Procestaal: Duits.
HvJ EU, 14-11-2013, nr. C-478/12
ECLI:EU:C:2013:735
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
14-11-2013
- Magistraten
C.G. Fernlund, C. Toader, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-478/12
- Roepnaam
Armin Maletic/Lastminute.com
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2013:735, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 14‑11‑2013
Uitspraak 14‑11‑2013
C.G. Fernlund, C. Toader, E. Jarašiūnas
Partij(en)
In zaak C-478/12,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Landesgericht Feldkirch (Oostenrijk) bij beslissing van 20 september 2012, ingekomen bij het Hof op 24 oktober 2012, in de procedure
Armin Maletic,
Marianne Maletic
tegen
lastminute.com GmbH,
TUI Österreich GmbH,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, kamerpresident, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,
advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
TUI Österreich GmbH, vertegenwoordigd door E. Reinitzer, Rechtsanwalt,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en S. Nunes de Almeida als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Bogensberger en A.-M. Rouchaud-Joët als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 16, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de heer en mevrouw Maletic (hierna: ‘echtelieden Maletic’) enerzijds, en lastminute.com GmbH (hierna: ‘lastminute.com’) en TUI Österreich GmbH (hierna: ‘TUI’) anderzijds, over de betaling van een bedrag van 1 201,38 EUR, alsmede van rente en andere kosten, in verband met de boeking door verzoekers in het hoofdgeding bij lastminute.com van een door TUI georganiseerde all-in reis.
Toepasselijke bepalingen
3
De punten 2, 11 tot en met 13 en 15 van de considerans van verordening nr. 44/2001 luiden:
- ‘(2)
Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk.
[…]
- (11)
De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
- (12)
Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.
- (13)
In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.
[…]
- (15)
Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zo veel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet die datum autonoom worden bepaald.’
4
Volgens artikel 2, lid 1, van deze verordening ‘worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat’.
5
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van voornoemde verordening ‘kunnen [d]egenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, […] slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels’.
6
Artikel 5, punt 1, van diezelfde verordening bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
7
In artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 wordt bepaald dat, indien er meer dan één verweerder is, deze persoon ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
8
Artikel 15, lid 1, sub c, en lid 3, van deze verordening luidt:
- ‘1.
Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer
[…]
- c)
in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
[…]
- 3.
Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.’
9
Artikel 16, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.’
10
Artikel 28, lid 3, van verordening nr. 44/2001 luidt als volgt:
‘Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
11
De echtelieden Maletic wonen in Bludesch (Oostenrijk), een plaats die is gelegen binnen het ressort van het Bezirksgericht Bludenz. Op 30 december 2011 hebben zij als particulieren via internet op de website van lastminute.com voor 1 858 EUR voor zichzelf een all-in reis geboekt — en betaald — naar Egypte, die zou plaatsvinden van 10 tot en met 24 januari 2012. Op haar homepage heeft de in München (Duitsland) gevestigde onderneming lastminute.com aangegeven dat zij als reisbureau optrad en dat de reis zou worden georganiseerd door TUI, waarvan de zetel zich bevindt in Wenen (Oostenrijk).
12
De door verzoekers in het hoofdgeding verrichte boeking betrof hotel Jaz Makadi Golf & Spa in Hurghada (Egypte). Lastminute.com bevestigde de boeking en zond deze door naar TUI. Vervolgens ontvingen de echtelieden Maletic op 5 januari 2012 een ‘bevestiging/rekening’ van TUI, waarop de bij lastminute.com geboekte reisgegevens werden weergegeven, maar een ander hotel werd vermeld, namelijk het Jaz Makadi Star Resort Spa, in Hurghada.
13
Pas na hun aankomst op de plaats van bestemming ontdekten verzoekers in het hoofdgeding de fout met betrekking tot het hotel. Om alsnog in het aanvankelijk via de homepage van lastminute.com geboekte hotel te kunnen verblijven, dienden zij een toeslag van 1 036 EUR te betalen.
14
Op 13 april 2012 hebben verzoekers in het hoofdgeding, teneinde de aldus betaalde prijstoeslag terug te vorderen en een vergoeding te verkrijgen voor de onaangenaamheden die hun vakantie nadelig hebben beïnvloed, een rechtsvordering ingesteld bij het Bezirksgericht Bludenz, waarmee zij vorderen dat lastminute.com en TUI hoofdelijk worden veroordeeld aan hen een bedrag van 1 201,38 EUR te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
15
Het Bezirksgericht Bludenz heeft zich beperkt tot het onderzoek van zijn eigen bevoegdheid om de rechtsvordering te berechten, en dit beroep op 4 juli 2011 voor zover het betrekking had op TUI, verworpen op grond dat hij territoriaal niet bevoegd was. Volgens het Bezirksgericht is verordening nr. 44/2001 niet van toepassing op het geding tussen verzoekers in het hoofdgeding en TUI, aangezien er sprake is van een louter binnenlandse situatie. Het Bezirksgericht was van oordeel dat overeenkomstig het toepasselijke nationale recht de bevoegde rechter de rechter is van de woonplaats van de verweerder, dat wil zeggen de rechter in Wenen en niet die in Bludenz.
