Rb. Limburg, 13-03-2018, nr. C/03/18/50 F C/03/246487 / FT RK 18/145
ECLI:NL:RBLIM:2018:2657
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
13-03-2018
- Zaaknummer
C/03/18/50 F C/03/246487 / FT RK 18/145
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:2657, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 13‑03‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
INS-Updates.nl 2018-0125
Uitspraak 13‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak faillissement na beroep op opschortingsrecht.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Toezicht / insolventies
Faillissementsnummer: C/03/18/50 F
Rekestnummer: C/03/246487 / FT RK 18/145
Vonnis van 13 maart 2018
in de zaak van
[naam]
[adres]
[plaats 1]
verzoekster, hierna te noemen schuldeiser,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg Lb.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORSAL TRADING B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 12036545,
statutaire zetel gemeente Roermond,
vestigingsadres: 6049 LX Herten, Boven De Wolfskuil 3 b 25,
verweerder, hierna te noemen schuldenaar,
advocaat mr. E. Moors te Roermond.
1. De procedure
1.1.
Op 14 februari 2018 is bij de griffie van deze rechtbank een verzoekschrift binnengekomen van schuldeiser waarin wordt verzocht schuldenaar in staat van faillissement te verklaren.
1.2.
De behandeling in de raadkamer heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018 waarbij zijn verschenen namens schuldeiser mr. K.A.M.J. Horsch vergezeld van [naam] , maat van schuldeiser. Namens schuldenaar is verschenen mr. E.P.B. Moors.De behandeling is toen aangehouden voor één week met aanzegging aan de aanwezigen om op 13 maart 2018 om 10.30 uur weer aanwezig te zijn.
1.3.
De advocaat van schuldeiser heeft per email van 6 maart 2018 14:30 uur en12 maart 2018 16:6 uur nog bescheiden in het geding gebracht.
1.4.
Ter zitting van 13 maart 2018 is verschenen namens schuldeiser mr. Horsch voornoemd en namens schuldenaar mr. Moors, voornoemd.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden om 14.00 uur.
2. De beoordeling
2.1.
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van de Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie betreffende insolventieprocedures (hierna IVO) bevoegd deze insolventieprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van schuldenaar in Nederland ligt.
2.2.
Schuldeiser verzoekt de schuldenaar in staat van faillissement te verklaren. Schuldeiser stelt daartoe dat zij een opeisbare vordering heeft op de schuldenaar van
€ 26.937,62 althans in ieder geval een vordering van € 8.206,--. Verder stelt schuldeiser onder overlegging van bescheiden dat sprake is van twee steunvorderingen. Het gaat om een vordering van [naam] van € 133.964,95 op grond van een vonnis van deze rechtbank van 20 december 2017 en om een vordering van [naam] van € 49.380,40 op grond van een Duitse rechterlijke uitspraak.
2.3.
Schuldenaar voert gemotiveerd verweer.
Schuldenaar beroept zich op een opschortingsrecht omdat de werkzaamheden door schuldeiser niet, niet naar behoren en niet tijdig werden uitgevoerd. Schuldeiser stelt zich op het standpunt dat het dan op de weg van schuldeiser ligt om in een bodemprocedure een executoriale titel te halen.
2.4.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De rechtbank is van oordeel dat de schuldenaar onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij in ieder geval de verschuldigdheid van een gedeelte van de vordering heeft erkend, namelijk een bedrag van
€ 8.206,--. Dat die erkenning niet is gedaan door de bestuurder van de schuldenaar maar door een voormalige medewerker van de schuldenaar, [naam medewerker] , maakt dit niet anders. Door de schuldenaar is immers niet betwist dat deze medewerker de vaste contactpersoon van de schuldenaar voor de schuldeiser was. Verder doet aan het oordeel niet af dat de discussie over de vordering van schuldeiser na de mededelingen door [naam medewerker] is doorgegaan, zoals de schuldenaar aanvoert. De schuldenaar beroept zich immers op een opschortingsrecht, maar niet op verrekening van het schuldig erkende bedrag van € 8.206,--.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank summierlijk gebleken van een opeisbare vordering van schuldeiser.
2.5.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de opgave van de schuldenaar en uit de overgelegde stukken summierlijk is gebleken van de beide genoemde steunvorderingen. Dat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van deze rechtbank van 20 december 2017 nog niet is vestreken, zoals de schuldenaar aanvoert, doet hier niet aan af omdat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
2.6.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er feiten en omstandigheden aanwezig zijn, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de schuldenaar verkeert in de toestand van opgehouden hebben te betalen.
2.4.
De gevraagde faillietverklaring dient dan ook te worden toegewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart in staat van faillissement:
FORSAL TRADING B.V.;
3.2.
benoemt tot rechter-commissaris mr. J.J. Groen;
3.3.
stelt aan tot curator mr. R.J.C. Geelen, advocaat, kantoorhoudende te 5900 AL Venlo, Postbus 490;
3.4.
geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen;
3.5.
verstaat dat Nederland de lidstaat in de zin van artikel 3 IVO is waar de insolventieprocedure is geopend.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018 om 14.00 uur in tegenwoordigheid van de griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat en binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.