Rb. Noord-Nederland, 25-03-2013, nr. C-18-138420 - JE RK 13-18
ECLI:NL:RBNNE:2013:4045
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
25-03-2013
- Zaaknummer
C-18-138420 - JE RK 13-18
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2013:4045, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 25‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 25‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Betreft afwijzing van het verzoek verlenging termijn ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de drie minderjarige kinderen. Bevoegdheid De ouders hebben de kinderen op 28 september 2012 meegenomen naar een onbekend adres in Duitsland. Het onttrekken van de kinderen aan de uitvoering van de getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen is ongeoorloofd. Het huidige verzoek vloeit voort uit de eerdere verzoeken tot (voorlopige) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. In ter zake genomen beslissingen, tot en met de Hoge Raad, is vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen op grond van de bepalingen van Brussel II bis. Relatief bevoegd is de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. In de onderhavige procedure is de rechtbank uitgegaan van het perpetuatio fori-beginsel: de gewone verblijfplaats bij aanvang van de maatregel is bepalend. Inhoudelijke beoordeling Nu de kinderen door de ouders onttrokken zijn aan het zicht van bjz zijn de criteria, op grond waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken, voor een verlenging daarvan thans feitelijk niet toetsbaar. De kinderen worden onttrokken aan elk contact met hulpverlening en worden verborgen gehouden, volgens de raadsman onder erbarmelijke omstandigheden, hetgeen doet vermoeden dat de ernstige zorgen die er ten tijde van de ondertoezichtstelling waren, nog steeds bestaan. De ouders zijn, gesteund door hun raadsman, op vele fronten de juridische strijd aangegaan. Dit levert voor de kinderen thans een situatie van abstinentie van hulpverlening en voorzieningen op, hetgeen schadelijk moet worden geacht voor de ontwikkeling van de kinderen, temeer daar de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen niet tot uitvoering kunnen worden gebracht. De ontstane patstelling tussen bjz en de ouders is voor de Centrale Autoriteit aanleiding geweest het teruggeleidingsverzoek van bjz af noch toe te wijzen. Wel is er een zorgmelding uitgegaan naar de Duitse Centrale Autoriteit. Het is in het belang van de minderjarigen dat er een situatie van rust en redelijkheid wordt geschapen met inzet van alle betrokkenen. De abstinentie van hulpverlening en voorzieningen voor de kinderen moet worden doorbroken. Een verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing draagt daar niet aan bij, hoe juist de onderbouwing van de verzoeken daartoe ook mag zijn. De kinderrechter spreekt de verwachting uit dat de ouders hun verantwoordelijkheid zullen oppakken opdat de kinderen weer toegang krijgen tot hulpverlening en voorzieningen die zij nodig hebben in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknr.: C/18/138420 / JE RK 13-18
beschikking kinderrechter d.d. 26 maart 2013
inzake
* [de minderjarige 1],
geboren in de gemeente Stadskanaal op [datum],
* [de minderjarige 2],
geboren in de gemeente Stadskanaal op [datum],
* [de minderjarige 3],
geboren in de gemeente Groningen op [datum],
kinderen van:
[naam 1]
en
[naam 2],
advocaat mr. H. Struycken,
advocatenkantoor Struycken,
2de Oosterparkstraat 167,
1092 BE Amsterdam.
Het gezag over voornoemde minderjarigen berust bij de ouders.
PROCESGANG
Op 7 januari 2013 heeft het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ingediend, gedateerd 17 december 2012. Daarbij is overgelegd het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, alsmede indicatiebesluiten.
Op 23 januari 2013 is een brief met bijlagen ontvangen van bjz.
Bij faxbericht van 7 februari 2013, bevestigd bij brief binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 11 februari 2013, is een verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de advocaat van ouders ontvangen.
Op 12 februari 2013 is ter griffie van de rechtbank een faxbericht binnengekomen afkomstig van de advocaat van de ouders, waarin is medegedeeld dat noch de ouders noch de advocaat ter zitting aanwezig zullen zijn.
Op 12 februari 2013 zijn (door het haperen van de faxmachine, incomplete) faxberichten binnengekomen van bjz .
Naar aanleiding van door bjz verzonden (incomplete) faxberichten aan de advocaat heeft de advocaat hierop gereageerd bij faxbericht van 12 februari 2013.
Op 13 februari 2013 zijn nadere (incomplete) faxberichten en een faxbrief binnengekomen afkomstig van bjz.
Op 13 februari 2013 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij de heer R. Westerhof, gezinsvoogd en mevrouw mr. J.A.H. Nieman, juridisch adviseur van bjz.
Ter zitting is een pleitnota, met ontbrekende stukken, overgelegd, waarbij is verwezen naar de bij brief van 12 februari 2013 verstuurde producties.
Bij brief van 12 februari 2013, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 14 februari 2013 zijn de door bjz gefaxte producties, alsnog overgelegd.