16
Wel was volgens deze rechter, wat de in Duitsland gevestigde onderneming lastminute.com betreft, met betrekking tot de op Oostenrijk gerichte activiteiten voldaan aan de voorwaarde van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001. Bijgevolg verklaarde deze rechter zich bevoegd uitspraak te doen in het hoofdgeding. Aangezien de beschikking door lastminute.com niet werd aangevochten, is zij in kracht van gewijsde gegaan.
17
Verzoekers in het hoofdgeding hebben tegen die uitspraak hoger beroep (‘Rekurs’) ingesteld bij de verwijzende rechter, waarbij zij aanvoeren dat de door hen verrichte boeking van begin af aan onlosmakelijk, als een één geheel vormende rechtshandeling, was verbonden met lastminute.com als reisbureau en met TUI als reisorganisator. Wat all-in reizen betreft, vormt een gecombineerde lezing van de artikelen 15, lid 3, en 16, lid 1, van verordening nr. 44/2001 de rechtsgrondslag voor de bevoegdheid van de geadieerde rechter — ook ten aanzien van TUI.
18
In haar verweerschrift heeft TUI betoogd dat het Bezirksgericht für Handelssachen Wien exclusief bevoegd was om de tegen haar ingestelde vordering te berechten en dat de rechter in eerste aanleg terecht had geoordeeld dat in casu van één enkele rechtshandeling geen sprake was. Er moet dus worden uitgegaan van twee verschillende overeenkomsten, en de vraag welke rechtbank bevoegd is, dient op deze grondslag te worden beoordeeld.
19
De verwijzende rechter wenst te vernemen of een situatie als die welke aan de orde is in het hoofdgeding een ‘louter binnenlandse situatie’ vormt, en hoe in dit verband het begrip ‘wederpartij bij de overeenkomst’ in artikel 16, lid 1, van verordening nr. 44/2001 moet worden uitgelegd, in een situatie waarin een onderneming die zich bevindt in een andere lidstaat dan de lidstaat van de woonplaats van de consument, bemiddelt bij diensten van een tweede onderneming, waarvan de zetel zich bevindt op het grondgebied van laatstgenoemde staat, wanneer de consument een vordering instelt tegen die ‘wederpartij’ en deze consument op grond van bovengenoemde bepaling zijn vordering kan indienen bij de rechtbank van zijn woonplaats.
20
Volgens de verwijzende rechter zou, gelet op het feit dat de bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 15 en volgende van verordening nr. 44/2001 op het gebied van door consumenten gesloten overeenkomsten beogen de zwakkere partij te beschermen door deze een keuzemogelijkheid toe te kennen ten aanzien van de bevoegde rechtbank en door de toelaatbaarheid van overeenkomsten tot aanwijzing van de bevoegde rechter te beperken, deze bescherming worden ondermijnd wanneer rechtsvorderingen van consumenten die voortvloeien uit ‘één’ enkele boekingshandeling niet tegen beide contractpartners zouden kunnen worden ingesteld bij de krachtens artikel 16, lid 1, van verordening nr. 44/2001 bevoegde rechtbank.
21
In die omstandigheden heeft het Landesgericht Feldkirch de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moet artikel 16, lid 1, van verordening [nr. 44/2001], op grond waarvan de bevoegde rechtbank die is van de woonplaats van de consument, aldus worden uitgelegd dat wanneer de andere partij (in casu een reisbureau waarvan de zetel zich in het buitenland bevindt) gebruik maakt van een contractpartner (in casu een reisorganisator waarvan de zetel zich in het binnenland bevindt), in het geval van rechtsvorderingen waarbij beide betrokken zijn, artikel 16, lid 1, van deze verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
22
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip ‘wederpartij bij de overeenkomst’ in artikel 16, lid 1, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, ook betrekking heeft op de in de woonstaat van de consument gevestigde contractpartner van de marktdeelnemer waarmee deze consument het desbetreffende contract heeft gesloten.
23
TUI is van mening dat verordening nr. 44/2001 op haar niet van toepassing is en stelt dat de omstandigheden van het hoofdgeding de kenmerken vertonen van een zuiver interne situatie, zodat enkel de nationale bepalingen inzake territoriale rechterlijke bevoegdheid van toepassing zijn.
