NJ 2013/294, m.nt. E.J. Dommering.
HR, 13-10-2015, nr. 14/01737
ECLI:NL:HR:2015:3057, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2015
- Zaaknummer
14/01737
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3057, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:620, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1209, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:1209, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3057, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑11‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2016/469 met annotatie van E.J. Dommering
SR-Updates.nl 2015-0466
NbSr 2015/265
Uitspraak 13‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Zaak Stegeman. Valselijk opmaken KLM-pas door onderzoeksjournalist. Recht op vrijheid van meningsuiting. Art. 10 EVRM. Vervolg op ECLI:NL:HR:2013:BY3752. Het Hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde naar aanleiding van het door de verdachte gedane beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting terecht tot uitgangspunt genomen dat de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, moet worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid. De middelen komen tevergeefs met rechts- en motiveringsklachten op tegen de uitkomst die het Hof heeft verbonden aan de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde aan de hand van de verschillende in aanmerking genomen, in onderling verband en samenhang beschouwde factoren. Ook het middel dat klaagt over het oordeel van het Hof dat de inbreuk die de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde vormt op het recht op vrijheid van meningsuiting in het licht van het tweede lid van art. 10 EVRM geoorloofd is, faalt. Voorop staat dat het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke omstandigheden meebrengt dat een journalist ter uitoefening van dat recht een strafbaar feit mag plegen. Tegen die achtergrond heeft het Hof zijn belangenafweging gemaakt. ’s Hofs oordeel dat bij afweging van alle belangen de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde geoorloofd is, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 10 EVRM en de bij deze afweging te hanteren maatstaven. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft bij zijn afweging de bedoelde factoren als relevant in ogenschouw kunnen en mogen nemen. Tot een nadere motivering van zijn afweging en van de zwaarte van elk van de in aanmerking genomen belangen of factoren tegenover elkaar was het Hof niet gehouden, ook niet in het licht van het in de toelichting op het middel ingenomen standpunt dat het voorwaardelijke karakter van de opgelegde straf gedurende de proeftijd een ‘chilling effect’ heeft op de nieuwsgaring door verdachte.
Partij(en)
13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/01737
NA/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 maart 2014, nummer 22/001948-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Waar het in dit geding om gaat
2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een KLM-pas gekopieerd en die kopie voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van [verdachte] , terwijl het origineel op naam was gesteld van [betrokkene] en was voorzien van een foto van die [betrokkene] , zulks met oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
2.2.
Het gaat in deze zaak - in de door de Advocaat-Generaal in zijn Conclusie onder 6 gegeven samenvatting - om het volgende:
"Verdachte is onderzoeksjournalist. In die hoedanigheid wenste hij de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost te onderzoeken. Daartoe heeft hij zich in de nacht van 27 op 28 november 2008 in de kofferbak van een auto, bestuurd door een KLM-medewerker, die in het bezit was van een toegangspas, op het terrein van Schiphol Oost begeven. Hij heeft aldaar niet rondgelopen om deze KLM-medewerker niet in verlegenheid te brengen. Daarna heeft hij samen met een medewerker - verdachte in de samenhangende zaak - op 12 december 2008 KLM-toegangspassen vervalst. Van het vervalsen van een van die passen - de pas die door middel van vervalsing van andere personalia en van verdachtes foto werd voorzien - heeft hij televisie-opnamen gemaakt. Vervolgens heeft hij in de nacht van 12 op 13 december 2008 samen met een andere medewerker (...) onbevoegdelijk het terrein Schiphol Oost weten te betreden. Verdachte had zich verstopt in de kofferbak van een auto die werd bestuurd door die medewerker. De laatste was voorzien van een vervalste pas en wist zo met de door hem bestuurde auto de toegangspoort te passeren. Eenmaal op het terrein van Schiphol Oost gekomen is verdachte uit de kofferbak gekropen en is hij gaan rondlopen bij aldaar staande vliegtuigen waaronder het regeringsvliegtuig. Verdachte heeft televisiebeelden uitgezonden waarin is te zien dat de verdachte en zijn collega zonder verdere controlepunten tegen te komen vanaf de hoofdingang van Schiphol Oost naar hangar 73 zijn gereden, dat deze hangar open was, dat de PH-KBX (het regeringsvliegtuig) daar ook stond gestald, dat verdachte dat vliegtuig zo dicht is genaderd dat hij het kon aanraken, dat het vliegtuig op dat moment afgesloten was maar dat het af en toe ook open stond en dat het via de neergelaten vliegtuigtrap betreden kon worden.
