Rb. Rotterdam, 18-04-2012, nr. 313852 / HA ZA 08-2085
ECLI:NL:RBROT:2012:BW4448
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-04-2012
- Zaaknummer
313852 / HA ZA 08-2085
- LJN
BW4448
- Roepnaam
Carisbrooke Shipping/Carins
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2012:BW4448, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑04‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 03‑11‑2010
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Beroepsfout van verzekeringstussenpersoon. Toepasselijk recht. Toerekenbare tekortkoming. Kenmerkende prestatie.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 313852 / HA ZA 08-2085
Vonnis van 18 april 2012
in de zaak van
de rechtspersoon naar Engels recht
CARISBROOKE SHIPPING LTD,
gevestigd te Isle of Wight,
eiseres,
advocaat mr. E.A. Bik,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARINS B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen zullen hierna Carisbrooke en Carins genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het vonnis van 3 november 2010, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- -
de processen-verbaal van getuigenverhoor 28 januari 2011 (met toen overgelegde stukken), 25 mei 2011, 8 juni 2011 en 23 september 2011, alsmede de met het oog op laatstgenoemde zitting door Carins toegezonden stukken bij brief d.d. 14 september 2011;
- -
de conclusie na enquête van Carisbrooke, met producties;
- -
de antwoordconclusie na enquête van Carins, met producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De beoordeling
De inzet van de procedure is, kort samengevat, een vordering ad € 1.2 miljoen van de reder Carisbrooke op de verzekeringstussenpsoon Carins wegens een door die laatste beweerdelijk begane beroepsfout. Partijen verschillen op diverse punten van mening, zowel ten aanzien van de feiten als ten aanzien van het recht. Omdat in geschil is of Nederlands recht (dat is de opvatting van Carins) dan wel Engels recht (de opvatting van Carisbrooke) van toepassing is, is aan Carisbrooke een bewijsopdracht gegeven; het gaat daarbij om de vraag, met welk recht de overeenkomst van opdracht tussen Carisbrooke en Carins het nauwst samenhangt. Deze bewijsopdracht kent drie onderdelen; Carisbrooke had te bewijzen dat
- 1)
zij, vóór het afsluiten van de polis waaronder de hull and machinery dekking van de Dina C was ondergebracht, met Carins had afgesproken dat scheepsverzekeringsovereenkomsten ten behoeve van Carisbrooke uitsluitend op de Londense markt mochten worden gesloten
- 2)
Carins ook daadwerkelijk in de periode tot november 2001 scheepsverzekeringen ten behoeve van Carisbrooke slechts op de Londense markt heeft gesloten;
- 3)
dat Carisbrooke in de periode tot november 2001 de enige dan wel de grootste klant van Carins was.
- 2.2.
Carisbrooke heeft als getuigen voorgebracht [A], [B] en [C]. Carins heeft in contra-enquête voorgebracht [D], en [E]; de getuigen zullen hierna met hun achternaam worden aangeduid.
In het kader van de getuigenverhoren zijn voorts stukken overgelegd (meegebracht door getuigen dan wel tevoren opgestuurd).
- 2.3.
Aan de verklaringen van alle getuigen komt volledige bewijskracht toe. [A] is geen partij-getuige en ook niet met een partij-getuige gelijk te stellen, [D] en [E] zijn weliswaar als directeur partij-getuigen, maar zij zijn directeur van de partij die niet de bewijsopdracht had. Daaraan doet niet af dat ten aanzien van alle drie deze getuigen geldt dat zij zeer nauw bij de partijen betrokken zijn en waren.
- 2.4.
Voor wat betreft de onder 2.1 ad 3 genoemde bewijsopdracht, dat Carisbrooke tot november 2001 de enige dan wel de grootste klant van Carins was acht de rechtbank Carisbrooke niet in het bewijs geslaagd dat zij de enige klant was, maar wel dat zij de grootste klant was.
[A], [B], [D] en [E] verklaren, en dat vindt ook bevestiging in de stukken, dat Carins is opgericht in 1998. [A] verklaart dat hij denkt dat Carisbrooke in het begin de enige klant was, maar dat het aanvankelijke verlies van Carisbrooke na een jaar of twee was weggewerkt onder meer omdat Carins toen meer klanten had. Hij weet ook dat Carins rond 2001 optrad voor een vloot schepen van kapitein-eigenaars. De verklaring van [B] is daarmee in overeenstemming, maar hij zegt zelf dat hij het niet geweten zou hebben als Carins meer klanten had. [C] verklaart dat hij het niet precies weet, maar dat hij denkt dat Carins vanaf het begin één of twee andere klanten had dan Carisbrooke en dat bij zijn vertrek in 2000 Carins winst maakte, wellicht omdat zij ook andere klanten had. [D] verklaart, mede aan de hand van uit het archief opgediepte en ook overgelegde stukken die dat bevestigen, dat Carins vanaf het begin naast Carisbrooke, die ca 16 schepen had, nog een groter aantal -volgens zijn verklaring ongeveer 30, volgens de lijst ca. 35- schepen van andere reders in de portefeuille had. In 2001 was de portefeuille uitgebreid. [E], zijn echtgenote, heeft verklaard dat zij de lijsten op basis van de archiefgegevens heeft samengesteld. Zij verklaart dat er in 1998 16 schepen van Carisbrooke en ca. 30 van andere reders en in 2001 ca. 25 van Carisbrooke en ca. 85 van andere reders in portefeuille waren.