24
Niet betwist wordt daarentegen dat verordening nr. 44/2001 van toepassing is op lastminute.com en dat de rechtbank van de woonplaats van de echtelieden bevoegd is om het hoofdgeding te beslechten voor zover dit betrekking heeft op die onderneming.
25
Derhalve moet worden onderzocht of in de omstandigheden van het hoofdgeding, verordening nr. 44/2001 van toepassing is op een contractpartner als TUI, en of er sprake is van een extraneïteitselement dat deze toepassing kan rechtvaardigen.
26
Aangaande het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de latere toetredingsverdragen (hierna: ‘Verdrag van Brussel’), heeft het Hof reeds voor recht verklaard dat de toepassing van de bevoegdheidsregels van dit verdrag een extraneïteitselement vereist en dat het internationale karakter van de betrokken rechtsverhouding voor de toepassing van artikel 2 van het Verdrag van Brussel (thans artikel 2 van verordening nr. 44/2001) niet noodzakelijkwijs hoeft voort te vloeien uit de omstandigheid dat, wegens de grond van de zaak of de respectieve woonplaats van partijen bij het geding, meerdere verdragsluitende staten bij de zaak betrokken zijn (zie in die zin arrest van 1 maart 2005, Owusu, C-281/02, Jurispr. blz. I-1383, punten 25 en 26).
27
Er zij aan herinnerd dat voor zover verordening nr. 44/2001 in de plaats is gekomen van het Verdrag van Brussel, de door het Hof verstrekte uitlegging met betrekking tot de in dit verdrag neergelegde bepalingen ook gelden voor die van deze verordening, wanneer de bepalingen van deze instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt (arrest van 4 mei 2010, TNT Express Nederland, C-533/08, Jurispr. blz. I-4107, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
Wanneer, zoals reeds is gepreciseerd in punt 26 van het onderhavige arrest, het internationale karakter van de betrokken rechtsverhouding voor de toepassing van artikel 2 van het Verdrag van Brussel (thans artikel 2 van verordening nr. 44/2001) niet noodzakelijkwijs hoeft voort te vloeien uit de omstandigheid dat, wegens de grond van de zaak of de respectieve woonplaats van partijen bij het geding, meerdere lidstaten bij de zaak betrokken zijn, moet, met de Commissie en de Portugese regering, worden vastgesteld dat verordening nr. 44/2001 a fortiori van toepassing is in omstandigheden van het hoofdgeding, aangezien zich niet enkel een extraneïteitselement voordoet met betrekking tot lastminute.com, hetgeen niet wordt betwist, maar ook met betrekking tot TUI.
29
Zelfs wanneer zou worden aangenomen dat één enkele handeling, zoals die waarmee de echtelieden Maletic hun all-in reis op de homepage van lastminute.com hebben geboekt en betaald, kan worden verdeeld in twee afzonderlijke contractuele relaties, één met het online reisbureau lastminute.com en één met de reisorganisator TUI, dan nog immers kan laatstgenoemde contractuele relatie niet worden aangemerkt als ‘zuiver intern’, aangezien zij onlosmakelijk is verbonden met eerstgenoemde contractuele relatie, die tot stand is gekomen door bemiddeling van dit in een andere lidstaat gevestigde reisbureau.
30
Bovendien moet rekening worden gehouden met de in de punten 13 en 15 van de considerans van verordening nr. 44/2001 genoemde doelstellingen betreffende, respectievelijk, de bescherming van de consument als ‘zwakke partij’ bij het contract en het ‘zoveel mogelijk [beperken van] parallel lopende processen [teneinde te] voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven’.
31
Deze doelstellingen verzetten zich tegen een oplossing waarbij wordt toegestaan dat de echtelieden Maletic met samenhangende rechtsvorderingen parallelle procedures voeren — namelijk in Bludenz én in Wenen — tegen de twee marktdeelnemers die betrokken zijn geweest bij de boeking en organisatie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde all-in reis.
32
Gelet op het voorgaande, moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat het begrip ‘wederpartij bij de overeenkomst’ in artikel 16, lid 1, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, ook betrekking heeft op de in de woonstaat van de consument gevestigde contractpartner van de marktdeelnemer waarmee deze consument het desbetreffende contract heeft gesloten.
Kosten
33
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Het begrip ‘wederpartij bij de overeenkomst’ in artikel 16, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, ook betrekking heeft op de in de woonstaat van de consument gevestigde contractpartner van de marktdeelnemer waarmee deze consument het desbetreffende contract heeft gesloten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑11‑2013