Zie ook HR 26 mei 2020 ECLI:NL:HR:2020:912, rov. 3.3.1 waarin de Hoge Raad oordeelde dat feit 2 niet naar de eis der wet met redenen was omkleed en waarbij de Hoge Raad onder meer in aanmerking nam dat de bewijsvoering in het door het hof bevestigde vonnis in belangrijke mate steunde op “conclusies” die zijn getrokken “uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voeren”, zonder zakelijke samenvatting van de redengevende inhoud van de telefoongesprekken waaraan het die “conclusies” heeft ontleend (het ging in die zaak om de Promis-werkwijze).
HR, 09-02-2021, nr. 19/00708
ECLI:NL:HR:2021:192
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2021
- Zaaknummer
19/00708
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:192, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:742
ECLI:NL:PHR:2020:742, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:192
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑03‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0034 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJB 2021/587
RvdW 2021/217
NJ 2021/110 met annotatie van W.H. Vellinga
Uitspraak 09‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen van grote geldbedragen, art. 420ter Sr. Loopproces-verbaal inhoudende interpretaties en conclusies van verbalisant, na controle hof a.d.h.v. b.m., gebruikt voor bewijs. O.g.v. art. 359.3 Sv moet de beslissing dat tlgd. feit door verdachte is begaan, steunen op inhoud van b.m. die voor die beslissing redengevende f&o bevatten. Deze b.m. moeten in beginsel worden opgenomen in vonnis, dan wel in aanvulling a.b.i. art. 365a.2 Sv. HR herhaalt vervolgens relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AF7985 m.b.t. motiveringsvereisten voor redengevende f&o in bewijsoverweging. Hof heeft geoordeeld dat verdachte wetenschap had dat in bewezenverklaring genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, gelet op o.m. “de OVC-gesprekken die in de b.m. worden genoemd”. Daarbij heeft hof in aanvulling b.m. de inhoud van relaas van bevindingen van verbalisant A weergegeven m.b.t. aantal specifiek aangeduide afgeluisterde gesprekken, “OVC-gesprekken”, waaraan verdachte heeft deelgenomen. Die weergave bevat samenvatting van die gesprekken en conclusies van verbalisant over wat uit inhoud gesprekken blijkt m.b.t. wetenschap verdachte over handel in verdovende middelen door zijn zoon. Door op deze wijze relaas van bevindingen van verbalisant A in aanvulling b.m. op te nemen heeft hof verklaring gebruikt die voor bewijs ontoelaatbare conclusies inhoudt (vgl. o.m. ECLI:NL:HR:2011:BR2847). Dergelijk gebruik van b.m. hoeft niet onder alle omstandigheden tot cassatie te leiden, bijv. als door hof gemaakte gevolgtrekking overeenkomt met in verklaring getrokken conclusie (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BW9189). Ook in dat geval gelden echter voorschriften m.b.t. b.m. waarop deze gevolgtrekking berust. In onderhavige geval heeft hof niet de wettige b.m. – i.h.b. relevante onderdelen van p-v’s waarin afgeluisterde gesprekken zijn weergegeven – opgenomen waaraan het voor die gevolgtrekking redengevende f&o heeft ontleend. Hof heeft evenmin met voldoende nauwkeurigheid naar die f&o verwezen. Enkele vermelding dat hof inhoud van relaas van bevindingen van verbalisanten B en C waarin onderzoeksresultaten – waaronder bevindingen van verbalisant A – zijn weergegeven, heeft gecontroleerd en dat hof zich met daarin verwoorde interpretaties en conclusies kan verenigen, is daarvoor niet voldoende. Oordeel hof is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 19/00707.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00708
Datum 9 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 januari 2019, nummer 20-001673-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1.
Het cassatiemiddel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, in het bijzonder over het gebruik voor het bewijs van het in het cassatiemiddel en hierna onder 2.2.2 weergegeven brondocument met een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3].
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 15 maart 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), waaronder in elk geval
- ongeveer 12.800 euro en
- ongeveer 68.000 euro, althans ongeveer 42.000 en
- ongeveer 48.500 euro en
- ongeveer 35.000 euro, voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.2.2
De aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt onder meer het volgende in:
“De hierna opgesomde bewijsmiddelen zijn - tenzij anders vermeld - opgenomen in het zaaksdossier witwassen [verdachte] en [betrokkene 1], nummer 2611128HZ-3962, opgemaakt en ondertekend d.d. 26 februari 2015 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], met een loopproces-verbaal (blz. 1 t/m 18) en doorgenummerde onderliggende stukken (blz. 1 t/m 759).
Opmerking hof vooraf
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben hun onderzoekbevindingen ter zake de witwasverdenking van [verdachte] in samenvattende vorm weergegeven in een relaas van bevindingen met bijbehorende verwijzingen naar de onderliggende brondocumenten (p. 1 t/m 8). Het hof heeft de samenvattende onderzoeksbevindingen van genoemde verbalisanten gecontroleerd aan de hand van onderliggende bewijsmiddelen en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. Het hof verenigt zich met de inhoud van het relaas van bevindingen en de daarin verwoorde interpretaties en conclusies van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en maakt die tot de zijne. Het hof neemt de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen als uitgangspunt en volstaat in de bewijsbijlage met telkens de vermelding en vindplaats van de onderliggende brondocumenten. De hieronder gebruikte nummering is van het hof zelf.
1. Aanleiding
(loopproces-verbaal p. 4) Uit de opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie (OVC) is het ernstige vermoeden ontstaan dat [verdachte] geld afkomstig uit enig misdrijf, zijnde drugshandel van zijn zoon, in zijn antiekzaak [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te Eindhoven bewaarde/verborg/voorhanden had en/of overdroeg. Deze antiekzaak betreft een eenmanszaak en wordt voor risico en rekening gedreven van [verdachte]. Uit deze OVC-gesprekken is namelijk het vermoeden ontstaan dat [verdachte] kennis droeg van de betrokkenheid van zijn zoon [betrokkene 2] bij de handel in verdovende middelen.
(...)
Brondocument: relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 12 februari 2015 (p. 15-33)
Tijdens het onderzoek Gutenberg werd in de antiekzaak van [verdachte], [A], [a-straat 1] te Eindhoven vertrouwelijke communicatie (OVC) opgenomen en af geluisterd. Uit een aantal OVC-gesprekken is gebleken dat [verdachte] wetenschap droeg van het feit dat zijn zoon [betrokkene 2] en [betrokkene 4] zich bezig hielden met de handel in verdovende middelen. De gesprekken worden hieronder kort samengevat weergegeven.
OVC-gesprek 11-10-2013. 16.10 uur (p. 15 en p. 20-21)
[verdachte] en [betrokkene 2] bevinden zich in de antiekzaak met nog enkele mannen. [betrokkene 2] wil een van de mannen iets meegeven om te proberen in het weekend. [betrokkene 2] zegt dat ze super schijnen te zijn. Een van de mannen wil er wel een paar. [verdachte] zegt: “Je kunt wel dat zakje even meenemen, dat zakje met schoenpoets.” [betrokkene 2] zegt dat ze heel goed moeten zijn.
(Opmerking verbalisant: [betrokkene 2] deelt kennelijk xtc pillen uit aan bezoekers van de antiekzaak in aanwezigheid van [verdachte]).
OVC-gesprek 11-10-2013, 16.16 uur (p. 16 en p. 22-24)
[verdachte] en [betrokkene 2] bevinden zich in de antiekzaak met nog enkele mannen. Het gesprek gaat over xtc pillen die door [betrokkene 2] “housenootjes ” worden genoemd. [betrokkene 2] heeft verschillende soorten liggen die hij kennelijk aan de aanwezigen laat zien en mee wil geven om te laten proberen. [verdachte] is daarbij aanwezig.
(Opmerking verbalisant: [betrokkene 2] deelt xtc pillen uit aan bezoekers van de antiekzaak in aanwezigheid van [verdachte]).