Verdachte was bij het betreden van Schiphol Oost in het bezit van een vervalste pas. Dit was de pas die hij met een medewerker had vervalst door deze van willekeurige personalia en zijn foto te voorzien. Hij heeft deze pas niet gebruikt, noch bij de toegangspoort - toen lag hij in de kofferbak - noch toen hij op het terrein van Schiphol Oost tussen de vliegtuigen rondliep.
Met deze wijze van handelen wilde verdachte - kort gezegd - laten zien dat de beveiliging van Schiphol Oost allesbehalve op orde was. In een door de verdachte verzorgde televisie-uitzending heeft hij de resultaten van zijn onderzoek gepresenteerd. Daarbij heeft hij aan de aan de hand van de opnamen van het vervalsen van de pas, hierin bestaande dat een bestaande pas werd gekopieerd en werd voorzien van andere personalia (onder andere de naam [A] ) en verdachtes foto, onder meer laten zien hoe eenvoudig een KLM-personeelspas was te vervalsen."
2.3.
De verdachte was bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011 ter zake van het overeenkomstig het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift ontslagen van rechtsvervolging. Volgens het Amsterdamse Hof zou een veroordeling wegens medeplegen van valsheid in geschrift een beperking van het recht op vrije meningsuiting opleveren die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Op het daartegen door het Openbaar Ministerie ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3752, het arrest van dat Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Den Haag. Het oordeel van de Hoge Raad kwam erop neer dat het Amsterdamse Hof onvoldoende had onderzocht of de verdachte zich terecht op het standpunt stelde dat er geen alternatief bestond om, zonder het vervalsen van de KLM-pas de gebrekkige controle op Schiphol-Oost en de gevolgen daarvan onder de aandacht van het publiek te brengen.
2.4.
Het bestreden arrest van het Haagse Hof houdt omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende in:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman van de verdachte heeft daartoe, overeenkomstig het gestelde in de overgelegde pleitnotitie, - verkort en zakelijk weergegeven - betoogd dat een veroordeling van de verdachte in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn medeverdachte noodzakelijk was om het publiek te informeren over de veiligheidssituatie van Schiphol-Oost en de verdachte en zijn medeverdachte hierbij binnen de grenzen van hun beroepsuitoefening zijn gebleven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De onderhavige strafzaak vindt haar oorsprong in een tweetal uitzendingen van het programma "Undercover in Nederland" die de verdachte voor de televisiezender SBS6 heeft gemaakt en die op 28 december 2008 en 4 januari 2009 zijn uitgezonden.
In de uitzending van 28 december 2008 is vertoond dat de verdachte, onderzoeksjournalist van beroep, meewerkte aan het namaken van een KLM-personeelspas voorzien van een foto van zichzelf met behulp van een pasjesprinter aan de hand van een KLM-personeelspas van een KLM-medewerker. Door deze KLM-medewerker is verklaard dat hij op verzoek van een medewerker van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] , zijn KLM-personeelspas voor één dag heeft afgestaan, opdat daarmee een vervalste pas kon worden gemaakt zoals hem toen is verteld. In dezelfde uitzending is vertoond dat de verdachte met behulp van een vervalste KLM-personeelspas door een andere medewerker van de verdachte op het terrein van Schiphol-Oost is gebracht, gelegen in de achterbak van een auto.
Het hof stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM zich mede uitstrekt tot de vrijheid van nieuwsgaring, en dus tot het journalistieke onderzoek dat aan de uiteindelijke openbaarmaking van het te brengen nieuws ten grondslag ligt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de verdachte bij het plegen van het bewezenverklaarde feit het oogmerk had om langs journalistieke weg een maatschappelijk probleem publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van het bewezenverklaarde feit voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van dit probleem. Derhalve zal het hof de strafvervolging en veroordeling van de verdachte aanmerken als een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting.
Aldus beschouwd dient het hof vervolgens te beoordelen of de inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting, in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM, geoorloofd is. Op grond van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting namelijk aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, indien deze bij de wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in lid 2 genoemde belangen, waaronder het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten van anderen.
