NJB 2018/274
Adres waaraan op grond van art. 588a lid 1 aanhef en onder c Sv een afschrift van de appeldagvaarding dient te worden gezonden: onjuist is de opvatting dat indien een raadsman van een verdachte aan de griffie van het gerecht schriftelijk heeft verzocht om toezending van een afschrift van het procesdossier en aldus zijn kantooradres heeft opgegeven, dat adres heeft gelden als adres waaraan ingevolge voormelde bepaling een afschrift van de appeldagvaarding dient te worden gezonden
HR 16-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:38
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16 januari 2018
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.J. Borgers, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
16/01129
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:38, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑01‑2018
ECLI:NL:PHR:2017:1445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑01‑2017
- Wetingang
(art. 588a Sv)
Essentie
Adres waaraan op grond van art. 588a lid 1 aanhef en onder c Sv een afschrift van de appeldagvaarding dient te worden gezonden: onjuist is de opvatting dat indien een raadsman van een verdachte aan de griffie van het gerecht schriftelijk heeft verzocht om toezending van een afschrift van het procesdossier en aldus zijn kantooradres heeft opgegeven, dat adres heeft gelden als adres waaraan ingevolge voormelde bepaling een afschrift van de appeldagvaarding dient te worden gezonden
Uitspraak
Inleiding:
Het middel klaagt over schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en bevat onder meer de klacht dat het Hof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.