Hof Den Haag, 22-07-2014, nr. 22-002325-13
ECLI:NL:GHDHA:2014:2518
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-07-2014
- Zaaknummer
22-002325-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2518, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑07‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3349, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑07‑2014
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk in voorwaardelijke zin - van het leven beroofd. Hij heeft een geladen vuurwapen op hem gericht, waarna een worsteling is ontstaan, het wapen is afgegaan en een kogel heeft het slachtoffer dodelijk getroffen. Het hof heeft tevens in aanmerking genomen dat de verdachte, naast voornoemde doodslag, een behoorlijke hoeveelheid munitie en wapens voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft deze voorwerpen in zijn huis bewaard waar ook zijn zonen regelmatig verbleven. Verdachte heeft zich voorts nog schuldig gemaakt aan doorrijden na een door hem veroorzaakte aanrijding zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Rolnummer: 22-002325-13
Parketnummer: 09-711647-12
Datum uitspraak: 22 juli 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1969,
[adres],
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 november 2013 en 8 juli 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er beslist op het beslag en de vordering van de benadeelde partij zoals nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair.hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Delft opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen geschoten in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair.hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Delft roekeloos en/of grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een vuurwapen heeft gepakt en/of dit vuurwapen heeft (door)geladen en/of dit vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en/of met die [slachtoffer] een worsteling heeft gehad en/of met die [slachtoffer] heeft getrokken aan dit vuurwapen en/of tijdens welke worsteling dit vuurwapen is afgegaan, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Delft [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (dreigend) een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of dit vuurwapen naar die [slachtoffer] gericht en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd: "Ga beter weg, of ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2012 tot en met 26 oktober 2012 te Delft, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk CZ (Crvena Zastava), voorhanden heeft gehad;
3.hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2012 tot en met 26 oktober 2012 te Delft een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Nagant) en/of munitie van categorie III, te weten
- 12 centraalvuur pistool munitie (hollowpoint punten) en/of
- 36 randvuur munitie (merk CCI-Speer) en/of
- 3 centraalvuur pistool munitie (merk Sellier & Bellot) en/of
- 1 kogelpatroon (hollowpoint) (merk Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad;
4.hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2012 tot en met 26 oktober 2012 te Delft (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een voor be-en afdreiging geschikte nabootsing van een pistoolmitrailleur (Heckler & Koch MP 5 K), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
5.hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Beek (Limburg), althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de A2, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde partij]) letsel en/of schade was toegebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn cliënt niet het opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin. Hij zou zich in een bedreigende situatie hebben bevonden omdat [slachtoffer] mogelijk over een vuurwapen beschikte. Toen de verdachte zag dat [slachtoffer] een beweging met zijn hand in de richting van diens rug maakte, heeft de verdachte gedacht dat [slachtoffer] een vuurwapen ging trekken. Hij is geschrokken en heeft zijn eigen pistool getrokken, doorgeladen en op [slachtoffer] gericht. Vervolgens is een worsteling ontstaan, waarbij het wapen is afgegaan. De kogel heeft [slachtoffer] geraakt en ten gevolge daarvan is [slachtoffer] overleden. Volgens de raadsman volgt hieruit niet dat zijn cliënt opzet – in voorwaardelijke of andere zin – op de dood van [slachtoffer]
heeft gehad en dient hij daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast en gaat daarbij uit van de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Op 25 oktober 2012 is [slachtoffer] met [getuige] en diens 10-jarige neefje [getuige 2] naar de woning van de verdachte gelopen. [slachtoffer] heeft aangebeld en het zoontje van de verdachte, Matthew, heeft opengedaan. Toen de verdachte van zijn zoontje hoorde dat [slachtoffer] voor de deur stond heeft hij in zijn slaapkamer een pistool van een kast gepakt, patronen uit de kluis gehaald en het wapen hiermee geladen, waarna hij het in zijn broeksband heeft gestoken en zijn trainingsjasje eroverheen heeft gedaan. De verdachte is vervolgens naar de voordeur gelopen. [slachtoffer] stond voor de deur en er ontspon zich een discussie over geld. Op enig moment heeft de verdachte zijn pistool getrokken, onmiddellijk doorgeladen en op [slachtoffer] gericht. Hierop is [slachtoffer] naar achteren gelopen en is met zijn armen wijd gaan staan. Daarna heeft [slachtoffer] getracht het wapen dat de verdachte in zijn hand had en op hem, [slachtoffer], gericht hield vast te pakken en is er een worsteling ontstaan waarbij het wapen is afgegaan en de kogel [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen concluderen dat de verdachte het slachtoffer doelbewust heeft doodgeschoten. De overweging van de rechtbank dat de verklaring van de getuige [getuige] – voor zover daaruit zou blijken dat de getuige zou hebben gezien dat de verdachte het slachtoffer moedwillig heeft gedood – niet aannemelijk is, volgt het hof in zoverre, dat naar het oordeel van het hof bedoelde verklaring van [getuige] waar deze zegt dat hij zag dat in de worsteling “de man bewust op de buik van [slachtoffer] richtte” een interpretatie bevat (namelijk dat bewust gericht zou zijn) die door een getuige strikt genomen niet kan worden waargenomen en die door het hof niet gevolgd wordt. Wel is het hof van oordeel dat de getuige waarheidsgetrouw heeft verklaard over hetgeen hij feitelijk heeft gezien, namelijk dat het pistool, in de hand van de verdachte, gericht was op de buik van het [slachtoffer] en dat hij vervolgens zag en hoorde dat “de man” (namelijk de verdachte) de trekker overhaalde. Het hof neemt aan dat het gericht zijn van het wapen op de buik van [slachtoffer] en het overhalen van de trekker plaatsvonden gedurende de worsteling en daardoor ook werden veroorzaakt en dat, zoals ook de verdachte heeft verklaard, het niet zo was dat hij het oogmerk had op dat moment [slachtoffer] neer te schieten.