Bij de beantwoording van de vraag of door strafvervolging en veroordeling van de verdachte wegens een in het kader van een journalistiek onderzoek gepleegd strafbaar feit een noodzakelijke inbreuk wordt gemaakt op de journalistieke vrijheid van meningsuiting, moeten de plichten en verantwoordelijkheden van degene die met een beroep op zijn recht op vrijheid van meningsuiting het feit pleegde, worden meegewogen. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat journalisten - niettegenstaande de vitale rol die de pers in een democratische samenleving speelt - in beginsel niet op grond van de hun door artikel 10 van het EVRM gegeven bescherming worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen (EHRM 21 januari 1999, NJ 1999/713, Fressoz en Roire tegen Frankrijk). Het door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting kan echter dwingen tot het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt.
Derhalve zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring, aangenomen dat overigens is voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zich op de bescherming van artikel 10 EVRM kunnen beroepen, slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dienen naar het oordeel van de Hoge Raad, zoals uiteengezet in zijn arrest in de onderhavige zaak, in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM een aantal vragen te worden onderzocht.
Vooropgesteld moet worden dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis dient te hebben gehandeld en betrouwbare en precieze informatie dient te hebben gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.
Het hof overweegt dat de vraag of de verdachte aan de bovengenoemde criteria heeft voldaan ter terechtzitting in hoger beroep niet langer wezenlijk ter discussie stond. Het hof is voorts ook ambtshalve van oordeel dat aan voornoemde criteria is voldaan. Het hof merkt daarbij op dat bij het samenstellen van detelevisie-uitzendingen en het uitvoeren van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek weliswaar op bepaalde punten onvoldoende zorgvuldigheid is betracht, doch dat die onzorgvuldigheden van onvoldoende gewicht zijn om de verdachte een beroep op de bescherming van artikel 10 van het EVRM te ontzeggen.
Voorts dient bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting in het bijzonder de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
Het hof overweegt ten aanzien van voornoemde aandachtspunten als volgt.
Ernst van de inbreuk op de rechtsorde
De verdachte en de medeverdachte hebben, in het kader van een journalistiek onderzoek, tezamen en in vereniging een KLM-personeelspas vervalst. Het in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde vervalsen van een geschrift - waaronder in juridische zin mede een dergelijke pas kan worden begrepen - betreft een misdrijf en is op zichzelf beschouwd een ernstig strafbaar feit.
Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift (toegespitst op het bewezenverklaarde feit: de bescherming van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van een geschrift dat dient tot bewijs dat degene die zich daarvan bedient bepaalde toegangsrechten heeft), de onderhavige overtreding op zichzelf genomen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Maatschappelijk belang
De verdachte heeft tijdens de televisie-uitzending van 28 december 2008 verklaard dat hem op grond van tips en reacties en eigen waarnemingen bekend was dat de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost tekortschoot en dat hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met het journalistieke doel om deze misstand aan het publiek kenbaar te maken, temeer nu Schiphol-Oost een bedrijventerrein betreft waar onder meer privévliegtuigen vertrekken, passagiers- en vrachtvliegtuigen worden onderhouden en waar bovendien het regeringsvliegtuig is gestald. Het tekortschieten van de beveiliging van Schiphol-Oost zou derhalve - zakelijk weergegeven - grote maatschappelijke risico's met zich brengen. Gelet op het voorgaande is het hof met de verdediging van oordeel dat het aan de orde gestelde vraagstuk van maatschappelijk belang is.
Daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat door het bewezenverklaarde feit daadwerkelijk nadeel is ontstaan, anders dan dat het door artikel 225 van het Wetboek van strafrecht beschermde rechtsbelang in het onderhavige geval is geschonden.
Mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid
Ter beantwoording van de vraag of de openbaarmaking van de beveiligingsproblematiek daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid, is in de eerste plaats van belang welk doel de verdachte en zijn medeverdachte voor ogen hadden op het moment dat zij de KLM-personeelspas vervalsten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van de daaraan in de televisie-uitzending van 28 december 2008 gewijde passage vast dat de verdachte heeft beoogd 'een heel eenvoudige manier om binnen de hekken te komen' door met behulp van een simpele pasjesprinter een pas op naam van [A] valselijk op te maken, teneinde het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, in het bijzonder van de daar ondergebrachte vliegtuigen, waaronder het regeringsvliegtuig, te openbaren.
