betekenis heeft naast artikel 6:106, dat de rechter opdraagt de omvang van de vergoeding 'naar billijkheid' vast te stellen. In de tweede plaats rijst de vraag of de aard van de schade bijzonderheden meebrengt voor de matiging, of deze nu plaatsvindt onder de vlag van artikel 6:109 danwel van artikel 6:106.
Ten aanzien van de vraag of artikel 6:109 bij immateriële schade zelfstandige betekenis heeft naast artikel 6:106 is tijdens de parlementaire behandeling van artikel 6.1.9.11 door Meijers opgemerkt:4.
'Het gaat om het bedrag, dat de rechter zal toekennen voor zuiver ideële schade. Wanneer daarvoor scherpe grenzen gegeven waren, zou de vraag in overweging komen, maar aangezien de rechter hier volkomen vrijheid heeft een bedrag toe te kennen, zal hij daarbij toch reeds alle omstandigheden in aanmerking moeten laten komen. Hier verdwijnt dus ieder praktisch belang, of hier matigingsrecht erkend kan worden, ja dan neen. De rechter moet hier naar billijkheid beslissen en hij zal geen schadevergoeding, maar een schadeloosstelling, een tegemoetkoming toekennen.'
Aldus biedt artikel 6:106 de rechter de mogelijkheid om een oordeel over factoren die doorgaans in het kader van de matiging worden beschouwd volledig schuil te doen gaan achter de sluier van de billijkheid in de zin van artikel 6:106. Die gedachte is ook door het Duitse Bundesgerichtshof geuit:5
‘In Wirklichkeit ergibt sich der Betrag des Schmerzensgeldes (...) erst aus der Ab-wegung aller Umstande des Einzelfalles. Es handelt sich bei der Berücksichtigung der wirtschaftlichen Verhaltnisse des Schadigers gerade nicht um eine Kürzung einer 'an sich' angemessenen Entschadigung, sondern es wird nach § 847 BGB unter Berücksichtigung aller nicht wertneutralen Umstande, zu denen auch die wirtschaftlichen Verhaltnisse der Beteiligten gehören, überhaupt erst die 'billige Entschadigung' ermittelt, die ohne Heranziehung aller Umstande und damit gegebe-nenfalls auch der wirtschaftlichen Verhaltnisse der Beteiligten nicht ermittelt werden kann.'
Toch spreekt deze benadering mij niet aan. Hoewel achter een vaststelling 'naar billijkheid' de facto uiteraard van alles schuil kan gaan, is een dergelijke versluiering nodeloos geheimzinnig en onwenselijk. Afgezien van het feit dat wij - anders dan het Duitse recht - een afzonderlijke bepaling voor matiging kennen, is het ook zinvol om - ook bij de vergoeding van immateriële schade -onderscheid te maken russen de vaststelling van de omvang van de schade en de eventuele matiging van de vergoeding. Aldus wordt het oordeel over de omvang van het smartengeld inzichtelijker gemaakt doordat wordt aangegeven welke omstandigheden op welke wijze hun invloed hebben doen gelden.6 Verschillende factoren en omstandigheden kunnen immers op verschillende wijzen meewegen en het komt de vergelijkbaarheid van gevallen ten goede wanneer de kenmerken van die gevallen genoegzaam worden geëxpliciteerd. Bovendien spelen bij de vraag of matiging geïndiceerd is verschillende factoren een rol die niet zozeer verband houden met de immateriële schade op zichzelf,7 waardoor de matigingsvraag ook niet alleen in het billijkheidsoordeel in het kader van de smartengeldbegroting mag worden bezien. Een en ander pleit er voor het oordeel over matiging te scheiden van het oordeel over de begroting en dat onderscheid ook - evenals bij de vaststelling van de vergoeding van vermogensschade - tot uitdrukking te brengen.8 Een dergelijke handelwijze is bovendien in overeenstemming met de zware motiveringsplicht die de wetgever in het kader van de matiging voor ogen heeft gestaan.9