Op basis van deze gegevens, die in grote lijnen tamelijk goed op elkaar aansluiten, blijkt dat Carisbrooke nimmer de enige klant is geweest, maar dat zij, in het begin, zonder meer de grootste klant was. Er waren wel andere klanten, maar die hadden elk voor zich niet meer schepen dan Carisbrooke.
Later verschoof de verhouding, in die zin dat het aantal en het belang van de andere klanten toenam; daarover zijn alle getuigen het eens. Hoe groot die verschuiving precies geweest is valt daaruit niet op te maken. Wel is duidelijk, dat Carins eind 2001 in elk geval 12-16 schepen van Carisbrooke in portefeuille had. Uit de verklaring van [E] zou moeten worden opgemaakt dat Carisbrooke eind 2001 niet meer de grootste was, maar uit de door deze getuige zelf opgestelde en overgelegde lijsten blijkt dat niet; de naam van Carisbrooke komt immers nog steeds het meeste voor. Die lijsten, zoals die zijn overgelegd door [D] en [E] zijn weliswaar, mede als zij worden vergeleken met de verklaringen, niet volstrekt duidelijk, maar de rechtbank hecht daaraan wel waarde, nu zij zijn opgemaakt aan de hand van de administratie en het getalsmatige gegevens uit het tamelijk verre verleden betreft, waarvoor de administratie bij uitstek -meer dan het geheugen- geschikt is om uitsluitsel te geven.
Dat meerdere getuigen verklaren dat de naam Carins was samengesteld uit car en ins, waarbij het tweede deel stond voor "insurance' en het eerste deel als eerste of in elk geval als tweede betekenis het begindeel van de naam van Carisbrooke was, toont aan dat een band tussen Carisbrooke en Carins bestond. Daarover laten de getuigenverklaringen ook geen twijfel. Evenzeer blijkt uit de verklaringen dat in het beginstadium verliezen werden geaccepteerd door Carisbrooke als aandeelhouder. Die twee elementen ondersteunen het bewijs.
Op basis van dit alles acht de rechtbank bewezen dat Carisbrooke van 1998 tot eind 2001 de grootste klant van Carins was.
- 2.5.1.
Voor wat betreft de bewijsopdracht onder 2.1 ad 2 dient verduidelijkt te worden, dat met opzet in de bewijsopdracht sprake is van scheepsverzekeringsovereenkomsten en niet slechts van hull and machinery-polissen, omdat het, voor de vraag met welk recht de overeenkomst het nauwste samenhangt, gaat om het samenstel van omstandigheden. Ook andere scheepsverzekeringen voor de vloot van Carisbrooke, (dus ook andere schepen dan de Dina C) kunnen van belang zijn. Dat neemt niet weg dat aan de hull and machinery-overeenkomsten (ten behoeve van zowel de Dina C als de andere schepen van Carisbrooke) meer gewicht toekomt dan aan andere verzekeringen.
- 2.5.2.
[A] verklaart dat hij 99% zeker weet dat de hele vloot van Carisbrooke voor wat betreft de hull and machinery-verzekeringen op één polis op de Londense markt was ondergebracht tot november 2001. Dat wordt bevestigd door de door hem ter zitting overgelegde stukken. [B] weet zeker, zo verklaart hij, dat alle verzekeringen voor de vloot van Carisbrooke tot het zinken van de Dina C op de Londense markt waren ondergebracht. [C] verklaart dat in zijn herinnering tussen de oprichting van Carins en zijn vertrek bij Carisbrooke in 2000 nooit een polis elders dan op de Londense markt is ondergebracht. Carisbrooke heeft voorts bij conclusie na enquête polissen in het geding gebracht van hull and machinery polissen voor schepen uit haar vloot, die alle via de Londense markt gesloten zijn.
- 2.5.3.
Daar staat echter het volgende tegenover.
[D] verklaart dat de P& I verzekering tot 2003 in Nederland is blijven lopen; ook de verzekering voor de bemanning liep in Nederland. In augustus 2001 is er contact met Duitse verzekeraars gelegd. De vrachtpolis en waarschijnlijk ook de molestpolis liep in Londen.
[E] bevestigt de verklaring van [D] met dien verstande dat zij expliciet verklaart dat de nieuwbouwvloot van Carisbrooke vanaf augustus 2001 in Duitsland verzekerd was.
Uit de overgelegde stukken, met name de correspondentie uit augustus 2001 tussen Carisbrooke en Carins en de cover note met bijlagen blijkt, dat toen door Carisbrooke is gekozen voor plaatsing op de Duitse markt voor wat betreft de hull and machinery-dekking en dat ook een verzekering is gesloten -voor de periode van 17 augustus 2001 tot 30 september 2002- op die markt, kennelijk voor zover het de nieuwbouwschepen betrof.