Voorwaardelijk opzet
Ten aanzien van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet overweegt het hof dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (I). Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden (II), maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)(III). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049) (IV).
De verdachte heeft in een gespannen situatie een doorgeladen pistool op korte afstand op [slachtoffer] gericht en gericht gehouden. Dat [slachtoffer] zich hier vervolgens tegen heeft verzet, het pistool heeft vastgegrepen en heeft geprobeerd dat van zich af te duwen is naar algemene ervaringsregels een voorzienbare reactie en moet ook voor de verdachte voorzienbaar zijn geweest. Bij een worsteling onder die omstandigheden is voorts, naar algemene ervaringsregels, de kans aanmerkelijk te noemen dat een doorgeladen pistool afgaat en dat iemand ten gevolge hiervan komt te overlijden. De verdachte heeft dat gevolg ook bewust aanvaard. Het laden van het pistool met scherpe munitie, het bij zich steken van dat pistool, het pakken, doorladen, richten en gericht houden van dat pistool op [slachtoffer] zijn gedragingen die, tezamen genomen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (het neerschieten van de ander) dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in samenhang bezien - acht het hof bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het pistool op enig moment zou afgaan en daarmee van de kans dat [slachtoffer] ten gevolge hiervan zou komen te overlijden.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard door het wapen desondanks in handen te nemen, door te laden en op [slachtoffer] te richten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair. hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Delft opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen geschoten in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2012 tot en met 26 oktober 2012 te Delft, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk CZ (Crvena Zastava), voorhanden heeft gehad;
3. hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2012 tot en met 26 oktober 2012 te Delft een of meer wapens van categorie III, te weten een revolvers (merk Nagant) en/of munitie van categorie III, te weten
- 12 centraalvuur pistool munitie (hollowpoint punten) en/of
- 36 randvuur munitie (merk CCI-Speer) en/of
- 3 centraalvuur pistool munitie (merk Sellier & Bellot) en/of
- 1 kogelpatroon (hollowpoint) (merk Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad;
4. hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2012 tot en met 26 oktober 2012 te Delft (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een voor be-en afdreiging geschikte nabootsing van een pistoolmitrailleur (Heckler & Koch MP 5 K), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft
zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
5. hij op of omstreeks 25 oktober 2012 te Beek (Limburg), althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de A2, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde partij]) letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking verweren in hoger beroep
Geen (putatief) noodweer(exces)
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitnota ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat zijn cliënt bij het onder 1 bewezen verklaarde heeft gehandeld uit noodweer, subsidiair noodweerexces, meer subsidiair putatief noodweer, nu hij zich geconfronteerd zag met het onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn
lijf door het (latere) slachtoffer, althans – verschoonbaar - meende dat dat het geval was. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd – samengevat weergegeven – dat zijn cliënt, gelet op de omstandigheid dat het slachtoffer een beweging met zijn hand naar achteren maakte alsof hij een wapen wilde trekken en verbale bedreigingen jegens hem uitte, in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer op hem zou gaan schieten met een vuurwapen. Tegen deze dreiging heeft de verdachte zich verdedigd, aldus de raadsman.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat [slachtoffer] in zijn huis stond toen hij een ‘schietbeweging’ maakte en tegen de verdachte zei dat hij moest betalen en dat hij hem anders dood zou schieten hetgeen voor de verdachte zodanig dreigend was dat hij vreesde voor aanranding van zijn lijf.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de bij de bewijsoverweging vastgestelde feiten en omstandigheden, alsmede van het volgende. De verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd met betrekking tot de plaats waar [slachtoffer] zich bevond toen hij de beweerdelijke beweging zou hebben gemaakt. Door geen van de getuigen wordt bevestigd dat [slachtoffer] in de woning is geweest (zoals ter zitting in hoger beroep door de verdachte uitdrukkelijk is gesteld) noch dat hij enige beweging als door de raadsman gesteld heeft gemaakt. Er is geen wapen aangetroffen bij [slachtoffer] en gelet op het sporenonderzoek is het ook niet waarschijnlijk dat hij op dat moment een wapen bij zich had; evenmin is aannemelijk geworden dat hij of iemand anders een wapen zou hebben zoekgemaakt na het schieten. Dat [slachtoffer] een verbale bedreiging heeft geuit inhoudende dat de verdachte daar en op dat moment zou worden doodgeschoten strookt voorts niet met de verklaring van de verdachte, die in zo verre is bevestigd door getuigen, dat [slachtoffer] in het gesprek bij de deur voorafgaand aan het schietincident had aangekondigd dat hij een aantal dagen later, op de 31e, terug zou komen om geld te incasseren.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer de door de raadsman gestelde beweging met zijn hand heeft gemaakt, noch dat de verdachte zich anderszins geconfronteerd zag met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door het slachtoffer en om die reden zijn vuurwapen heeft getrokken. Aldus faalt het beroep op noodweer.