OVC-gesprek 14-10-2013, 12.44 uur (p. 16 en p. 26-27)
[verdachte] bevindt zich in de antiekzaak als er een man binnenkomt die [betrokkene 5] wordt genoemd. [betrokkene 5] vraagt aan [verdachte] om [betrokkene 4] of [betrokkene 2] even langs te sturen. [verdachte] zegt dat hij [betrokkene 4] wel even laat sturen. [betrokkene 5] zegt dat die verzending naar de kloten is gegaan een paar weken geleden. [verdachte] zegt dat [betrokkene 2] in Spanje zit. [betrokkene 5] zegt dat hij heeft gezegd dat “ze” eens langs moeten komen en hij dan precies zal zeggen hoe “ze” het wel moeten doen. [betrokkene 5] zegt dat het altijd fout kan gaan, maar dat het kanariepietjeswerk is. [verdachte] zegt: “Ja, maar we zien maar weer. [betrokkene 2] zie ik deze week zeker niet. Ik ga de maandag even bellen.” [betrokkene 5] zegt vervolgens: “Het flikkerde er gewoon uit gewoon een volle tas weed. Hé vier a vijf tassen tegelijk, hier bij [betrokkene 6]. Dat verwacht toch niemand of wel. Dat is gewoon super brutaal. En dan via een omweg aanleveren en dan ehh computerspul. Breekbare stickers erop en dinge, die werden daar afgezet en die gingen met een vracht naar Engeland. Alleen [betrokkene 6] die rijdt elke dag op Engeland en die wordt niet gecontroleerd. En als je bij [betrokkene 6] weed komt brengen dan ben je echt gek of niet? Dat doet niemand. Die denken dat daar iedereen alles controleert, maar dat is een andere afdeling”.
(Opmerking verbalisant: [betrokkene 5] komt aan [verdachte] melden dat er een zending weed is ontdekt en wil contact met [betrokkene 2] of [betrokkene 4])
OVC-gesprek 15-10-2013. 12.45 uur (p. 16, p. 29)
[verdachte] bevindt zich in de antiekzaak als er een man binnenkomt die [betrokkene 5] wordt genoemd. De man verontschuldigt zich dat hij een beetje laat is en zegt tegenslag te hebben gehad. De man zegt: “weer een auto afgepakt en een hoop geld gevonden en een groot hok uit de grond gehaald, ik zit daar allemaal met die wagen bouwen... onverstaanbaar... ik weet het ook niet. Nee ik heb hier die grote dinge bij. Die was terug van ehh, die doen we wel verrekenen, dan heb je toch je centen.” [verdachte] zegt dat het goed is. De man zegt dat hij van de week [betrokkene 2] nog aan de lijn had. De man zegt verder: “anders is het niet zo erg, want ze kunnen beter een groot hok oppakken dan dat ze je geld vinden.” [verdachte] zegt hierop: “Oh dat is kut, dat ze je hok vinden, is allebei kut maar dat geld, contant dat is dan ook weg he en moet je maar weer eens kijken wat je moet doen voor je dat terug hebt liggen, he jongen.” [verdachte] zegt vervolgens: “Ja, ik hoor het ook van onze [betrokkene 2] terug, het valt ook allemaal nog niet mee he. Die beurt dan wel maar het is allemaal nog niet eenvoudig, want de meeste haken af die doen niks meer.”
(Opmerking verbalisant: Dit laatste slaat zeer vermoedelijk op de henneptelers, die momenteel door politie/justitie ook financieel worden aangepakt)
OVC-gesprek 30-01-2014. 12.33 uur (p. 16, p. 31-33)
[verdachte] krijgt bezoek van [betrokkene 4]. Het gesprek gaat aanvankelijk over [betrokkene 2] die op dat moment vast zit in verband met een zware mishandeling. [verdachte] zegt dat hij twee telefoontjes van [betrokkene 2] heeft liggen en vraagt of [betrokkene 4] die moet hebben. [betrokkene 4] zegt even niet want ik heb ook een klein probleempje gehad. [betrokkene 4] zegt dat ze achter hem aanreden met drie auto’s en even niks doet. [betrokkene 4] zegt dat andere mensen het ook hebben gezien en hij niet gek is. [betrokkene 4] zegt dat “ze” met drie auto’s waren, hij ergens bij mensen is geweest en “ze” hem waarschijnlijk van daaruit hebben gevolgd. [betrokkene 4] zegt dat hij maar 1 dag gevolgd is, even twee weken rustig aan doet en thuis alles opgeruimd heeft. [verdachte] zegt iets over aan de overkant wegleggen. [betrokkene 4] zegt dat hij ze morgen wel oppakt. [betrokkene 4] zegt dat hij handel heeft gedaan en dat het goed is gegaan, maar “ze” wel achter hem aan hebben gereden. [verdachte] zegt dat je op een gegeven moment toch wel in de gaten hebt dat ze je achtervolgen. [verdachte] zegt dat hij het zelf niet kan nalaten ’s morgens, altijd kijkt wat voor auto er staat, of er iemand in zit, of er iemand zit te kijken, even heen en weer loopt en zo eens links en rechts kijkt.
(Opmerking verbalisant: Op 28/01/2014 vond een observatie plaats op [betrokkene 4] toen hij met zijn bestelbus zeer vermoedelijk een partij verdovende middelen ophaalde in Hoorn/Zwaag en hij kennelijk het observatieteam die dag heeft opgemerkt.)”
2.3.
Op grond van artikel 359 lid 3 Sv moet de beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die de voor die beslissing redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Deze bewijsmiddelen moeten in beginsel worden opgenomen in het vonnis, dan wel in de aanvulling zoals bedoeld in artikel 365a lid 2 Sv. Indien de rechter zich beroept op feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring maar die niet zijn vermeld in de in het vonnis of de in artikel 365a lid 2 Sv bedoelde aanvulling opgenomen bewijsmiddelen, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Als het daarbij gaat om feiten of omstandigheden die zijn vermeld in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, moeten die stukken ter terechtzitting zijn voorgelezen of moet daarvan daar de korte inhoud zijn medegedeeld. (Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985.)
2.4.1
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wetenschap had dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, gelet op onder meer “de OVC-gesprekken die in de bewijsmiddelen worden genoemd”. Daarbij heeft het hof in de onder 2.2.2 genoemde aanvulling met bewijsmiddelen de inhoud van een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] weergegeven met betrekking tot een aantal specifiek aangeduide afgeluisterde gesprekken, “OVC-gesprekken”, waaraan de verdachte heeft deelgenomen. Die weergave bevat een samenvatting van die gesprekken en conclusies van deze verbalisant over wat uit de inhoud van die gesprekken blijkt met betrekking tot de wetenschap van de verdachte over de handel in verdovende middelen door zijn zoon.
2.4.2
Door op deze wijze het relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] in de aanvulling met bewijsmiddelen op te nemen heeft het hof een verklaring gebruikt die voor het bewijs ontoelaatbare conclusies inhoudt (vgl. onder meer HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2847). Een dergelijk gebruik van een bewijsmiddel hoeft niet onder alle omstandigheden tot cassatie te leiden, bijvoorbeeld als de door het hof gemaakte gevolgtrekking overeenkomt met de in de verklaring getrokken conclusie (vgl. HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189). Ook in dat geval gelden echter de hiervoor onder 2.3 weergegeven voorschriften met betrekking tot de bewijsmiddelen waarop deze gevolgtrekking berust. In het onderhavige geval heeft het hof niet de wettige bewijsmiddelen – in het bijzonder relevante onderdelen van processen-verbaal waarin de afgeluisterde gesprekken zijn weergegeven – opgenomen waaraan het de voor die gevolgtrekking redengevende feiten en omstandigheden heeft ontleend. Het hof heeft evenmin met voldoende nauwkeurigheid naar die feiten en omstandigheden verwezen. De enkele vermelding dat het hof de inhoud van een relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waarin de onderzoeksresultaten – waaronder ook de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] – zijn weergegeven, heeft gecontroleerd en dat het hof zich met de daarin verwoorde interpretaties en conclusies kan verenigen, is daarvoor niet voldoende. Het oordeel van het hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021.
Conclusie 01‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsconstructie witwassen. Het hof heeft delen van de samengevatte onderzoeksbevindingen, weergegeven in een loopproces-verbaal, in de bewijsmiddelen opgenomen en na controle aan de hand van de onderliggende bewijsmiddelen, waarin het hof "geen noemenswaardige verschillen" heeft geconstateerd, zich met de daarin verwoorde interpretaties en conclusies verenigd. De AG is van mening dat het arrest niet voldoet aan de wettelijke motiveringseisen, omdat uit de motivering van het hof onvoldoende blijkt op grond van welke aan de wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden het hof de conclusies in het loopproces-verbaal tot de zijne heeft gemaakt. Het advies aan de Hoge Raad is het arrest te vernietigen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00708
Zitting 1 september 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 28 januari 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “gewoontewitwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 122 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het gerechtshof de onttrekking aan het verkeer van twee in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, bevolen.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/00707. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, die betrekking hebben op de bewijsbeslissing.