In deze bewijsopdracht is Carisbrooke niet geslaagd, omdat uit met name genoemde, door Carins overgelegde stukken, maar ook de hiervoor weergegeven verklaringen duidelijk wordt dat in elk geval niet alle scheepsverzekeringen gedurende de gehele periode op de Londense markt zijn gesloten. Wel heeft Carisbrooke bewezen dat een belangrijk deel van de verzekeringen toen op de Londense markt liep en dat voor wat betreft de hull and machinery- polissen alleen de verzekeringen voor de nieuwbouwschepen en alleen in het laatste deel van de periode elders liepen.
- 2.6.
Het resterende onderdeel van de bewijsopdracht is het onder 2.1 ad 1) bedoelde.
- 2.6.1.
[A] heeft daarover verklaard dat hij stellig en duidelijk tegen Carins heeft gezegd dat hij de verzekeringen op de Londense markt moest onderbrengen en dat hij [D], in 1998, ook met zoveel woorden de instructie heeft gegeven om een hull and machinery verzekering via Swire op de Londense markt te sluiten. Hij licht toe dat en waarom hij een voorkeur heeft voor die markt. Er was een eigen slechte ervaring met de Nederlandse markt en een slechte ervaring van horen zeggen met de Duitse markt, onbekendheid met de Noorse markt, goede dekking en een goede prijs op de Engelse markt; het bedrijf (de groep) Carisbrooke is bovendien Engels en heeft ervaring met Engels recht en Engelse advocaten.
[B] verklaart dat hij, toen er een herbezinning op de verzekeringen bij Carisbrooke rond 1998 gaande was, tegenover [A] een voorkeur voor de Engelse markt heeft uitgesproken, omdat hij beter communiceerde met Engelse schadebehandelaars, experts en advocaten. [A] heeft hem destijds gezegd dat ook hij, [A], een voorkeur had voor die markt. [B] weet niet wat voor instructies [A] aan [D] heeft gegeven voor het onderbrengen van de verzekeringen.
Ook [C] verklaart dat [A] hem heeft gezegd dat hij een voorkeur had voor de Engelse markt. Iedereen binnen Carisbrooke vond het handig om een verzekering op de Engelse markt te hebben, maar [C] hechtte met name aan de prijs en de dekking, hoewel hij de voorkeur van [A] wel belangrijk vond. [C] herinnert zich dat in de contacten met [D] wel eens sprake is geweest van een Italiaanse verzekering, maar dat was geen goede mogelijkheid. [C] zou, in het geval dat zich een goede, goedkopere alternatieve verzekering buiten de Engelse markt zou hebben voorgedaan, dat wel met [A] besproken hebben, maar dat is in zijn herinnering nooit gebeurd.
- 2.6.2.
[D] verklaart dat vooral de prijs, dat wil zeggen de premie en het eigen risico, belangrijk waren. In 1997 is voor Carisbrooke een verzekering op de Engelse markt gesloten die vergelijkbare dekking bood als de toen lopende Nederlandse verzekering, en voor een veel scherpere prijs. Een instructie om louter op de Engelse markt te verzekeren is er toen (en later) niet geweest. In zijn herinnering gaf bij de beslissing om die verzekering op de Londense markt onder te brengen het prijsverschil de doorslag, de andere redenen die [A] geeft voor zijn voorkeur voor de Engelse markt zijn hem, [D], destijds niet meegedeeld en hij vindt die ook niet logisch. Er werd immers gewerkt met een Nederlandse P&I-club en Nederlandse experts. [D] zegt dat hij in 1999/2000 de alternatieven op de markt in diverse landen heeft vergeleken; die vergelijking ondernam hij op eigen initiatief, maar hij besprak de resultaten wel met Carisbrooke als er een echt goede mogelijkheid was, zoals in augustus 2001 voor de nieuwe schepen op de Duitse markt. Die mogelijkheid is toen ook aangegrepen. Later, na november 2001, zijn de andere verzekeringen ook naar de Duitse markt gegaan.
[E] heeft [A] nooit horen zeggen dat verzekeringen alleen op de Londense markt mochten worden ondergebracht; zij is overigens, naar eigen zeggen, ook niet bij alle gesprekken geweest. Zij bevestigt de verklaringen van haar man over de oriëntatie op andere markten, zonder dat Carisbrooke daarvan op de hoogte werd gehouden.
De brief van 17 juni 2011 van [F] (van Swire, de Londense broker) die is overgelegd houdt in, dat hij in 1997 contact heeft gezocht en gelegd met [A] die de aanbieding concurrerend vond, waarna via [D] de verzekering op de Londense markt tot stand is gekomen. Gelet op de verklaring van [E] acht de rechtbank aannemelijk dat deze verklaring is geschreven met het oog op overlegging in deze procedure.
De stukken uit 1998 waarin de instructies aangaande deze polis zouden zijn vervat zijn, zo hebben meerdere getuigen verklaard, niet meer beschikbaar althans niet te achterhalen.
- 2.6.3.
De rechtbank is van oordeel dat Carisbrooke niet is geslaagd in dit onderdeel van het bewijs. Degenen die de afspraak gemaakt zouden hebben dan wel de instructie gegeven respectievelijk ontvangen zouden hebben, [A] en [D], hebben met elkaar strijdige verklaringen afgelegd. Voor wat betreft de verklaringen van [E], [B] en [C] geldt, dat zij geen van alle rechtstreeks uit eigen wetenschap kunnen verklaren over het al dan niet gemaakt zijn van die afspraak. Uit de overgelegde stukken blijkt die evenmin expliciet.