Op 14 februari 2013 is ter griffie van de rechtbank een faxbericht binnengekomen (met bijlage), afkomstig van de advocaat van de ouders.
Op 14 februari 2013 is een brief van de kinderrechter verstuurd aan de advocaat van de ouders.
Op 14 februari 2013 is een wrakingsverzoek ingediend door de advocaat van de ouders.
Op 20 februari 2013 heeft de kinderrechter een (tussen) beschikking genomen.
Bij beschikking d.d. 28 februari 2013 heeft de wrakingskamer het verzoek van de advocaat van de ouders afgewezen.
OVERWEGINGEN
De feiten:
[de minderjarige 1] , geboren op [datum] te Stadskanaal,
[de minderjarige 2], geboren op [datum] te Stadskanaal en
[de minderjarige 3], geboren op [datum] te Stadskanaal, hierna te noemen de minderjarigen, zijn bij beschikkingen van de kinderrechter, na een voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht gesteld van bjz tot 25 februari 2013. Voorts heeft de kinderrechter machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing verleend van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg. De beschikkingen hieromtrent zijn door het Gerechtshof Leeuwarden (thans Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden), bij beschikkingen d.d. 1 maart 2012, 18 oktober 2012 en 10 januari 2013 bekrachtigd. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 4 januari 2013 het beroep in cassatie tegen voornoemde beschikking van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 1 maart 2012 afgewezen
Bij beschikking d.d. 20 februari 2013 is de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 april 2013. Daarbij is de beslissing op het verzoek van bjz, en de –zelfstandige- verzoeken van de ouders, voor het overige aangehouden.
Standpunt van bjz
De ouders hebben de kinderen op 28 september 2012 tijdens een begeleid omgangsmoment zonder instemming van bjz, meegenomen. Sindsdien is er geen direct contact meer geweest tussen bjz en de ouders of de kinderen. Het afgelopen jaar van de ondertoezichtstelling heeft in het teken gestaan van vele juridische procedures en zittingen. Ondanks herhaalde pogingen van bjz om tot samenwerking met de ouders te komen en de ouders te bewegen hulp te aanvaarden, heeft dit er niet toe geleid dat de noodzakelijke hulpverlening is gestart. De gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, zijn nog onverminderd aanwezig.
Standpunt van de ouders
De kinderen wonen in Duitsland en de ouders achten de Groningse kinderrechter dan ook niet bevoegd de verlenging van de ondertoezichtstelling uit te spreken. De machtiging tot uithuisplaatsing kan niet verlengd worden, omdat de machtiging rechtens is verlopen door de periode van drie maanden. Voorts is de kinderrechter niet bevoegd de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uit te spreken, laat staan dat een machtiging kan worden geëffectueerd in Duitsland.
De ouders verzoeken de kinderrechter zich onbevoegd te verklaren met betrekking tot het onderhavige verzoek van bjz.
Voorts hebben zij de volgende zelfstandige verzoeken bij verweerschrift ingediend:
- -
alle beschikkingen die ter zake door de kinderrechter en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn genomen met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, nietig te verklaren;
- -
het weghalen van de kinderen uit Duitsland en het op transport stellen van de kinderen naar Nederland in de periode van 23 december 2011 tot 27 december 2011 als kinderontvoering in de zin van het HKOV aan te merken.
Beoordeling
Ten aanzien van de bevoegdheid van de Nederlandse en Groningse rechter
De ouders zijn van mening dat de Nederlandse rechter ingevolge de bepalingen van Brussel II bis niet bevoegd is. Voorts is volgens de ouders de kinderrechter binnen de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, niet relatief bevoegd om van het huidige verzoekschrift van bjz kennis te nemen.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
De onderhavige procedure betreft een verzoek tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling en een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen.
Een dergelijk verzoek vloeit voort uit de bij de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Groningen (thans rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen) genomen jeugdbeschermingsmaatregelen van voorlopige ondertoezichtstelling, ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
In de ter zake gevoerde juridische procedures, waarbij de ouders eveneens van mening waren dat de Nederlandse rechter en voor wat betreft de relatieve bevoegdheid de rechtbank Groningen, thans rechtbank Noord-Nederland, ingevolge de bepalingen van Brussel II bis niet bevoegd was, is omtrent deze bevoegdheid door de verschillende gerechten (Gerechtshof en rechtbank) uitvoerig overwogen en geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat daarbij de rechtbank Groningen/Noord-Nederland eveneens bevoegd was/is van de verzoeken kennis te nemen omdat -kort weergegeven- de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland niet gewijzigd is door de vlucht dan wel het plotselinge vertrek van de ouders met de kinderen naar Duitsland. De Hoge Raad heeft deze oordelen bevestigd waarmee deze in rechte vaststaan.