1.4.
In onderhavige zaak speelt de vraag of het hof in de aanvulling op het arrest in voldoende mate de redengevende feiten en omstandigheden, waarop de bewezenverklaring berust, heeft weergegeven. Hierop heeft het tweede middel betrekking. Het eerste middel heeft – kort gezegd – betrekking op de bewijsoverwegingen. Omdat het tweede middel verder strekt dan het eerste middel, bespreek ik eerst het tweede middel. Voordat ik daartoe overga, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 15 maart 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), waaronder in elk geval
- ongeveer 12.800 euro en
- ongeveer 68.000 euro, althans ongeveer 42.000 en
- ongeveer 48.500 euro en
- ongeveer 35.000 euro, voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen die door het hof worden ingeleid met een opmerking vooraf:
“De hierna opgesomde bewijsmiddelen zijn - tenzij anders vermeld - opgenomen in het zaaksdossier witwassen [verdachte] en [betrokkene 1] , nummer 2611128HZ-3962, opgemaakt en ondertekend d.d. 26 februari 2015 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met een loopproces-verbaal (blz. 1 t/m 18) en doorgenummerde onderliggende stukken (blz. 1 t/m 759).
Opmerking hof vooraf
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben hun onderzoekbevindingen ter zake de witwasverdenking van [verdachte] in samenvattende vorm weergegeven in een relaas van bevindingen met bijbehorende verwijzingen naar de onderliggende brondocumenten (p. 1 t/m 8). Het hof heeft de samenvattende onderzoeksbevindingen van genoemde verbalisanten gecontroleerd aan de hand van onderliggende bewijsmiddelen en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. Het hof verenigt zich met de inhoud van het relaas van bevindingen en de daarin verwoorde interpretaties en conclusies van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en maakt die tot de zijne. Het hof neemt de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen als uitgangspunt en volstaat in de bewijsbijlage met telkens de vermelding en vindplaats van de onderliggende brondocumenten. De hieronder gebruikte nummering is van het hof zelf.
1. Aanleiding
(loopproces-verbaal p. 4) Uit de opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie (OVC) is het ernstige vermoeden ontstaan dat [verdachte] geld afkomstig uit enig misdrijf, zijnde drugshandel van zijn zoon, in zijn antiekzaak [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] te Eindhoven bewaarde/verborg/voorhanden had en/of overdroeg. Deze antiekzaak betreft een eenmanszaak en wordt voor risico en rekening gedreven van [verdachte] . Uit deze OVC-gesprekken is namelijk het vermoeden ontstaan dat [verdachte] kennis droeg van de betrokkenheid van zijn zoon [betrokkene 2] bij de handel in verdovende middelen.
2. Bevindingen
(loopproces-verbaal p. 5) [verdachte] en [betrokkene 1] zijn ongehuwd, maar staan volgens de Basis Registratie Personen (BRP) sinds 1985 op hetzelfde adres ingeschreven en samen hebben zij een kind, zoon [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is medeverdachte binnen het onderzoek Gutenberg. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [verdachte] en [betrokkene 1] fiscaal partners van elkaar zijn.
[verdachte] is de eigenaar van eenmanszaak antiek-groothandel [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] , [postcode] te Eindhoven. Uit onderzoek is gebleken dat hij maandelijks ongeveer €1.000 contant uit de kas van de onderneming haal Deze €1.000 kan besteed worden voor privédoeleinden.
Brondocument: relaas van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015 (p. 2-3) Op 23 september 2014 is [verdachte] aangehouden. Hij is daarna meerdere keren verhoord. Tijdens de verhoren verklaarde hij onder andere dat hij maandelijks een bedrag van € 1.000,- aan huishoudgeld uit de kas van zijn onderneming haalt.
De accountant van [verdachte] heeft gevolg gegeven aan het bevel om inzage of afschrift van bescheiden en/of gegevens als bedoeld in art. 126a Sv, over de periode van
1 januari 2008 tot en met de datum van het bevel (24 september 2014). Over de jaren 2008 t/m
2012 heb ik de gegeven van opnames voor huishoudgeld uit de uitgeleverde grootboekmutaties en brugstaten afgeleid. Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat [verdachte] gemiddeld € 1.000,-per maand contant te besteden had voor privégebruik.
Antiek-groothandel [A] heeft volgens de inschrijving in het handelsregister en de gegevens van de Belastingdienst geen nevenvestiging. Uit de gegevens van de Belastingdienst en verklaringen van [verdachte] blijkt dat [A] twee werknemers in dienst heeft. Sinds maart 2013 heeft [betrokkene 2] een dienstverband met de eenmanszaak van zijn vader. Ook een neef van [verdachte] , [betrokkene 3] geboren [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , is in dienst bij [A] . (loopproces-verbaal p. 5-6).
3. Contant geld
(loopproces-verbaal p. 6) De verdenkingen met betrekking tot (gewoonte)witwassen door [verdachte] komen voort uit OVC, opgenomen in de antiekzaak van [verdachte] . Buiten het feit dat [verdachte] fungeerde als intermediair voor zijn zoon [betrokkene 2] , door het aannemen van boodschappen van allerlei mensen die bestemd waren voor [betrokkene 2] , bewaarde hij ook grote geldbedragen voor hem.
[verdachte] bewaarde/verborg dit geld in (de kluis van) zijn antiekzaak en had dit geld daardoor voorhanden en droeg het over aan de vertrouweling van zijn zoon. De persoon aan wie [verdachte] het geld overdroeg is [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] . Hij is de rechterhand en medeverdachte van [betrokkene 2] en [verdachte] .
Brondocument: relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 12 februari 2015 (p. 15-33)
Tijdens het onderzoek Gutenberg werd in de antiekzaak van [verdachte] , [A] , [a-straat 1] te Eindhoven vertrouwelijke communicatie (OVC) opgenomen en af geluisterd. Uit een aantal OVC-gesprekken is gebleken dat [verdachte] wetenschap droeg van het feit dat zijn zoon [betrokkene 2] en [betrokkene 4] zich bezig hielden met de handel in verdovende middelen. De gesprekken worden hieronder kort samengevat weergegeven.
OVC-gesprek 11-10-2013. 16.10 uur (p. 15 en p. 20-21)
[verdachte] en [betrokkene 2] bevinden zich in de antiekzaak met nog enkele mannen. [betrokkene 2] wil een van de mannen iets meegeven om te proberen in het weekend. [betrokkene 2] zegt dat ze super schijnen te zijn. Een van de mannen wil er wel een paar. [verdachte] zegt: “Je kunt wel dat zakje even meenemen, dat zakje met schoenpoets. ” [betrokkene 2] zegt dat ze heel goed moeten zijn.
(Opmerking verbalisant: [betrokkene 2] deelt kennelijk xtc pillen uit aan bezoekers van de antiekzaak in aanwezigheid van [verdachte] ).
OVC-gesprek 11-10-2013, 16.16 uur (p. 16 en p. 22-24)
[verdachte] en [betrokkene 2] bevinden zich in de antiekzaak met nog enkele mannen. Het gesprek gaat over xtc pillen die door [betrokkene 2] “housenootjes ” worden genoemd. [betrokkene 2] heeft verschillende soorten liggen die hij kennelijk aan de aanwezigen laat zien en mee wil geven om te laten proberen. [verdachte] is daarbij aanwezig.
(Opmerking verbalisant: [betrokkene 2] deelt xtc pillen uit aan bezoekers van de antiekzaak in aanwezigheid van [verdachte] ).