Voorts stelt het hof op basis van de televisie-uitzending van 28 december 2008 vast dat de verdachte door meermalen te observeren bij de hoofdingang had waargenomen dat bij de toegangspoort van het bedrijventerrein Schiphol Oost de mensen die daar werkten met hun eigen voertuigen het terrein op mochten, er geen controle van voertuigen plaatsvond en dat de controle van toegangspassen minimaal was. De verdachte heeft waargenomen dat bij de poort geen paslezers aanwezig waren en dat de passen slechts vluchtig door de beveiligers werden bekeken, in de pashouder bleven zitten, niet op echtheid werden gecontroleerd en dat er geen sprake was van enige fysieke controle. Ook werden motorrijders door de poort gelaten zonder dat zij hun helm af dienden te zetten. De verdachte heeft voorts waargenomen dat bij de toegangspoort geen kofferbakcontrole werd uitgevoerd en heeft dit ook zelf ondervonden: hij heeft in de kofferbak van - zoals later is gebleken uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep in tegenstelling tot wat tijdens voornoemde uitzending is te zien, - een KLM-medewerker die over een onvervalste, toegangspas beschikte, het bedrijventerrein betreden en hij kwam aldaar geen bewaking tegen in de buurt van het regeringsvliegtuig. Daarnaast beschikte de verdachte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap die de verdachte van een tipgever had ontvangen.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dat hij ook zonder het vervalsen van de onderhavige KLM-personeelspas met zijn pasfoto erop heeft kunnen aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein van Schiphol-Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald. Er bestond derhalve een minder vergaande methode om het door hem beoogde doel te bereiken.
Zoals hiervoor in overweging is genomen, zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden. Die bijzondere omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde gelet op het bovenstaande niet voor.
Het betoog van de verdediging dat de vervalsing van de KLM-personeelspas moet worden bezien in het geheel van alle handelingen die de verdachte ter uitvoering van zijn journalistieke onderzoek heeft verricht, kan, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft immers de strafbaarheid van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit te beoordelen. Bij die beoordeling gaat het in het onderhavige geval om de vraag of er bij het nastreven van het journalistieke doel voor het bewezenverklaarde handelen een minder ingrijpend alternatief bestond. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de veroordeling van de verdachte in beginsel een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert.
Nu is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte het maatschappelijk probleem dat zij kenbaar wilden maken ook zonder het vervalsen van de pas onder de aandacht van het publiek konden brengen, is niet voldaan aan de eis dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de KLM-personeelspas.
Vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde is ofschoon aan te merken als inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting daarom desondanks geoorloofd in het licht van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. De veroordeling van de verdachte is derhalve niet in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen."
2.5.
Het bestreden arrest houdt omtrent de strafoplegging in dat aan de verdachte een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, is opgelegd onder de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder meer overwogen:
"Het hof onderkent het belang van onderzoeksjournalistiek in een democratische samenleving. Gelet op die achtergrond waartegen het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld, en het gegeven dat op dat terrein ten tijde van het feit nog geen sprake was van heel scherp getrokken grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare, alsmede op de vaststelling van het hof dat concreet nadeel in dit specifieke geval ontbreekt, is het hof, ofschoon sprake is van een in beginsel ernstig strafbaar feit, in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat, - alles overwegende - een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt."
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het Hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde naar aanleiding van het door de verdachte gedane beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting terecht tot uitgangspunt genomen dat de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, moet worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
3.2.
De middelen komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen de uitkomst die het Hof heeft verbonden aan de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde aan de hand van de verschillende in aanmerking genomen, in onderling verband en samenhang beschouwde factoren.
3.3.
Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift door het vervalsen van de KLM-personeelspas op zichzelf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan het middel betoogt, behoefde het Hof bij het bepalen van het belang van het geschonden voorschrift niet de concrete omstandigheden van het geval in de beoordeling te betrekken. In de opzet van de overwegingen van het Hof komen deze omstandigheden afzonderlijk aan de orde.
3.4.
Het tweede middel klaagt dat het Hof bij zijn oordeel dat de openbaarmaking op een andere wijze had kunnen worden voorbereid dan door het vervalsen van de pas, een te indringende toets heeft aangelegd en heeft miskend dat de journalistieke vrijheid ook de vorm van en de wijze waarop de boodschap wordt gebracht mag vaststellen. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft niet miskend dat de journalist de vorm en wijze van zijn boodschap mag bepalen, doch - niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd - geoordeeld dat in dit geval de verdachte ook zonder gebruik van een vervalste pas zijn boodschap duidelijk over het voetlicht heeft kunnen brengen, waarin als oordeel van het Hof ligt besloten dat ook zonder het vervalsen van de pas het beveiligingslek kon worden aangetoond.