Ten tijde van het indienen van de voorliggende verlengingsverzoeken, en nog steeds, heeft het gezin de [naam 3]Nederland weer verlaten en zeggen zij in Duitsland te wonen, waarbij de woonplaats niet nader bekend gemaakt wordt. Het vertrek uit Nederland na de begeleide omgang op 28 september 2012 waarbij ouders de kinderen hebben onttrokken aan de uitvoering van de getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen is ongeoorloofd. Daarmee
is in de huidige situatie geen wijziging gekomen in de –laatste, voor bedoelde meeneming- gewone verblijfplaats van de kinderen. Voor de beoordeling van de bevoegdheid in de onderhavige verlengingsprocedure is deze nog immer Nederland, binnen het arrondissement Noord Nederland, locatie Groningen, daarbij uitgaande van het perpetuatio fori-beginsel dat de gewone verblijfplaats bij aanvang van de maatregel bepalend is.
Hetgeen ter zake de bevoegdheid is overwogen in de beschikkingen d.d. 1 maart 2012 en 18 oktober 2012 van het Gerechtshof Leeuwarden, thans Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem, vestiging Leeuwarden dient hier dan ook als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De kinderrechter acht zich dan ook, met inachtneming van het voorgaande, bevoegd.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
De kinderrechter dient bij een verzoek tot een verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling te toetsen of de criteria als genoemd in artikel 1:254 BW nog aan de orde zijn.
Niet is gebleken dat de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen is afgenomen c.q. opgeheven. De kinderrechter overweegt dat die bedreiging in de ontwikkeling zelfs zal kunnen zijn toegenomen nu zij van alle voor hen belangrijke sociale en medische voorzieningen lijken te zijn verstoken.
De kinderrechter is van oordeel dat nu de kinderen door de ouders onttrokken zijn aan het zicht van bjz de criteria op grond waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken voor een verlenging daarvan thans feitelijk niet toetsbaar zijn.
Dat de ouders de kinderen verborgen houden voor de jeugdbescherminginstanties en zich onttrekken aan elk contact met hulpverlening ter zake is zorgelijk en wettigt het vermoeden dat de ernstige zorgen die er zijn nog immer bestaan.
De weergave van de raadsman dat het gezin zich onder erbarmelijke omstandigheden schuil moet houden doet daaromtrent het ergste vermoeden.
Geconstateerd moet worden dat de ouders, gesteund door hun raadsman, op vele fronten de juridische strijd hebben gekozen om het door hen ervaren gelijk te halen en daar veel energie in steken, hetgeen echter voor de minderjarigen een situatie van abstinentie van hulpverlening en voorzieningen oplevert, hetgeen schadelijk moet worden geacht voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Tot een uitvoering van de getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen komt het in deze situatie derhalve niet.
Ook het Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem, vestiging Leeuwarden, heeft in haar beschikking van 10 januari 2013 in deze een patstelling geconstateerd tussen de jeugdbescherminginstanties en de ouders, hierin bijgestaan door hun raadsman, waarbij aandacht voor het bestaan hiervan is gevraagd bij de onderhavige verlengingssituatie.
Voor de Centrale Autoriteit is deze patstelling aanleiding geweest het teruggeleidingsverzoek van bjz vooralsnog af noch toe te wijzen, maar in januari jl. een zogenaamde “zorgmelding” te doen bij de Duitse Centrale Autoriteit, zoals is gebleken uit de mail van de Centrale Autoriteit van 11 februari 2013, overgelegd bij brief van bjz van 12 februari 2013, zodat in het belang van de minderjarigen er een situatie van rust en redelijkheid wordt geschapen met inzet van alle betrokkenen.
Naar het oordeel van de kinderrechter draagt een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing daar niet aan bij, hoe juist de onderbouwing van de verzoeken daartoe ook mag zijn. Voor de kinderen zal, bij een verlenging van de getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen, de vermoede situatie van abstinentie van hulpverlening en voorzieningen voor hen voortduren, hetgeen gelet op de geconstateerde zorgen en problemen niet in hun belang wordt geacht.
De kinderrechter zal de verlengingsverzoeken dan ook afwijzen in het belang van de kinderen én in de verwachting dat de ouders hun verantwoordelijkheid zullen oppakken, opdat de kinderen daardoor weer toegang krijgen tot hulpverlening en voorzieningen die zij nodig hebben in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande komt de kinderrechter niet meer toe aan de stelling van de advocaat van de ouders dat de verleende machtiging tot uithuisplaatsing rechtens zou zijn verlopen door het enkele feit dat de periode van 3 maanden is verstreken.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat hetgeen overigens bij verweerschrift als zelfstandig verzoek door de ouders is ingediend niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze verzoeken niet in het kader van de voorliggende procedure(s) kunnen worden ingediend. Overigens is er wat deze zelfstandige verzoeken betreft sprake van een herhaling van verzoeken waarop reeds meerdere malen, ook door andere rechtscolleges, afwijzend is beslist.
BESLISSING
wijst het verzoek van bjz af;
verklaart de ouders in hun verzoeken niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. M.J.B. Holsink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Kamphuis-van der Veer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.