Dat [A] een voorkeur had voor de Engelse markt en dat [D] daarvan op de hoogte was acht de rechtbank, op basis van [A]s eigen verklaring en die van [C] en [B], maar ook op grond van de op zich onbetwiste verdere omstandigheden dat Carisbrooke een Engels bedrijf (althans deel van een groep) was dat hoofdkantoor hield in en opereerde vanuit het VK, dat in Engeland contacten had met onder meer advocaten en waarin Engels de voertaal was wel bewezen, maar dat is niet voldoende voor het bewijs dat de afspraak was gemaakt dat alleen op de Londense markt verzekeringen mochten worden gesloten. Heel wel denkbaar, en, op basis van zowel de verklaringen van [D] en [E] als die van [C], ook zeer aannemelijk is, dat weliswaar een voorkeur bestond voor de Londense markt, maar dat uiteindelijk de prijs -in de zin van premie ten opzichte van dekking, eigen risico etc. - de doorslag gaf, en dat de afspraken/instructies daarmee ook in overeenstemming waren. De rechtbank acht in dit opzicht ook van belang de gang van zaken in augustus 2001, toen voor de nieuwe vloot werd overgestapt naar Duitse verzekeraars. Weliswaar blijkt uit de stukken dat het aanvankelijk de bedoeling was dat ook voor deze schepen de hull and machinery-polis op de Londense markt zou worden ondergebracht en dat de opstelling van de Engelse verzekeraars later in het jaar als onredelijk werd ervaren, maar als Carins werkelijk de expliciete instructie van Carisbrooke had gekregen om louter op de Londense markt onder te brengen is de gang van zaken onbegrijpelijk. Niet alleen blijkt uit de verklaringen en de stukken immers van een snelle beslissing om te kiezen voor het Duitse aanbod, maar ook dat reeds geruime tijd eerder door Carins informatie was ingewonnen op die Duitse markt.
- 2.7.
De rechtbank dient thans alle materiaal te wegen, dat wil zeggen de vaststaande feiten, de uitkomst van de bewijslevering en, zoals in het tussenvonnis reeds was overwogen, de omstandigheden die in een wat verder verwijderd verband tot de voorliggende kwestie staan.
Gelet op de formele vestigingsplaats van Carins is het uitgangspunt, gelet op art. 4 lid 2 EVO, dat Nederlands recht van toepassing is. Het gaat dus om een weging van factoren die in de richting wijzen van Engels recht als het recht waarmee de overeenkomst van opdracht tussen Carins en Carisbrooke het nauwst samenhangt; deze dienen zwaarder te wegen dan de factoren die in de richting van Nederlands recht wijzen.
- 2.7.1.
Anders dan Carins had betoogd is niet komen vast te staan dat haar kernverplichting in Engeland lag en dat haar werkzaamheden uitsluitend op de Londense markt werden verricht. Niet bewezen is immers dat Carisbrooke aan Carins de instructie heeft gegeven alle polissen onder te brengen op de Londense markt en ook niet dat alle scheepsverzekeringen van Carisbrooke in de periode van 1998 tot november 2001 daadwerkelijk op de Londense markt liepen. Een aantal verzekeringspolissen, ook hull and machinery-polissen voor de nieuwe schepen, liep in de relevante periode, ook al betreft het slechts het einde daarvan, immers niet op de Londense markt.
Voorts heeft Carisbrooke er bewust voor gekozen Carins, en ook andere groepsvennootschappen, buiten het Verenigd Koninkrijk en wel, in het geval van Carins, in Nederland te vestigen. Tenslotte staat vast dat in (in elk geval) sommige polissen voor Nederlandse experts werd gekozen.
- 2.7.2.
Daar tegenover staat dat Carisbrooke ook destijds een Engelse rederij was, waarvan Carins tot 2005 een 100% dochter was en die de grootste klant van Carins was. Voorts liep een deel van de verzekeringen op de Londense markt, waaronder, tot augustus 2001, de hull and machinery-polissen. Het hoofdkantoor van de groep was in Engeland gevestigd; daar werd Engels gesproken en werden Engelse contacten (onder meer met advocaten) aangehouden.
Op de polis die Carins heeft afgesloten, waarbij zij volgens Carisbrooke de haar verweten beroepsfout heeft gemaakt, is Engels recht van toepassing.
- 2.7.3.
Dat Carisbrooke een Engels bedrijf was, met alle bijbehorende gerichtheid op de Engelse markt, legt niet veel gewicht in de schaal, omdat de positie van Carisbrooke in het te zijner tijd in deze zaak te beslissen geschil omtrent de beroepsfout niet die van aandeelhouder maar die van opdrachtgever is. Het was Carins die de kenmerkende prestatie moest verrichten.
Ook het door Carisbrooke als belangrijk ervaren gegeven dat de polis zelf Engels recht van toepassing verklaart acht de rechtbank in het verband van de thans voorliggende vraag van zeer gering belang. De beoordeling van de verhouding tussen verzekeraar en verzekeringnemer/verzekerde in het kader van de polis (en dus ook de invloed van fouten van hulppersonen) is een wezenlijk andere dan die van de verhouding tussen de verzekeringnemer als opdrachtgever ten opzichte van haar assurantietussenpersoon als opdrachtnemer. Niet alleen verschillen de partijen, ook de aard van de verbintenissen is anders. Of en in hoeverre een bepaald evenement gedekt is en moet leiden tot uitkering aan een verzekerde/verzekeringnemer (of, in dit geval, het terugdraaien van de reeds gedane uitkering) is immers een volstrekt andere vraag, die moet worden beoordeeld naar heel andere criteria, dan de vraag, of de tussenpersoon een beroepsfout heeft gemaakt.