Ook het subsidiaire beroep op noodweerexces en het meer subsidiaire beroep op putatief noodweer stuiten af op hetgeen hiervoor is overwogen. Dat de verdachte op eerdere momenten in het voorafgaande jaar door het slachtoffer zou zijn bedreigd, kan hieraan niet afdoen. Zou ten aanzien van die eerdere incidenten al kunnen worden gesproken van een of meer noodweersituatie(s), dan is toch zoveel tijd verstreken tussen het tijdstip waarop die zijn geëindigd en de bewezen verklaarde gedragingen, dat die gedragingen niet als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kunnen gelden.
Geen psychische overmacht
De raadsman heeft tot slot nog overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Er was een ‘trigger’ in de vorm van een concrete doodsbedreiging en een beweging die door de verdachte werd uitgelegd als een greep naar een wapen. Daarom dient hij volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Nu – zoals eerder overwogen – niet aannemelijk is dat de gebeurtenissen die door de raadsman zijn aangevoerd, de zogenaamde ‘trigger’ voor de verdachte, hebben plaatsgevonden, is evenmin aannemelijk dat de verdachte dientengevolge zodanig bang of in paniek is geweest, dat hij daardoor niet anders heeft kunnen handelen dan is bewezen verklaard. De conclusies van het over de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia psychologisch onderzoek d.d. 19 februari 2013 geven geen aanleiding tot een ander oordeel.
Het verweer wordt op grond van het vorenstaande verworpen. Gelet op bovenstaande verwerpingen van de verweren en gelet op de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting in hoger beroep is van een strafuitsluitingsgrond geen sprake.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Hierboven zijn de verweren betreffende de schulduitsluitingsgronden noodweerexces en psychische overmacht besproken en verworpen. Er zijn ook overigens – mede gelet op het hiervoor genoemde psychologisch onderzoek over de persoon van de verdachte - geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Hij is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste
gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het beslag vordert de advocaat-generaal te beslissen zoals in eerste aanleg is gedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk in voorwaardelijke zin - van het leven beroofd. Hij heeft een geladen vuurwapen op hem gericht, waarna een worsteling is ontstaan, het wapen is afgegaan en een kogel heeft het slachtoffer dodelijk getroffen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte het slachtoffer van diens grootste rechtsgoed, het leven, beroofd. Dit is een zeer ernstig feit, waardoor de rechtsorde in ernstige mate is geschokt en aan de nabestaanden van het slachtoffer onzegbaar leed is aangedaan. Hierbij rekent het hof het de verdachte tevens zwaar aan dat hij het bewezenverklaarde gepleegd heeft voor zijn woning waarin op dat moment zijn twee zoons en een vriendje van een van hen aanwezig waren. Een delict als het onderhavige, gepleegd op de galerij van een flat, waarvan meerdere buren getuige zijn geweest, hetgeen voor hen zeer traumatische moet zijn geweest, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen dat de verdachte, naast voornoemde doodslag, een behoorlijke hoeveelheid munitie en wapens voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft deze voorwerpen in zijn huis bewaard waar ook zijn zonen regelmatig verbleven. Verdachte heeft zich voorts nog schuldig gemaakt aan doorrijden na een door hem veroorzaakte aanrijding zonder zijn identiteit kenbaar te maken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 19 februari 2013, opgesteld door dr. R.A.R.
Bullens, (NRGD-geregistreerd) klinisch psycholoog. Hierin is onder meer vermeld dat bij de verdachte geen sprake is
van een ziekelijke stoornis, maar wel in enige mate een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is bij de verdachte geen direct aanwijsbaar verband aangetroffen tussen die (deels) gebrekkige ontwikkeling en het ten laste gelegde. De onderzoeker concludeert dat de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Het hof verenigt zich met deze conclusie.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.991,29.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 1.991,29.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Beslag
De inbeslaggenomen en op de beslaglijst vermelde goederen zullen overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
12.00
STK Patroon;
3.00
STK Patroon;
36.00
STK Patroon.22MM;
1.00
STK Revolver;
1.00
STK Revolver;
1.00
STK Vuurwapen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. H.M.A. de Groot en mr. P.C. Römer,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Dallau.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juli 2014.