3.5.1.
Het derde middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat als doel van het door de verdachte verrichte onderzoek tevens had te gelden het aantonen van de slechte beveiliging van de KLM-pas door het vervalsen daarvan.
3.5.2.
Het Hof heeft het door de verdachte beoogde doel van zijn onderzoek omschreven als, kort gezegd, het aantonen van het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost.
3.5.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2014 heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Ik ben journalist en ik heb gemeend dat er op Schiphol-Oost een beveiligingslek bestond, welke informatie met het publiek gedeeld moest worden. Om dit beveiligingslek aan te tonen heb ik een KLM-pas vervalst. (...).
Eén van de problemen was dat de KLM-pas slecht beveiligd was. Dat wilden wij aantonen door de pas te vervalsen en te gebruiken. Door dit te doen zonder de hulp van medewerkers van binnenuit konden we aantonen dat we met een valse pas gemakkelijk bij de toegangspoort naar binnen konden komen. Daarnaast was er op het terrein van Schiphol-Oost zelf geen goede beveiliging, zelfs niet bij het regeringsvliegtuig.
(...)
Uiteindelijk hebben wij met het vervalsen van de KLM-passen kunnen aantonen dat die passen onbetrouwbaar waren, aangezien wij als journalisten die passen heel eenvoudig konden vervalsen en vervolgens, zonder hulp van medewerkers van Schiphol-Oost, op het terrein konden komen."
Blijkens dit proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte, mr. Pijnenburg, het woord gevoerd tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotitie. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
"De verdediging wil benadrukken dat het vervalsen van de pas van [verdachte] een onderdeel uitmaakte van het journalistieke onderzoek waarbij meerdere passen zijn vervalst en gebruikt door [verdachte] en zijn redactie. Zo is de vervalste pas van [verdachte] gebruikt in de uitzending om te illustreren hoe gemakkelijk de KLM-pas te vervalsen. Client heeft hierbij niet de later gebruikte pas van ' [medeverdachte] ' willen tonen, teneinde de identiteit van zijn redactielid te beschermen. Alleen al om deze reden bestond er een noodzaak om de pas zodanig te vervalsen dat de foto van [verdachte] hierop zichtbaar was. Het vervalsen van de pas van [verdachte] , zoals ten laste is gelegd, was nodig in het kader van het informeren van het publiek over het beveiligingslek.
(...)
De vervalste pas is dus door cliënt gebruikt om het publiek te tonen hoe de pas vervalst kan worden. Daarnaast is de pas ook gebruikt door cliënt op het terrein, zoals door hem verklaard."
3.5.4.
De door het Hof gegeven omschrijving van het wezenlijke doel van het onderzoek (hiervoor in 3.5.1 aangeduid) is niet onbegrijpelijk. Daarbij behoefde het Hof, aan wie de uitleg van hetgeen in feitelijke aanleg is betoogd is voorbehouden, aan de stelling van de verdediging dat het de verdachte ging om het aantonen "dat de KLM-pas slecht beveiligd was", geen doorslaggevende betekenis toe te kennen om, zoals het middel wil, (ook) als zelfstandig doel van het onderzoek aan te merken het tonen aan het publiek hoe eenvoudig deze pas te vervalsen is.
De omstandigheid dat de verdachte het vervalsen van de pas en het gebruik van een vervalste pas nodig vond in het kader van het informeren van het publiek over het beveiligingslek, houdt niet in dat het Hof bij zijn beoordeling van de geoorloofdheid van het vervalsen van de pas met het oog op het (eventuele) gebruik van een vervalste pas ter voorbereiding van de beoogde openbaarmaking die mening zonder meer diende te aanvaarden. Het Hof moest immers in het kader van zijn beoordeling van die strafbaarheid onderzoeken of ook zonder het vervalsen van de pas de gebrekkige beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost aan de kaak kon worden gesteld. Het, met de omstandigheden van feitelijke aard verweven, oordeel van het Hof dat dit het geval is geweest, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het vierde middel klaagt dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of een minder ingrijpend alternatief bestond voor het onderzoeken van de deugdelijkheid van de beveiliging dan het medeplegen van het vervalsen van de pas, te veel waarde heeft gehecht aan de omstandigheid dat de verdachte de pas niet heeft gebruikt. Het oordeel van het Hof dat de verdachte ook zonder het vervalsen van de pas het tekortschieten van de beveiliging heeft kunnen aantonen, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij heeft het Hof betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte de vervalste pas niet heeft gebruikt.