(De door Carins in de conclusie na enquête aangesneden kwestie dat eigenlijk, in de visie van Carisbrooke, niet Carisbrooke maar Dallas verzekeringnemer had moeten zijn is daarbij, als op dit moment niet relevant, daargelaten; dit aspect kan zo nodig in een later stadium aan de orde zijn.)
- 2.8.
De sterkste aanwijzingen in de richting van Engels recht zijn dus dat Carisbrooke de grootste klant was en dat tot augustus 2001 de hull and machinery-polissen op de Londense markt liepen. Daar tegenover staan de onder 2.7.1 genoemde aanwijzingen in de andere richting. Van het duidelijk grotere gewicht dat noodzakelijk is om de weegschaal te laten doorslaan naar de Engelse zijde is geen sprake.
Dat betekent, dat de rechtbank van oordeel is dat de feitelijke vestigingsplaats van Carins -in de zin van art. 4 lid 2 EVO- in Nederland lag en dat de overeenkomst van opdracht het nauwst samenhangt met Nederlands recht, zodat Nederlands recht van toepassing is op de vraag, of, kort gezegd, Carins een beroepsfout heeft gemaakt.
Tussentijds appel
- 2.9.1.
Ter comparitie is met partijen besproken dat Carisbrooke wenste dat van dit vonnis tussentijds hoger beroep zou worden toegelaten. Hoewel partijen op dit punt in hun laatste conclusies niet meer zijn teruggekomen maakt de rechtbank uit de eerder gewisselde conclusies op dat zij dit allebei wenselijk achten. De rechtbank is van oordeel dat inderdaad het toepasselijk recht vermoedelijk van -wellicht grote- invloed zal zijn op de later te nemen beslissingen, bijvoorbeeld aangaande de klacht- en verjaringstermijnen waarop Carins zich beroept. De vertraging die voort zou kunnen vloeien uit een dergelijk appel is, gelet op de omstandigheid dat de schikking die de rechtstreekse aanleiding voor deze procedure vormt dateert uit 2008, niet prohibitief.
Daarom zal tussentijds appel worden opengesteld.
- 2.9.2.
Indien één van partijen tussentijds appel instelt dient zij, als het Hof arrest heeft gewezen en de procedure voor deze rechtbank moet worden voortgezet, de stukken in de appelprocedure (voor zover relevant) in te brengen in deze procedure en zich uit te laten over de implicaties daarvan voor het vervolg van deze procedure. De wederpartij mag daarop dan uiteraard reageren.
- 2.10.
Voor het geval geen van partijen tussentijds appel instelt zal naar de zaak naar de rol worden verwezen voor nadere akte als eveneens ter comparitie afgesproken) omtrent de vraag of naar Nederlands recht een klacht- of verjaringstermijn is verlopen. Gelet op de aard van dit geschilpunt zal daarover eerst Carins aan het woord zijn, waarna Carisbrooke kan reageren.
De beslissing
De rechtbank
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 25 juli 2012, voor akte aan de zijde van Carins als onder 2.10 bedoeld, waarna Carisbrooke 4 weken later kan reageren;
staat partijen toe van dit tussenvonnis in hoger beroep te komen zonder dat daartoe het eindvonnis behoeft te worden afgewacht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012.
106/1694
Uitspraak 03‑11‑2010
Mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten
Partij(en)
Vonnis van 3 november 2010
in de zaak van
de rechtspersoon naar Engels recht
CARISBROOKE SHIPPING LTD,
gevestigd te Cowes, Isle of Wight,
eiseres,
advocaat mr. E.A. Bik,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARINS B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen zullen hierna Carisbrooke en Carins genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het comparitievonnis van 3 december 2008, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- —
het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2009, alsmede de met het oog op die comparitie gezonden brief van Carisbrooke d.d. 6 maart 2009, met producties;
- —
de akte na comparitie van Carisbrooke, met producties;
- —
de antwoordakte van Carins, met producties;
- —
de akte van Carisbrooke, met productie;
- —
de antwoordakte inzake bewijsaanbod van Carins.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen — voor zover van belang — het volgende vast:
2.1.
Carisbrooke is een reder. Carins heeft in het verleden als assurantietussenpersoon voor Carisbrooke bemiddeld bij het sluiten van verzekeringen voor de schepen van Carisbrooke.
2.2
Carins behoorde tot begin 2005 tot hetzelfde concern als Carisbrooke. Het hoofdkantoor van het Carisbrooke-concern was gevestigd in Engeland. Enig aandeelhouder en mede-directeur van Carins was Carisbrooke Shipping (Holland) BV, een volle dochter van Carisbrooke.
2.3
Het m.s. Dina was in 2001 door bemiddeling van Carins verzekerd op een ‘hull and machinery’ polis bij Lloyd's Syndicate 1009, Swiss Re Frankona Reinsurance Ltd en Assicurazioni Generali SPA (hierna verzekeraars). De polis is tot standgekomen op de Londense markt.