OVC-gesprek 14-10-2013, 12.44 uur (p. 16 en p. 26-27)
[verdachte] bevindt zich in de antiekzaak als er een man binnenkomt die [betrokkene 5] wordt genoemd. [betrokkene 5] vraagt aan [verdachte] om [betrokkene 4] of [betrokkene 2] even langs te sturen. [verdachte] zegt dat hij [betrokkene 4] wel even laat sturen. [betrokkene 5] zegt dat die verzending naar de kloten is gegaan een paar weken geleden. [verdachte] zegt dat [betrokkene 2] in Spanje zit. [betrokkene 5] zegt dat hij heeft gezegd dat “ze ” eens langs moeten komen en hij dan precies zal zeggen hoe “ze ” het wel moeten doen. [betrokkene 5] zegt dat het altijd fout kan gaan, maar dat het kanariepietjeswerk is. [verdachte] zegt: “Ja, maar we zien maar weer. [betrokkene 2] zie ik deze week zeker niet. Ik ga de maandag even bellen. ” [betrokkene 5] zegt vervolgens: “Het flikkerde er gewoon uit gewoon een volle tas weed. Hé vier a vijf tassen tegelijk, hier bij [betrokkene 6] . Dat verwacht toch niemand of wel. Dat is gewoon super brutaal. En dan via een omweg aanleveren en dan ehh computerspul. Breekbare stickers erop en dinge, die werden daar afgezet en die gingen met een vracht naar Engeland. Alleen [betrokkene 6] die rijdt elke dag op Engeland en die wordt niet gecontroleerd. En als je bij [betrokkene 6] weed komt brengen dan ben je echt gek of niet? Dat doet niemand. Die denken dat daar iedereen alles controleert, maar dat is een andere afdeling”.
(Opmerking verbalisant: [betrokkene 5] komt aan [verdachte] melden dat er een zending weed is ontdekt en wil contact met [betrokkene 2] of [betrokkene 4] )
OVC-gesprek 15-10-2013 12.45 uur (p. 16, p. 29)
[verdachte] bevindt zich in de antiekzaak als er een man binnenkomt die [betrokkene 5] wordt genoemd. De man verontschuldigt zich dat hij een beetje laat is en zegt tegenslag te hebben gehad. De man zegt: “weer een auto afgepakt en een hoop geld gevonden en een groot hok uit de grond gehaald, ik zit daar allemaal met die wagen bouwen... onverstaanbaar... ik weet het ook niet. Nee ik heb hier die grote dinge bij. Die was terug van ehh, die doen we wel verrekenen, dan heb je toch je centen. ” [verdachte] zegt dat het goed is. De man zegt dat hij van de week [betrokkene 2] nog aan de lijn had. De man zegt verder: “anders is het niet zo erg, want ze kunnen beter een groot hok oppakken dan dat ze je geld vinden. ” [verdachte] zegt hierop: “Oh dat is kut, dat ze je hok vinden, is allebei kut maar dat geld, contant dat is dan ook weg he en moet je maar weer eens kijken wat je moet doen voor je dat terug hebt liggen, he jongen. ” [verdachte] zegt vervolgens: “Ja, ik hoor het ook van onze [betrokkene 2] terug, het valt ook allemaal nog niet mee he. Die beurt dan wel maar het is allemaal nog niet eenvoudig, want de meeste haken af die doen niks meer. ”
(Opmerking verbalisant: Dit laatste slaat zeer vermoedelijk op de henneptelers, die momenteel door politie/justitie ook financieel worden aangepakt)
OVC-gesprek 30-01-2014, 12.33 uur (p. 16, p. 31-33)
[verdachte] krijgt bezoek van [betrokkene 4] . Het gesprek gaat aanvankelijk over [betrokkene 2] die op dat moment vast zit in verband met een zware mishandeling. [verdachte] zegt dat hij twee telefoontjes van [betrokkene 2] heeft liggen en vraagt of [betrokkene 4] die moet hebben. [betrokkene 4] zegt even niet want ik heb ook een klein probleempje gehad. [betrokkene 4] zegt dat ze achter hem aanreden met drie auto ’s en even niks doet. [betrokkene 4] zegt dat andere mensen het ook hebben gezien en hij niet gek is. [betrokkene 4] zegt dat “ze ” met drie auto ’s waren, hij ergens bij mensen is geweest en “ze ” hem waarschijnlijk van daaruit hebben gevolgd. [betrokkene 4] zegt dat hij maar 1 dag gevolgd is, even twee weken rustig aan doet en thuis alles opgeruimd heeft. [verdachte] zegt iets over aan de overkant wegleggen. [betrokkene 4] zegt dat hij ze morgen wel oppakt. [betrokkene 4] zegt dat hij handel heeft gedaan en dat het goed is gegaan, maar "ze ” wel achter hem aan hebben gereden. [verdachte] zegt dat je op een gegeven moment toch wel in de gaten hebt dat ze je achtervolgen. [verdachte] zegt dat hij het zelf niet kan nalaten ’s morgens, altijd kijkt wat voor auto er staat, of er iemand in zit, of er iemand zit te kijken, even heen en weer loopt en zo eens links en rechts kijkt.
(Opmerking verbalisant: Op 28/01/2014 vond een observatie plaats op [betrokkene 4] toen hij met zijn bestelbus zeer vermoedelijk een partij verdovende middelen ophaalde in Hoorn/Zwaag en hij kennelijk het observatie team die dag heeft opgemerkt)
(p. 17) Uit een aantal OVC-gesprekken is gebleken dat [verdachte] geld aannam dat bestemd was voor [betrokkene 2] , geld van [betrokkene 2] bewaarde en geld van [betrokkene 2] overdroeg aan [betrokkene 4] . Een aantal gesprekken wordt hieronder kort samengevat weergegeven.
OVC-gesprek 21-08-2013, 13.15 uur (p. 17, p. 35)
[verdachte] krijgt een kort bezoek van een onbekende man. Uit het gesprek blijkt dat de man 12.800 komt brengen voor de zoon van [verdachte] .
(Opmerking verbalisant: [verdachte] heeft maar één zoon).
OVC-gesprek 20-12-2013, 09.09 uur (p. 17, p. 37-38)
[verdachte] en [betrokkene 2] voeren een gesprek over geld. [betrokkene 2] denkt dat hij iemand 5000 teveel heeft gegeven. Ze proberen te achterhalen wat er gebeurd kan zijn. [verdachte] zegt dat het bij hem aan tafel was en hij van [betrokkene 2] 42.000 in handen kreeg. [verdachte] zegt dat het in het begin om een bedrag van 68.000 precies ging. Ze praten verder waar het mis kan zijn gegaan.
OVC-gesprek 13-02-2014, 16.08 uur (p. 17, p. 40-42)
[verdachte] krijgt bezoek van [betrokkene 4] . Uit het gesprek blijkt dat [betrokkene 4] geld komt halen bij [verdachte] . [betrokkene 4] vraagt of [verdachte] weet hoeveel er ligt. [verdachte] denkt 46 of 48 ofzo. [verdachte] zegt vervolgens: “48,5. 1 pakje van 20, de kleintjes heb ik niet nageteld. ” [betrokkene 4] zegt dat hij 90 moet hebben.
OVC-gesprek 15-03-2014, 10.09 uur (p. 17 en p. 44-45)
[verdachte] krijgt bezoek van [betrokkene 4] , die kennelijk geld komt halen. [verdachte] heeft al ingepakt, maar moet nog vijftien bij pakken. Er wordt vervolgens gesproken over waar het geld ligt. Uit het gesprek is af te leiden dat het kennelijk om geld van [betrokkene 2] gaat. Er wordt gesproken over geld dat aan de linkse kant ligt en aan de andere kant. [betrokkene 4] praat over het pakken van “die zestig van 500 ” (het hof begrijpt: € 30.000). [verdachte] zegt dat hij die nog heeft, maar dat die thuis ligt en het zeventig is (het hof begrijpt: € 35.000). [verdachte] zegt: “Pak van dertig tellen. ” [betrokkene 4] zegt dat het meestal pakjes van vijf zijn. [verdachte] zegt dat ze nog steeds niet van die twintigers af zijn. [verdachte] zegt dat hij er van vijfhonderd, honderd en twintig heeft bijgedaan.
Voorts blijkt uit een OVC-gesprek dat [verdachte] kennelijk kan beschikken over grote bedragen contant geld naar aanleiding van een aan hem gericht verzoek om wekelijks 150.000 Britse ponden te wisselen.
Gesprek 20-06-2014, 17.25 uur (p. 17, p. 48-50)
[verdachte] voert een gesprek met een onbekende man. Uit dit gesprek blijkt dat [verdachte] is benaderd door een persoon met het voorstel om ponden te wisselen tegen euro ’s, in de verhouding een euro per pond. Het zou gaan om 150.000 pond per week en [verdachte] pakt dan de winst op de wisselkoers.
