Vlg. HR 12 maart 2002, ECLI:HR:2002:AD5163.
HR, 19-09-2017, nr. 16/01993
ECLI:NL:HR:2017:2402
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
16/01993
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2402, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:854, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:854, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2402, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0374
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep, art. 408.1 onder a en c Sv. Zijn de akte van uitreiking behorende bij de dagvaarding in e.a. en de afstandsverklaring voor de tz. in e.a. door verdachte ondertekend? Het Hof is zonder nadere motivering voorbijgegaan aan de uit de stukken blijkende omstandigheid dat de handtekeningen op de vermelde akte van uitreiking en afstandsverklaring geen enkele gelijkenis vertonen met de (onderling overeenkomende) handtekeningen op de bij de stukken van het geding bevindende brief en identiteitskaart van verdachte. Dit brengt mee dat het oordeel van het Hof dat verdachte, die in zijn brief aan de Ktr heeft gesteld dat hij geen afstandsverklaring heeft ondertekend, n-o dient te worden verklaard wegens het niet in acht nemen van de termijn van art. 408.1 Sv niet zonder meer begrijpelijk is. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01993
AJ/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 maart 2016, nummer 23/003985-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep wegens het niet in acht nemen van de termijn van art. 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
2.2.1.
Bij het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaandam, heeft bij verstek vonnis gewezen in de onderhavige zaak op 1 september 2015. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking gerechtelijke brief van 7 juli 2015, waarin is vermeld dat de verdachte afstand heeft gedaan van de mogelijkheid ter terechtzitting te verschijnen van de kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015. Hieruit blijkt dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting. Nu het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld op 28 september 2015 is de termijn van artikel 408, eerste lid, sub c van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen en dient de verdachte niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn hoger beroep. Redenen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gebleken."
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de Kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015, welke inhoudt dat die dagvaarding op 7 juli 2015 is uitgereikt aan de verdachte op zijn detentieadres en onder "Handtekening gedetineerde" is voorzien van een handtekening;
(ii) een afstandsverklaring verschijningsrecht, gedateerd 7 juli 2015, welke inhoudt dat de verdachte afstand doet van de mogelijkheid ter terechtzitting van de Kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015 te verschijnen en onder "Handtekening gedetineerde" is voorzien van een handtekening;
(iii) een brief van de verdachte, gedateerd 23 september 2015, ingekomen ter griffie van de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2015, inhoudende:
"Beste rechter,
Ik heb twee weken erbij gekregen van parketnummer 96-101346-15 en uitspraak was 01-09-2015 en hij is onherroepelijk geworden op 16/09/2015 maar ik heb helemaal niks gehoord of gekregen en ik kan als het goed is toch ook in hoger beroep, maar ik heb niks gekregen of gehoord en ze zeggen hierro dat ik heb afgetekend maar ik heb niks afgetekend, en het is mijn handtekening niet eens, dus ik zou graag in hoger beroep willen gaan tegen deze uitspraak, alsnog a.u.b.
Groetjes
[verdachte]."
(iv) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte ID-staat SKDB van 1 februari 2016, met daarop een scan van een op naam van de verdachte gestelde identiteitskaart, waarop een handtekening is afgebeeld.
2.3.
Art. 408, eerste lid, Sv luidt, voor zover hier van belang:
"Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
(...)
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was."
2.4.1.
Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg niet aan hem in persoon is betekend en dat hij niet degene is geweest die de voormelde akte van uitreiking en de voormelde afstandsverklaring heeft ondertekend.
2.4.2.
