Einde inhoudsopgave
RvdW 2018/887
EEX-Verordening II. Rechterlijke bevoegdheid; alternatieve bevoegdheid uit hoofde van art. 8 punt 3 met betrekking tot een tegenvordering; voorwaarde dat de tegenvordering ‘voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is’.
HvJ EU 31-05-2018, ECLI:EU:C:2018:360 (Nothartová)
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
31 mei 2018
- Magistraten
J. Malenovský, M. Safjan, D. Šváby
- Zaaknummer
C-306/17
- Conclusie
A-G H. Saugmandsgaard Øe
- Roepnaam
Nothartová
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2018:360, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 31‑05‑2018
- Wetingang
Art. 8 Brussel I-bis
Essentie
Éva Nothartová tegen Sámson József Boldizsár.
Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 267 VWEU, ingediend door de Tatabányai Törvényszék (rechter in eerste aanleg Tatabánya, Hongarije) bij beslissing van 17 mei 2017.
EEX-Verordening II. Rechterlijke bevoegdheid; alternatieve bevoegdheid uit hoofde van art. 8 punt 3 met betrekking tot een tegenvordering; voorwaarde dat de tegenvordering ‘voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is’.
Art. 8 punt 3 EEX-Verordening II moet aldus worden uitgelegd dat het niet-exclusief van toepassing is in een situatie waarin bij de rechterlijke instantie ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.