[verdachte] heeft tijdens zijn verhoren gesproken over geldbedragen met als voorbeeld een bedrag van € 30.000. Dergelijke bedragen heeft hij naar zijn zeggen voor zijn zoon [betrokkene 2] in een kluis in de winkel bewaard. Bij de Belastingdienst en Kamer van Koophandel is niets bekend van [betrokkene 2] betrokkenheid bij of de handel in horloges/uurwerken.
Brondocument: verklaring [verdachte] d.d. 2 december 2014 (p. 72 en 79)
[betrokkene 2] vroeg mij wel eens geld om voor hem te bewaren. Hij gaf mij wel eens een envelop. Ik heb ook wel eens geld voor hem bewaard wat ik heb nageteld. Het kan wel € 10.000, € 20.000 of € 30.000 euro zijn geweest. Ik heb achterin de zaak een kluis staan en daar bewaarde ik het geld dan voor hem in. [betrokkene 2] wilde liever het geld niet bij zich hebben. [betrokkene 2] wilde zijn geld niet bij hem thuis bewaren. Hij zei dan "ik ben toch vaak hier en dan kan ik er bij wanneer ik het nodig heb”. [betrokkene 4] is een kameraad van [betrokkene 2] [OVC-gesprek d.d. 15 maart 2014 van p. 44-45 wordt voorgehouden]. Dan zal hij geld hebben gehaald voor [betrokkene 2] . Als [betrokkene 4] het geld kwam ophalen, dan is het geld van [betrokkene 2] .
Brondocument: relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] (p. 11)
Bij raadpleging van de online applicatie bij de KvK is mij op 23 februari 2015 gebleken dat [betrokkene 2] geen inschrijving op zijn naam heeft, noch is opgenomen met een (historische) bestuursfunctie bij een in Nederland ingeschreven onderneming.
Bij navraag bij de Belastingdienst bleek dat [betrokkene 2] , binnen de onderzoeksperiode, bij de Belastingdienst nooit opgave gedaan van inkomsten uit onderneming of als zelfstandige.
Binnen het onderzoek is tot heden nog geen bevestiging gekregen van de daadwerkelijke horlogehandel van [betrokkene 2] .
Brondocument: verklaring getuige [betrokkene 7] d.d. 5 maart 2015 (zaakdossier witwassen [betrokkene 2] en [betrokkene 8] , p. 657-658)
(p. 657) Ik heb een eenmanszaak en handel in horloges, (p. 658) [betrokkene 2] is een vriend van mij. Ik heb nooit horloges gekocht en verkocht aan [betrokkene 2] of [verdachte] . Volgens mij handelde [betrokkene 2] niet in horloges. Ik heb het in ieder geval niet gezien.
Daarnaast wijst het hof op een op 24 oktober 2013, omstreeks 14:08 uur, afgeluisterd gesprek tussen [verdachte] en NNman, pagina 181-183 van het algemeen dossier met proces-verbaalnummer 30-213173, opgemaakt en ondertekend op 25 februari 2015 door verbalisant [verbalisant 4] , met een loopproces-verbaal (blz. 1 t/m 23) en doorgenummerde onderliggende stukken (blz. 1 t/m 7969), voor zover inhoudende als volgt.
Nnman: Nee daar praat ik nooit over [verdachte] . Nee dat kim je wel aan mij overlaten.
[verdachte] : Nee maar ik bedoel, ik praat het niet goed he maar ....
NNman: Nee nee
[verdachte] : ze zijn allemaal zo afgunstig je weet het niet he.
NNman: Ja maar ik weet nu wie er bij zit he want anders praat ik er helemaal niet over. Dan zal je mij er niet over horen. Maar ik doe ook nooit niks over de telefoon of zo..
[verdachte] : Nee nooit niet doen.
NNman: Ik kom gewoon even aan.
[verdachte] : ik zeg gewoon, lampje ophalen, of klokske ophalen of zo ..
NNman: ja... dan weet ik wel wat er aan de hand is.
[verdachte] : is altijd goed he. Je moet gewoon zeggen dat je een lampje of een klokje op komt halen.
NNman: Ja dan weet ik wel wat er aan de hand is.”
2.3.
Het hof heeft in het bestreden arrest voorts ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat ter zake van het ten laste gelegde sprake is van (gewoonte)witwassen, omdat: a) gezien de ten laste gelegde periode waarin de vier geldbedragen zouden zijn bewaard, geen sprake kan zijn van ‘gewoontewitwassen’, b) dat de betreffende bedragen niet afkomstig waren van enig misdrijf, maar van de horlogehandel van zijn zoon en, c) indien deze bedragen al van misdrijf afkomstig waren, verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van de betreffende bedragen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Ter zake van het onder b) aangevoerde stelt het hof voorop dat de bestendige rechtspraak inzake het bewijs van het bestanddeel ‘afkomstig is uit enig misdrijf, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (art. 420bis e.v. Sr) als volgt, zoals recent door de Hoge Raad weergegeven, kan worden samengevat.
Een voorwerp ‘afkomstig uit enig misdrijf kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs. Zie HR 18 december 2018, ECLI:NLHR:2018:2352 ro. 2.3.2.-2.3.3.
Ten aanzien van verdachte is gewoontewitwassen (art. 420quater Sr) ten laste gelegd en bewezen verklaard. Onderdeel daarvan is dat de betreffende geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig concreet misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan dan, zoals weergegeven, bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig is. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een vermoeden van witwassen.
Nu uit het procesdossier gebleken is dat de zoon van verdachte, [betrokkene 2] , in de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de handel en productie van drugs en gebleken is dat er door [betrokkene 2] regelmatig grote contante geldbedragen in bewaring zijn gegeven bij verdachte, is naar het oordeel van het hof in dezen het vermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Onder deze omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. In deze zaak heeft verdachte aangevoerd dat de gelden afkomstig zouden zijn uit de horlogehandel van [betrokkene 2] . Daarbij heeft de raadsman gewezen op het gegeven dat [betrokkene 2] in het bezit is geweest van meerdere kostbare horloges en dat in diverse afgeluisterde gesprekken op de een of andere manier klokken aan de orde komen.
Het hof overweegt daaromtrent dat bij de diverse doorzoekingen waarvan in het dossier blijkt, geen kostbare horloges zijn aangetroffen die aan [betrokkene 2] zouden toebehoren, noch is uit het dossier duidelijk geworden dat [betrokkene 2] verantwoording heeft gegeven voor de eventuele alternatieve herkomst van de betreffende geldbedragen. Daarnaast wijst het hof op een afgeluisterd gesprek op 24 oktober 2013, omstreeks 14:08 uur, waaruit blijkt dat verdachte aan een NN-man de instructie geeft niet teveel te praten over hetgeen hij heeft gehoord. De ander geeft dan aan dat hij ‘nooit niks’ over de telefoon zegt. Verdachte zegt dan: ‘Nee, nooit niet doen. Ik zeg gewoon lampje ophalen of klokske ophalen.’ NN-man zegt dan: ‘Ja, dan weet ik wel wat er aan de hand is’. Het hof leidt daaruit af dat daar waar gesproken wordt over ‘klokken’, sprake is van versluierd taalgebruik. Tegen de achtergrond van de feiten die het heeft vastgesteld, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof de verklaring van verdachte dat de gelden afkomstig waren van de legale horlogehandel van zijn zoon, als onvoldoende concreet en niet min of meer verifieerbaar. Het hof schuift deze verklaring derhalve als hoogst onwaarschijnlijk terzijde.
Voor wat betreft het bewijs van de wetenschap van verdachte dat de betreffende geldbedragen van misdrijf afkomstig waren - zoals onder c) door de verdediging naar voren is gebracht — acht het hof, gelet op de inhoud van de OVC-gesprekken die in de bewijsmiddelen worden genoemd, waarbij verdachte aanwezig is geweest en waaraan hij heeft deelgenomen, en kijkend naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden — zijnde het voorhanden hebben van telkens grote geldbedragen zonder dat onderzoek een legale herkomst daarvan heeft uitgewezen - dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij geldbedragen voorhanden had die van misdrijf afkomstig waren.