2.4
Op de onder 2.3 bedoelde polis van 6 november 2001 is ingevolge mededeling van Carins aan (haar Engelse broker die dit heeft medegedeeld aan) verzekeraars een endorsement gesteld, luidende:
‘Carisbrooke Shipping Ltd. Hull and Machinery
24 months at 31st March 2001 24:00 hrs GMT
(…) Dina
Underwriters hereby note and agree with effect from 2nd November 2001 that the above vessel(s) were sold to Dallas Shipping Ltd and simultaneously bareboat chartered back to Carisbrooke with cover remaining in force accordingly(…)
Subject to all other terms, clauses and conditions of the above mentioned ship(…)’
2.5
Op 16 december 2001 is de Dina voor de zuidkust van Engeland gezonken. In dat verband is een arbitrageprocedure aanhangig, die thans stil ligt.
2.6
Verzekeraars hebben, in verband met het zinken van de Dina, onder de polis een bedrag van € 1.2 miljoen uitgekeerd, welk bedrag is verdeeld onder Carisbrooke, de hypotheekhouder en Dallas.
2.7
Verzekeraars hebben zich later op het standpunt gesteld dat deze uitkering niet gedaan had moeten worden en zich beroepen op een clausule die hen het recht geeft de verzekeringsovereenkomst te ontbinden ingeval van rompbevrachting aan een ander dan verzekerde. Zij hebben in een procedure in het Verenigd Koninkrijk de uitgekeerde schadepenningen teruggevorderd. In dat kader heeft Carisbrooke met verzekeraars een schikking getroffen op 26 maart 2008, inhoudende dat zij € 1.2 miljoen zou terugbetalen aan verzekeraars.
3. Het geschil
3.1.
Carisbrooke vordert — samengevat — veroordeling van Carins tot betaling van € 1.200.000,= alsmede de, nader bij staat op te maken, kosten van de Engelse procedure, vermeerderd met rente en kosten. Zij baseert zich, zeer kort samengevat, op de stelling, dat ingevolge een beroepsfout van Carins de verzekeringsuitkering, vermeerderd met kosten, terugbetaald moest worden. Carisbrooke heeft daardoor schade als gevorderd geleden. De beroepsfout bestond daarin, dat Carins ten onrechte aan verzekeraars heeft bericht dat niet Dallas, doch Carisbrooke rompbevrachter van de Dina was.
3.2.
Carins voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen verschillen op diverse punten van mening, zowel ten aanzien van de feiten als ten aanzien van het recht. Voor wat betreft het centrale verwijt dat Carisbrooke aan Carins maakt, de beroepsfout, is allereerst in geschil of Nederlands dan wel Engels recht van toepassing is. Vast staat, dat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt. Carisbrooke meent dat Engels recht toepasselijk is, op hierna te bespreken gronden, terwijl Carins van oordeel is dat Nederlands recht van toepassing is.
Dat onderscheid is van belang, zelfs als juist zou zijn dat de inhoudelijke maatstaf die in dat verband moet worden aangelegd voor de beoordeling van het handelen en nalaten van Carins sterke gelijkenis vertoont; Carins beroept zich immers ook op een tot het Nederlands recht behorend verweermiddel, te weten het niet klagen binnen bekwame termijn als bedoeld in art. 6:89 BW. Om die reden is ter comparitie met partijen afgesproken, dat eerst, nadat partijen daaromtrent aktes hadden genomen, louter beslist zou worden op de vraag, welk recht toepasselijk is op de relatie tussen Carisbrooke als opdrachtgever en Carins als opdrachtnemende verzekeringstussenpersoon die namens Carisbrooke in contact trad met verzekeraars in het kader van de onderhavige polis; dat recht moet immers worden toegepast op de vraag of sprake is van een door Carins gemaakte beroepsfout.
4.2
Ter voorkoming van misverstand merkt de rechtbank op, dat met het voorgaande niet beslist is op de vraag of de stellingen van Carisbrooke aangaande de inhoud van het Engelse recht op het punt van verjarings-, verval- klacht- of soortgelijke termijnen juist zijn. Het partijdebat is in zoverre immers nog niet voltooid.
4.3
Carisbrooke is van oordeel dat Engels recht van toepassing is.
4.3.1
Zij baseert zich primair op art. 6 lid 2, 8 en 9 van het Haags Vertegenwoordigingsverdrag (het op 14 maart 1978 te 's‑Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging, Trb. 1987, 138), hierna: het Verdrag.
Carins heeft daar tegenin gebracht, dat het Verdrag niet van toepassing is, omdat de Nederlandse regering het voorbehoud bedoeld in art. 18 lid 1 en 2 van het Verdrag gemaakt heeft.
Carins heeft het bij het rechte eind. Artikel 18 (lid 1 en 2) van het Verdrag luidt, voor zover van belang, als volgt:
- ‘1.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich … het recht voorbehouden het Verdrag niet toe te passen op (…)
- 2.
vertegenwoordiging inzake verzekeringen.’