Het Hof is zonder nadere motivering voorbijgegaan aan de uit de stukken blijkende omstandigheid dat de handtekeningen op de onder (i) en (ii) vermelde akte van uitreiking en afstandsverklaring geen enkele gelijkenis vertonen met de (onderling overeenkomende) handtekeningen op de onder (iii) en (iv) vermelde brief en identiteitskaart. Dit brengt mee dat het oordeel van het Hof dat de verdachte, die in zijn in 2.2.2 onder (iii) opgenomen brief heeft gesteld dat hij geen afstandsverklaring heeft ondertekend, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het niet in acht nemen van de termijn van artikel 408, eerste lid, Sv niet zonder meer begrijpelijk is.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep, art. 408.1 onder a en c Sv. Zijn de akte van uitreiking behorende bij de dagvaarding in e.a. en de afstandsverklaring voor de tz. in e.a. door verdachte ondertekend? Het Hof is zonder nadere motivering voorbijgegaan aan de uit de stukken blijkende omstandigheid dat de handtekeningen op de vermelde akte van uitreiking en afstandsverklaring geen enkele gelijkenis vertonen met de (onderling overeenkomende) handtekeningen op de bij de stukken van het geding bevindende brief en identiteitskaart van verdachte. Dit brengt mee dat het oordeel van het Hof dat verdachte, die in zijn brief aan de Ktr heeft gesteld dat hij geen afstandsverklaring heeft ondertekend, n-o dient te worden verklaard wegens het niet in acht nemen van de termijn van art. 408.1 Sv niet zonder meer begrijpelijk is. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/01993 Zitting: 20 juni 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij mondeling arrest van 8 maart 2016 de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Namens de verdachte is cassatie ingesteld. Hiertoe heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld, nu op grond van de processtukken voldoende aannemelijk is dat de dagvaarding in eerste aanleg niet in persoon aan de verdachte is betekend en hij geen afstandsverklaring voor de zitting in eerste aanleg heeft getekend.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte aantekening mondeling arrest van 8 maart 2016 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard vanwege het te laat instellen van het hoger beroep. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen:
“2. Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaandam, heeft bij verstek vonnis gewezen in de onderhavige zaak op 1 september 2015. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking gerechtelijke brief van 7 juli 2015, waarin is vermeld dat de verdachte afstand heeft gedaan van de mogelijkheid ter terechtzitting te verschijnen van de kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015. Hieruit blijkt dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting. Nu het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld op 28 september 2015 is de termijn van artikel 408, eerste lid, sub c van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen en dient de verdachte niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn hoger beroep. Redenen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gebleken.”
3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
- een “akte van uitreiking aan een gedetineerde”, die inhoudt dat de dagvaarding op 7 juli 2015 aan de verdachte in persoon is uitgereikt op zijn detentieadres en onder “handtekening gedetineerde” is voorzien van een handtekening.
- een “afstandsverklaring verschijningsrecht”, gedateerd 7 juli 2015, die inhoudt dat de verdachte afstand doet van de mogelijkheid ter terechtzitting te verschijnen van de kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015 en onder “handtekening gedetineerde” is voorzien van een handtekening.
- een brief van de verdachte, gedateerd 23 september 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank Noord-Holland op 28 september 2015, met het doel hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de kantonrechter van 1 september 2015. Deze brief houdt in:
“Beste rechter,
Ik heb twee weken erbij gekregen van parketnummer 96-101346-15 en uitspraak was 01-09-2015 en hij is onherroepelijk geworden op 16/09/2015 maar ik heb helemaal niks gehoord of gekregen en ik kan als het goed is toch ook in hoger beroep, maar ik heb niks gekregen of gehoord en ze zeggen hier dat ik heb afgetekend, maar ik heb niks afgetekend en het is mijn handtekening niet eens dus ik zou graag in hoger beroep willen gaan tegen deze uitspraak als nog a.u.b.
Groetjes,
[verdachte]”
- Een door de griffier van de rechtbank Noord-Holland, te Zaandam, ondertekende “akte instellen hoger beroep” van 28 september 2015.
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding of oproeping slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld.1.
3.5. Uit de toelichting op het middel blijkt dat wordt geklaagd dat, hoewel zich in het dossier een getekende akte van uitreiking en een getekende afstandsverklaring bevinden, de verdachte beide documenten niet heeft getekend. Aldus zou de verdachte niet vanaf 7 juli 2015 bekend zijn geweest met de zittingsdatum. In de toelichting wordt gerefereerd aan de brief van verdachte, die reeds daarin vermeldde dat hij – kort samengevat – niet bekend was met de dag van de terechtzitting en dat de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring niet zijn handtekening betroffen. Ter onderbouwing van deze stelling is bij de toelichting op het middel een kopie van een ten name van de verdachte gesteld, op 21 maart 2012 afgegeven rijbewijs overlegd. Geklaagd wordt dat de handtekening op het rijbewijs en de handtekening op de brief van 23 september 2015 niet overeenkomen met de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring.
3.6. Bij nadere bestudering van de handtekeningen blijkt dat de handtekening op de brief van de verdachte en de handtekening op zijn rijbewijs overeenkomen.2.Een vergelijking van die handtekeningen met de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring wijst uit dat daartussen geen enkele overeenkomst bestaat. Hierdoor is het aannemelijk dat de verdachte de akte van uitreiking en de afstandsverklaring niet heeft getekend. Dat brengt mee dat het oordeel van het hof dat verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld niet zonder meer begrijpelijk is.3.
3.7. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2017
Overigens is ook de handtekening van verdachte op de akte van cassatie dezelfde als de handtekening op zijn rijbewijs en de door hem verstuurde brief.
Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2745.