Het hof acht het derhalve op grond van de bewijsmiddelen en mede tegen de achtergrond van de feiten die het heeft vastgesteld, in onderlinge samenhang bezien, niet geloofwaardig dat verdachte niet op de hoogte was van de aard en de bestemming van de geldbedragen die aan hem in bewaring waren gegeven en komt tot het oordeel dat verdachte de criminele activiteiten van zijn zoon en [betrokkene 4] faciliteerde door telkens grote contante geldbedragen in ontvangst te nemen en te bewaren. Verdachte wist derhalve in voorwaardelijke zin dat de geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Door regelmatig grote contante geldbedragen in bewaring te nemen van zijn zoon en te bewaren in een kluis van zijn winkel, heeft verdachte tevens tezamen en in vereniging deze geldbedragen witgewassen.
Ten slotte ter zake van het onder a) door de verdediging aangevoerde: van ‘gewoonte’ is sprake indien — zoals in casu — het voorhanden hebben van geldbedragen in een periode van ruim een halfjaar herhaaldelijk is geschied en tussen die handelingen een zodanig verband bestaat dat sprake is van een door een pluraliteit van handelen gevormde ‘gewoonte’. In het onderhavige geval betreft dat telkens het voorhanden hebben van geldbedragen op een wijze waarbij het voorhanden hebben niet slechts toevallig op elkaar volgt, maar waarbij het voorhanden hebben telkens onderling in verband staat, zoals in de tenlastelegging en bewezenverklaring staat omschreven. Naar het oordeel van het hof is daarom sprake van gewoontewitwassen.”
3. Bespreking van het tweede middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het hof noch in het verkorte arrest, noch in de aanvulling daarop de inhoud van de bewijsmiddelen ter zake het bewezenverklaarde (gewoonte)wit-wassen heeft weergegeven, de redengevende feiten of omstandigheden onvoldoende heeft aangeduid en evenmin de wettige bewijsmiddelen heeft aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Meer in het bijzonder bevat het middel de klacht dat het hof zich hoofdzakelijk heeft ‘verlaten’ op interpretaties en conclusies van verbalisanten zonder de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden weer te geven, wat in strijd is met art. 359 lid 3, eerste volzin, Sv.
3.2.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof in de aanvulling de door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verwoorde interpretaties en conclusies uit het proces-verbaal relaas heeft overgenomen en heeft aangevuld met ‘brondocumenten’. Voor drie van de vijf brondocumenten, waar door het hof delen uit zijn weergegeven, geldt volgens de steller van het middel dat ook daarin conclusies van verbalisanten zijn weergegeven in plaats van de redengevende feiten en omstandigheden. Ter illustratie wordt door de steller van het middel op de volgende passages gewezen:
(i) Brondocument: een relaas van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2015: “Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat...”;
(ii) Brondocument: een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 12 februari 2015 (p. 15-33): “Uit een aantal OVC-gesprekken is gebleken dat [verdachte] wetenschap droeg van het feit dat zijn zoon [betrokkene 2] en [betrokkene 4] zich bezig hielden met de handel in verdovende middelen.” Tevens wordt in dit verband gewezen op de aangehaalde OVC-gesprekken van 11 oktober 2013 te 16.10 uur tot en met het gesprek van 30 januari 2014 te 12.33 uur en de daarbij tussen haakjes geplaatste ‘opmerking verbalisant’. Gemakshalve verwijs ik hiervoor naar onderdeel 2.2. waarin deze opmerkingen zijn terug te vinden. Deze opmerkingen behelzen volgens de steller van het middel niets meer dan persoonlijke interpretaties van (niet letterlijk weergegeven) OVC-gesprekken over het gespreksonderwerp, waar vervolgens in het “loopproces-verbaal” de gevolgtrekking aan is verbonden dat verdachte dus kennis droeg van de betrokkenheid van [betrokkene 2] bij de handel in verdovende middelen;
(iii) Brondocument: een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] (p. 11): “Binnen het onderzoek tot op heden geen bevestiging (is) gekregen van de daadwerkelijke horlogehandel van [betrokkene 2] ”.
De kern van de klacht is dat door deze werkwijze het hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke redengevende feiten en omstandigheden hebben geleid tot de slotsom dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit.
3.3.
Op grond van art. 359 lid 3 Sv moet de beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, steunen op de inhoud van de in het arrest van het hof opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden welke bewijsmiddelen in het vonnis of op de voet van art. 365a lid 2 Sv in de daar bedoelde aanvulling, dienen te zijn opgenomen. Dit voorschrift geldt niet indien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. In dat geval mag met een opgave van bewijsmiddelen worden volstaan, behoudens indien de verdachte nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
3.4.
Bij de werkwijze die het hof heeft gevolgd, moeten inderdaad vraagtekens worden gezet. Blijkens de ‘opmerking hof vooraf’ heeft het hof in de aanvulling de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zoals vermeld in het loopproces-verbaal als uitgangspunt genomen en daarbij heeft het hof volstaan met telkens de vermelding en vindplaats van de onderliggende brondocumenten. Dat loopproces-verbaal bevat niet meer dan een samenvattende en concluderende weergave van de onderzoeksbevindingen. Blijkens de ‘opmerking hof vooraf’ heeft het hof die samenvattende onderzoeksbevindingen gecontroleerd aan de hand van onderliggende bewijsmiddelen. Het hof heeft daarover opgemerkt dat het “geen noemenswaardige verschillen” heeft geconstateerd, maar heeft dit verder niet verduidelijkt. Het hof heeft vervolgens overwogen dat het zich verenigt met de inhoud van het relaas van bevindingen en de daarin verwoorde interpretaties en conclusies van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en dat het die tot de zijne maakt. In de aanvulling heeft het hof voorts delen uit de brondocumenten weergegeven, onder meer een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] waarin kort samengevat OVC-gesprekken worden weergegeven. In die samengevatte OVC-gesprekken staan eveneens conclusies. Naast de door de steller van het middel aangewezen passages, wijs ik op de volgende conclusies die voorkomen in de aanvulling:
(i) Onderdeel “3. Contant geld (loopproces-verbaal p. 6)”: “De verdenkingen met betrekking tot (gewoonte)witwassen door [verdachte] komen voort uit OVC, opgenomen in de antiekzaak van [verdachte] . Buiten het feit dat [verdachte] fungeerde als intermediair voor zijn zoon [betrokkene 2] , door het aannemen van boodschappen van allerlei mensen die bestemd waren voor [betrokkene 2] , bewaarde hij ook grote geldbedragen voor hem. [verdachte] bewaarde/verborg dit geld in (de kluis van) zijn antiekzaak en had dit geld daardoor voorhanden en droeg het over aan de vertrouweling van zijn zoon. De persoon aan wie [verdachte] het geld overdroeg is [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] . Hij is de rechterhand en medeverdachte van [betrokkene 2] en [verdachte] .”
(ii) OVC-gesprek 11-10-2013, 16.16 uur (p. 16 en p. 22-24): “Het gesprek gaat over xtc-pillen die door [betrokkene 2] “housenootjes ” worden genoemd. [betrokkene 2] heeft verschillende soorten liggen die hij kennelijk aan de aanwezigen laat zien en mee wil geven om te laten proberen. [verdachte] is daarbij aanwezig.”
(iii) OVC-gesprek 15-03-2014, 10.09 uur (p. 17 en p. 44-45): “ [verdachte] krijgt bezoek van [betrokkene 4] , die kennelijk geld komt halen. [verdachte] heeft al ingepakt, maar moet nog vijftien bij pakken. Er wordt vervolgens gesproken over waar het geld ligt. Uit het gesprek is af te leiden dat het kennelijk om geld van [betrokkene 2] gaat. Er wordt gesproken over geld dat aan de linkse kant ligt en aan de andere kant.” En: “Voorts blijkt uit een OVC-gesprek dat [verdachte] kennelijk kan beschikken over grote bedragen contant geld naar aanleiding van een aan hem gericht verzoek om wekelijks 150.000 Britse ponden te wisselen.”
(iv) Gesprek 20-06-2014, 17.25 uur (p. 17, p. 48-50): “ [verdachte] voert een gesprek met een onbekende man. Uit dit gesprek blijkt dat [verdachte] is benaderd door een persoon met het voorstel om ponden te wisselen tegen euro ’s, in de verhouding een euro per pond. Het zou gaan om 150.000 pond per week en [verdachte] pakt dan de winst op de wisselkoers.”