De Nederlandse Goedkeuringsrijkswet ter zake van het Verdrag bepaalt in artikel 2:
‘Goedgekeurd wordt dat in overeenstemming met artikel 18 (…) voor Nederland het voorbehoud wordt gemaakt dat het Verdrag niet wordt toegepast op vertegenwoordiging inzake verzekeringen.’
Het gaat hier onmiskenbaar om een geval van ‘vertegenwoordiging inzake verzekeringen’; Carins trad immers als vertegenwoordiger van Carisbrooke op bij de onder 2.3 bedoelde polis en de haar verweten fout is volgens Carisbrooke gemaakt bij de contacten met verzekeraars in dat kader. Dat betekent, dat geen sprake kan zijn van toepassing van het Verdrag. Dat de achtergrond van het maken van dit voorbehoud wellicht zag op een ander type probleem dan thans aan de orde is en dat, gegeven die achtergrond, uitsluiting van de toepasselijkheid van het Verdrag in dit geval niet in de rede ligt maakt dat niet anders. Daargelaten dat het Verdrag geen ruimte biedt voor dergelijke fijnzinnigheden bij het maken van een voorbehoud, uit de geciteerde wettekst blijkt dat het voorbehoud geldt voor de toepassing van het gehele Verdrag op alle gevallen van vertegenwoordiging inzake verzekeringen. Aan de artikelen 8 en 9 van het Verdrag wordt dus ook niet toegekomen.
4.3.2
Subsidiair, voor het geval dat Verdrag niet van toepassing zou zijn, meent Carisbrooke dat art. 6 lid 2 van dat Verdrag analoog zou moeten worden toegepast.
Carins verweer komt erop neer, dat de internationale verhoudingen eraan in de weg staan dat Nederland bedoeld voorbehoud maakt en vervolgens het Verdrag toch, analoog, toepast. Dat laat zich ook niet rijmen met de ratio van het maken van een voorbehoud.
Ook op dit punt heeft Carins het bij het rechte eind. Als een verdrag voorziet in het maken van een voorbehoud zoals in dit geval, dan brengt de rechtszekerheid tussen de verdragsluitende staten mee dat uitgegaan kan worden van de volle werking van dat voorbehoud. Immers, contracterende partijen worden geacht zich, bij het sluiten van een overeenkomst met grensoverschrijdende aspecten, te verdiepen in de rechtsregels die op die overeenkomst van toepassing kunnen zijn. In dat verband is van belang of tussen de relevante staten een verdrag geldt en wat daarvan dan de inhoud is; wanneer in het verdrag voorziene voorbehouden zijn gemaakt mag ervan uitgegaan worden dat dat voorbehoud bewust en ten volle doordacht gemaakt is. Als een Engelse partij als Carisbrooke dus contracteert met een partij als Carins, die gevestigd is in Nederland, en tot de reikwijdte van de overeenkomst behoort de vertegenwoordiging inzake verzekeringen, dan mag die Engelse partij erop vertrouwen dat het voorbehoud van de Nederlandse staat op dit punt inhoudt dat het Verdrag niet van toepassing is. Een analoge toepassing van het Verdrag in dit concrete geval betekent een inbreuk op dat vertrouwen.
Daarbij komt nog het volgende. Analoge toepassing van regels uit een verdrag aangaande toepasselijk recht is een figuur die slechts bij uitzondering gerechtvaardigd is. In dit geval zijn er ook andere verdragsrechtelijke bepalingen, uit een ander verdrag, aan de hand waarvan het toepasselijk recht kan worden vastgesteld, zodat aan die analoge toepassing, als daarvoor al ruimte zou zijn, ook geen behoefte is.
4.4
Dat andere verdrag is het EVO (Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Trb. 1980, 156, Pb EU 2005 C-334, ). De regeling in dit verdrag is naar het oordeel van de rechtbank beslissend voor het antwoord op de vraag naar het toepasselijk recht. (Dat aanvankelijk het voornemen bestond in de nieuwe Rome-I-verordening een regeling te treffen voor vertegenwoordiging is niet van belang, evenmin als de inhoud daarvan, nu dat voornemen is verlaten.)
4.4.1
Carisbrooke stelt (meer subsidiair), dat ook ingevolge art. 4 lid 2 EVO Engels recht van toepassing is. De feitelijke vestigingsplaats van Carins is in Engeland, omdat de werkzaamheden van Carins ingevolge de overeenkomst uitsluitend op de Londense verzekeringsmarkt werden verricht; Carisbrooke was tot 1999 de enige klant voor wie Carins werkte en daarna de grootste, en met Carisbrooke was de afspraak dat de activiteiten louter op de Londense verzekeringsmarkt moesten worden uitgevoerd. Dat was dus haar kernverplichting.
Daarbij komt dat Carisbrooke een Engelse rederij is die vanuit Engeland opereert, dat Carins tot 2005 een 100 % dochter binnen de Carisbrooke-groep was, terwijl het hoofdkantoor van de groep in Engeland is gevestigd, dat op de polis in kwestie Engels recht van toepassing was en dat de gevolgen van fouten van Carins in het kader van de verzekering dus ook door Engels recht worden beheerst. Dat alles bij elkaar brengt mee, dat Engels recht het nauwst is verbonden met de overeenkomst tussen Carisbrooke en Carins.