3.5.
Ik beperk mij tot deze voorbeelden en meen daarmee ook te kunnen volstaan om te kunnen concluderen dat de aanvulling van de bewijsmiddelen in belangrijke mate de conclusies van verbalisanten bevatten, zonder dat de redengevende feiten en omstandigheden zijn weergegeven die ten grondslag liggen aan die conclusies. Hierbij wil ik nog opmerken dat bij de door het hof toegezonden stukken alleen het loopproces-verbaal is gevoegd, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en niet de onderliggende bewijsmiddelen of brondocumenten op grond waarvan het hof heeft geconstateerd dat “hierin geen noemenswaardige verschillen” zijn aangetroffen. Ik heb de onderliggende stukken niet bij het hof opgevraagd omdat mij dit zinloos lijkt, nu uit het merendeel van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt op grond van welke (aan wettige bewijsmiddelen ontleende) feiten en omstandigheden het hof de conclusies van de verbalisanten tot het zijne heeft gemaakt.
3.6.
De wijze waarop het hof inhoud heeft gegeven aan het voorschrift van art. 359 lid 3 Sv voldoet dan ook niet aan de regelen der kunst.1.Hieraan doet in dit geval niet af dat het hof heeft overwogen dat het zich verenigt met de inhoud van het relaas van bevindingen en de daarin verwoorde interpretaties en conclusies van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en die tot de zijne heeft gemaakt. Ik merk in dat verband op dat de conclusie waar de steller van het middel op wijst, inhoudende dat uit een aantal OVC-gesprekken is gebleken dat verdachte kennis droeg van het feit dat zijn zoon zich bezig hield met de handel in verdovende middelen, blijkens de aanvulling afkomstig is uit het relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] . Dat geldt tevens voor alle weergegeven (samengevatte) OVC-gesprekken die eveneens zijn doorspekt met conclusies (ik verwijs naar wat ik daarover onder 3.4 heb opgemerkt). Het hof heeft in de opmerking vooraf niet vermeld dat het ook dit proces-verbaal heeft gecontroleerd aan de hand van de onderliggende bewijsmiddelen en ook niet dat het zich heeft verenigd met de inhoud van de conclusies van verbalisant [verbalisant 3] .2.Dat betekent dat niet blijkt op grond van welke aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden het hof deze conclusies tot het zijne heeft gemaakt, terwijl het hierbij niet om een ondergeschikt onderdeel van het bewezenverklaarde feit gaat maar juist om de vereiste wetenschap van de herkomst van de geldbedragen.
3.7.
Door de gevolgde werkwijze van het hof is een wezenlijke functie van de bewijsmotivering ondergesneeuwd geraakt, namelijk dat de rechter zich op controleerbare wijze ervan vergewist dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.3.Door de wijze waarop de bewezenverklaring door het hof is gemotiveerd, kan in cassatie niet worden nagegaan of het bewezenverklaarde ook uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De bewijsmotivering schiet dan ook tekort en de bestreden uitspraak is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.8.
Het middel slaagt.
3.9.
Nu het tweede middel slaagt, behoeft het eerste middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
4. Conclusie
4.1.
Het tweede middel slaagt.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2020
Ik vind de zaak daarmee anders dan de zaak die leidde tot de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Vegter voor HR 10 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1300 en waarin de klacht over een soortgelijke werkwijze van het hof met art. 81 RO werd afgedaan.
Zie ook HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0425, NJ 2007/388 m. nt. van Y. Buruma, rov. 5.5.2.
Beroepschrift 19‑03‑2020
De Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [genoortedatum] 1952, wonende [adres] te [woonplaats] ([postcode]), rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 28 januari 2019 (parketnummer: 20/001673-17).
Rekwirant van cassatie dient hierbij vooralsnog het volgende middel in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd en/of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 420quaterWetboek van Strafrecht en 350, 359 lid 2 en 3, 365a lid 2 en 415 Wetboek van Strafvordering geschonden, nu (deelklacht I) het gerechtshof de beslissing dat rekwirant zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen, in strijd met art. 359 lid 3 Sv niet heeft doen steunen op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en (deelklacht II) het hof die bewezenverklaring evenmin heeft voorzien van een in het licht van art. 359 lid 2, eerste volzin Sv toereikende motivering en (deelklacht III) voorts het hof in strijd met art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv, is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, inhoudende dat de geldbedragen een legale herkomst hebben, terwijl het die afwijkende beslissing onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd, zodat 's hofs bewezenverklaring onvoldoende met (bijzondere) redenen is omkleed.
Toelichting:
1.
Het arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat ter zake van het ten laste gelegde sprake is van (gewoonte)witwassen, omdat a) gezien de ten laste gelegde periode waarin de vier geldbedragen zouden zijn bewaard, geen sprake kan zijn van ‘gewoontewitwassen’, b) dat de betreffende bedragen niet afkomstig waren van enig misdrijf, maar van de horlogehandel van zijn zoon en c) indien deze bedragen al van misdrijf afkomstig waren, verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van de betreffende geldbedragen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[…]
Ten aanzien van verdachte is gewoontewitwassen (art. 420quater Sr) ten laste gelegd en bewezen verklaard. Onderdeel daarvan is dat de betreffende geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig concreet misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan dan, zoals weergegeven, bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig is. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een vermoeden van witwassen.
Nu uit het procesdossier gebleken is dat de zoon van verdachte, [betrokkene 2], in de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de handel en productie van drugs en gebleken is dat er door [betrokkene 2] regelmatig grote contante geldbedragen in bewaring zijn gegeven bij verdachte, is naar het oordeel van het hof in dezen het vermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Onder deze omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. In deze zaak heeft verdachte aangevoerd dat de gelden afkomstig zouden zijn uit de horlogehandel van [betrokkene 2]. Daarbij heeft de raadsman gewezen op het gegeven dat [betrokkene 2] in het bezit is geweest van meerdere kostbare horloges en dat in diverse afgeluisterde gesprekken op de een of andere manier klokken aan de orde komen.
Het hof overweegt daaromtrent dat bij de diverse doorzoekingen waarvan in het dossier blijkt, geen kostbare horloges zijn aangetroffen die aan [betrokkene 2] zouden toebehoren, noch is uit het dossier duidelijk geworden dat [betrokkene 2] verantwoording heeft gegeven voor de eventuele alternatieve herkomst van de betreffende geldbedragen. Daarnaast wijst het hof op een afgeluisterd gesprek op 24 oktober 2013, omstreeks 14:08 uur, waaruit blijkt dat verdachte aan een NN-man de instructie geeft niet teveel te praten over hetgeen hij heeft gehoord. De ander geeft aan dat hij ‘nooit niks ’ over de telefoon zegt. Verdachte zegt dan: ‘Nee, nooit niet doen. ik zeg gewoon lampje ophalen of klokske ophalen ’. NN-man zegt dan: ‘Ja, dan weet ik wel wat er aan de hand is ’. Het hof leidt daaruit af dat daar waar gesproken wordt over ‘klokken ’, sprake is van versluierd taalgebruik. Tegen de achtergrond van de feiten die het heeft vastgesteld, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof de verklaring van verdachte dat de gelden afkomstig waren van de legale horlogehandel van zijn zoon, als onvoldoende concreet en niet min of meer verifieerbaar. Het hof schuift deze verklaring derhalve als hoogst onwaarschijnlijk terzijde. ’
2.
De pleitnota van mrs. B.G. Jansen en M.M.H. Zuketto, voorgedragen ter zitting van 17 december 2018, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in p. 42:
‘Leden van het Hof, cliënt had door de rechtbank echt al vrijgesproken moeten worden. Met deze nieuwe getuigenverklaringen erbij, blijft er helemaal niets over van het wegredeneren van de horlogehandel door het OM en de rechtbank. Cliënt heeft geldbedragen onder zich gehad van de horlogehandel van zijn zoon. Er is geen bewijs waaruit blijkt dat het geld uit enig misdrijf was.
[…]
Edelgrootachtbaar college, de tenlastegelegde bedragen zijn niet van enig misdrijf afkomstig, althans ontbreekt daarvoor het wettig bewijs bij de stukken van het geding. Om die reden behoort u naar mijn opvatting cliënt reeds vrij te spreken van het tenlastegelegde. ’
3.
De door het hof gevolgde en op bestendige rechtspraak (omtrent het bewijs van witwassen zonder dat er een direct verband met een bepaald misdrijf kan worden vastgesteld gebaseerde, zie Hoge Raad 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:197 en laatstelijk 14 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:36. Zie ook: 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) redenering, schiet in het licht van de motiveringsverplichtingen van art. 359 lid 2 Sv en het voorschrift van art. 359 lid 3, eerste volzin Sv, op enkele punten tekort. Dat geldt voor zowel de overwegingen met betrekking tot het bestaan van een ‘vermoeden van witwassen’ als voor die over de door rekwirant gegeven verklaring over de legale herkomst van de geldbedragen.
Vermoeden van witwassen
4.
In de eerste plaats wekt 's Hofs oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen, althans dat, aldus het hof, ‘het vermoeden gerechtvaardigd [is] dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is’, bevreemding. Het hof ontleent dit aan ‘het procesdossier’, waaruit zou zijn gebleken dat de zoon van rekwirant, [betrokkene 2], in de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een criminele organisatie. Rekwirant is echter door het hof vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, terwijl uit de processtukken niet blijkt dat de strafvervolging van genoemde [betrokkene 2] (die kennelijk in eerste aanleg gelijktijdig doch niet gevoegd met de strafvervolging tegen rekwirant plaatshad) in hoger beroep een vervolg heeft gekregen. Evenmin blijkt uit de stukken of die persoon voor dat feit (deelname aan een criminele organisatie) überhaupt is vervolgd. Aldus is een cruciaal onderdeel van de bewijsvoering, te weten 's hofs oordeel dat aangaande de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen sprake is van een vermoeden van witwassen, ontoereikend gemotiveerd en aldus, in strijd met artikel 359 lid 2, eerste volzin, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.
In de tweede plaats moet worden geconstateerd dat het door het hof genomen uitgangspunt dat [betrokkene 2] in de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een criminele organisatie, op geen enkele wijze kan steunen op de in de aanvulling verkort arrest d.d. 25 oktober 2019 ‘opgesomde bewijsmiddelen’. De in die opsomming opgenomen feiten en omstandigheden (voor zover überhaupt kan worden gesproken van ‘feiten en omstandigheden’, zie daarvoor het mogelijk nog in te dienen middel II van de (aanvullende) schriftuur, dat er naar alle waarschijnlijkheid over zal klagen dat de in de aanvulling van het verkort arrest opgenomen ‘bewijsmiddelen’ in het geheel geen redengevende feiten en omstandigheden behelzen) kunnen geen van alle redengevend worden geacht voor de betrokkenheid van [betrokkene 2] bij een criminele organisatie of de wetenschap van rekwirant daaromtrent. In zoverre schiet 's hofs oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen, zodat het bij gebreke aan een alternatieve verklaring niet anders kan dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en derhalve van het (bewezenverklaarde) (gewoonte)witwassen, ook in het licht van art. 359 lid 3 Sv, tekort.
6.
De onderhavige kwestie vertoont hiermee een gelijkenis met Hoge Raad 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:846. Ook in die zaak (waarin de verdachte werd vervolgd voor het medeplegen van witwassen van een jetski) baseerde het hof zijn bewijsvoering op feiten en omstandigheden die niet waren terug te voeren op de bewijsmiddelen, terwijl evenmin duidelijk was tot welk bewijsmiddel ze wel konden worden herleid. Uw Raad overwoog:
‘2.3.1
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus — al dan niet in reactie op een bewijsverweer — beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985).’
Opgemerkt dient te worden dat ook in die casus de verdachte derhalve werd vervolgd voor (medeplegen van) witwassen en door het hof dezelfde (hierboven onder 3. aangeduide) ‘niet-anders-kan-redenering’ werd gevolgd (in geval er geen rechtstreeks verband met een bepaald misdrijf kan worden vastgesteld). Een van de twee vaststellingen die volgens Uw Raad niet aan het onder 2.3.1 van het arrest criterium konden voldoen betrof, net als in de onderhavige zaak, de vraag of er sprake was van een vermoeden van witwassen.
Verklaring rekwirant over de legale herkomst
7.
In de derde plaats heeft het hof niet, althans niet op geheel begrijpelijke wijze, de bijzondere redenen opgegeven die ertoe hebben geleid om af te wijken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, inhoudende dat er geen sprake is van (gewoonte)witwassen omdat rekwirant een plausibele verklaring heeft gegeven voor herkomst van de betreffende geldbedragen. Het door de verdediging ingenomen standpunt, inhoudende dat de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de in de tenlastelegging omschreven geldbedragen (te weten dat die geldbedragen afkomstig waren van de horlogehandel van diens zoon [betrokkene 2]) en dientengevolge geen sprake is van (gewoonte)witwassen, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv. Het hof, dat in afwijking van daarvan de betreffende verklaring als hoogst onwaarschijnlijk terzijde heeft geschoven, was derhalve op grond van art. 359 lid 2, tweede volzin Sv gehouden die afwijking met bijzondere redenen te omkleden.
8.
Het hof heeft de verklaring van rekwirant bestempeld als ‘hoogst onwaarschijnlijk’ vanwege, kort gezegd, een drietal door het hof gemaakte vaststellingen: (1) bij geen van de doorzoekingen zijn kostbare horloges van [betrokkene 2] aangetroffen, (2) uit het dossier is niet duidelijk geworden dat [betrokkene 2] ‘verantwoording heeft gegeven voor de eventuele alternatieve herkomst van de betreffende geldbedragen’, en (3) uit een afgeluisterd gesprek blijkt dat er met de term klokjes versluierd taalgebruik wordt gehanteerd. Een en ander tegen de achtergrond van de feiten die het heeft vastgesteld, in onderlinge samenhang beschouwd.
9.
Wat opvalt is dat het hof zijn oordeel dat de verklaring van rekwirant als hoogst onwaarschijnlijk terzijde dient te worden geschoven, hoofdzakelijk baseert op feiten en omstandigheden die niet zozeer rekwirant, als wel diens zoon [betrokkene 2] regarderen. Hij heeft klaarblijkelijk geen uitlatingen gedaan die de claim van rekwirant ondersteunen en doorzoekingen hebben geen kostbare horloges van hem aan het licht gebracht. Die vaststellingen kunnen rekwirant echter bezwaarlijk worden tegengeworpen, in die zin dat zij redengevend kunnen worden geacht voor het de bewijsvoering van (gewoonte)witwassen door rekwirant. Hetzelfde kan worden gezegd voor de derde vaststelling over het versluierd taalgebruik. Weliswaar betreft dat nu eens wel rechtstreeks rekwirant, maar de gevolgtrekking die het hof eraan verbindt (dat de verklaring van rekwirant dat de geldbedragen afkomstig waren de horlogehandel van zijn zoon als hoogst onwaarschijnlijk moet worden bestempeld) kan zij niet zonder meer wettigen.
10.
Voorts speelt bij twee van deze drie vaststellingen — t.w. nrs. (1) en (2) — dezelfde op artikel 359 lid 3 Sv terug te voeren problematiek die Uw Raad tot het hiervoor onder 6 van deze schriftuur vermelde overwegingen heeft geleid (Hoge Raad 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:846, r.o. 2.3.1). Immers, de vaststellingen (1) dat bij doorzoekingen geen kostbare horloges van [betrokkene 2] zijn aangetroffen en (2) dat [betrokkene 2] geen verantwoording heeft gegeven voor de geldbedragen, vallen op geen enkele wijze te verbinden met de inhoud van de aanvulling van het verkort arrest. Dat een en ander ‘uit het dossier niet is gebleken’ behelst evenmin een voldoende nauwkeurige aanduiding van feiten of omstandigheden, noch wordt met die formulering aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel ze zijn ontleend.
11.
Rekwirant verzoekt Uw Raad de bestreden uitspraak derhalve te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof 's‑Hertogenbosch, dan wel te verwijzen naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Deze schriftuur, die mogelijk zal worden aangevuld met een tweede middel, wordt ondertekend en ingediend door mr. Hugo Bakker, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Koninginneweg 162 — I (1075 EG), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 19 maart 2020
Mr. Hugo Bakker