4.4.2
Carins betwist dat Carisbrooke aan Carins had opgedragen om exclusief op de Londense verzekeringsmarkt verzekeringen te sluiten en tevens, dat dat de praktijk was. Er werd steeds bezien waar de voorwaarden het gunstigst waren en daar werd dan de overeenkomst gesloten. Een kernverplichting was dat dus niet. Voorts betwist Carin dat Carisbrooke de enige en later de grootste klant van Carins was. Zij wijst er voorts op, dat Carisbrooke er, bij de oprichting van Carins, expliciet voor heeft gekozen om Carins in Nederland te vestigen; dat gold voor meer ondernemingen uit het concern. Volgens art. 4 lid 1 EVO wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Nu Carins degene is die de kenmerkende prestatie moest verrichten brengt het vermoeden van art. 4 lid 2 EVO —dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land van vestiging van die partij— dus mee, dat Nederlands recht van toepassing is.
Uitzonderingen als voorzien in art. 4 lid 5 zijn niet aan de orde. De bijkomende omstandigheden waarop Carisbrooke zich beroept zijn in dat verband zonder belang.
4.4.3
Het rechtsvermoeden van art. 4 lid 2 EVO leidt ertoe, dat in beginsel Nederlands recht toepasselijk is. Dat Carins de partij is die de kenmerkende prestatie moet verrichten is duidelijk. Carins is en was gevestigd in Groningen, Nederland, en had geen nevenvestigingen, zodat het slot van voormeld artikellid zonder belang voor dit geschil is.
Art. 4 lid 1 jo. 5 EVO brengt echter mee, dat onderzocht moet worden of het vermoeden niet terzijde moet worden geschoven; daarvoor zou aanleiding zijn als uit het geheel der omstandigheden zou blijken dat de overeenkomst nauwer dan wel het nauwst verbonden is met het Verenigd Koninkrijk.
Nu partijen twisten over wezenlijke onderdelen van die omstandigheden —of de opdracht van Carisbrooke inhield dat verzekeringen uitsluitend gesloten dienden te worden op de Londense beurs, of Carin, tot het moment van het sluiten van deze overeenkomst ook uitsluitend daar verzekeringen voor Carisbrooke heeft gesloten, en of Carisbrooke de enige dan wel grootste klant van Carins was— zal daaromtrent eerst meer duidelijkheid verkregen moeten worden. Omdat Carisbrooke degene is die zich op de uitzondering beroept rust op haar de bewijslast. Zij heeft ter zake van de eerste omstandigheid een gespecificeerd bewijsaanbod gedaan en zal dus tot het bewijs worden toegelaten; de schriftelijke verklaring die zij bij haar laatste akte heeft overgelegd is niet voldoende om dat bewijs reeds geleverd te achten, ook niet voorshands.
Aan die bewijslevering staat niet in de weg het daartegen gemaakte bezwaar van Carins; het is vaste jurisprudentie dat de rechter niet kan afzien van bewijslevering op grond van een prognose omtrent de inhoud daarvan.
Omdat Carisbrooke zich er tevens op beroept dat feitelijk de verzekeringsovereenkomsten louter op de Londense beurs gesloten werden en dat zij de enige (tot 1998/1999) dan wel de grootste klant van Carins was zal haar voorts het bewijs op die punten worden opgedragen.
Overigens staat het Carisbrooke vrij om, zoals ter zitting besproken en als Carins daarmee instemt, in plaats van een getuigenverhoor op deze rechtbank af te wachten de getuige(n) te horen in het kader van een RIK-verhoor.
4.5
De rechtbank overweegt reeds thans, dat bij de vraag met welk recht de onderhavige overeenkomst van opdracht het nauwst samenhangt alle omstandigheden meewegen. Het gewicht van die omstandigheden hangt echter samen met de relatie met die overeenkomst. Dat betekent, dat aan een deel van de door partijen genoemde aspecten —welk recht op de verzekeringsovereenkomst van toepassing is, wie verzekeraars zijn, waar andere groepsvennootschappen gevestigd waren— slechts beperkt belang toekomt. De totale weging is echter pas mogelijk als alle gegevens bekend zijn, dus na de bewijslevering.
4.6
Nu in dit vonnis nog niet wordt beslist welk recht van toepassing is gaat de rechtbank ervan uit dat op dit moment nog geen behoefte bestaat aan tussentijds appel. Op dat verzoek zal later worden beslist.
5. De beslissing
De rechtbank
alvorens verder te beslissen:
draagt Carisbrooke op het bewijs dat
- 1)
zij, vóór het afsluiten van de polis waaronder de hull and machinery dekking van de Dina was ondergebracht, met Carins had afgesproken dat scheepsverzekeringsovereenkomsten ten behoeve van Carsisbrooke uitsluitend op de Londense markt mochten worden gesloten
- 2)
Carins ook daadwerkelijk in de periode tot november 2001 scheepsverzekeringen ten behoeve van Carisbrooke slechts op de Londense markt heeft gesloten;
- 3)
dat Carisbrooke in de periode tot november 2001 de enige dan wel de grootste klant van Carins was;
bepaalt dat indien Carisbrooke dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Hofmeijer-Rutten;
bepaalt dat de advocaat van Carisbrooke binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank — sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam — opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in de maanden december 2010 tot en met maart 2012 en dat de advocaat van Carins binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2010.