3.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel tevergeefs zijn voorgesteld. Daarmee staat in cassatie vast dat de door het Hof in aanmerking genomen specifieke elementen aan de hand waarvan de afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden ook door hem in aanmerking genomen konden en mochten worden.
3.8.1.
Het vijfde middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de inbreuk die de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde vormt op het recht op vrijheid van meningsuiting in het licht van het tweede lid van art. 10 EVRM geoorloofd is onjuist, althans onbegrijpelijk is.
3.8.2.
Voorop staat dat het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke omstandigheden meebrengt dat een journalist ter uitoefening van dat recht een strafbaar feit mag plegen. Tegen die achtergrond heeft het Hof zijn belangenafweging gemaakt.
Het oordeel van het Hof dat bij afweging van alle belangen de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde geoorloofd is, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 10 EVRM en de bij deze afweging te hanteren maatstaven. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, heeft het Hof bij zijn afweging, zoals hiervoor in 3.7 is geconstateerd, de bedoelde factoren als relevant in ogenschouw kunnen en mogen nemen. Tot een nadere motivering van zijn afweging en van de zwaarte van elk van de in aanmerking genomen belangen of factoren tegenover elkaar was het Hof niet gehouden, ook niet in het licht van het in de toelichting op het middel ingenomen standpunt dat het voorwaardelijke karakter van de opgelegde straf gedurende de proeftijd een 'chilling effect' heeft op de nieuwsgaring door de verdachte.
3.8.3.
Het vijfde middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015.
Conclusie 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Zaak Stegeman. Valselijk opmaken KLM-pas door onderzoeksjournalist. Recht op vrijheid van meningsuiting. Art. 10 EVRM. Vervolg op ECLI:NL:HR:2013:BY3752. Het Hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde naar aanleiding van het door de verdachte gedane beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting terecht tot uitgangspunt genomen dat de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, moet worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid. De middelen komen tevergeefs met rechts- en motiveringsklachten op tegen de uitkomst die het Hof heeft verbonden aan de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde aan de hand van de verschillende in aanmerking genomen, in onderling verband en samenhang beschouwde factoren. Ook het middel dat klaagt over het oordeel van het Hof dat de inbreuk die de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde vormt op het recht op vrijheid van meningsuiting in het licht van het tweede lid van art. 10 EVRM geoorloofd is, faalt. Voorop staat dat het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke omstandigheden meebrengt dat een journalist ter uitoefening van dat recht een strafbaar feit mag plegen. Tegen die achtergrond heeft het Hof zijn belangenafweging gemaakt. ’s Hofs oordeel dat bij afweging van alle belangen de vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde geoorloofd is, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 10 EVRM en de bij deze afweging te hanteren maatstaven. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft bij zijn afweging de bedoelde factoren als relevant in ogenschouw kunnen en mogen nemen. Tot een nadere motivering van zijn afweging en van de zwaarte van elk van de in aanmerking genomen belangen of factoren tegenover elkaar was het Hof niet gehouden, ook niet in het licht van het in de toelichting op het middel ingenomen standpunt dat het voorwaardelijke karakter van de opgelegde straf gedurende de proeftijd een ‘chilling effect’ heeft op de nieuwsgaring door verdachte.
Nr. 14/01737 Zitting: 21 april 2015 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is – na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 26 maart 2013, griffienr. 11/02389, ECLI:NL:HR:2013:BY37521., door het Gerechtshof te Den Haag wegens “Medeplegen van valsheid in geschrift” veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, en onttrekking aan het verkeer van een legitimatiebewijs van de KLM, een pashouder en een key koord.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 14/01737 en 14/01738. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Deze zaak heeft betrekking op het onderzoek van verdachte naar de beveiliging van Schiphol Oost. In een televisie-uitzending heeft hij laten zien dat een toegangspas voor Schiphol Oost eenvoudig te vervalsen was en dat hij ongemerkt het terrein van Schiphol Oost kon betreden door zich in de kofferbak van een auto het terrein te laten oprijden.
5. Het Hof heeft in de onderhavige zaak – overeenkomstig het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv – volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. In het arrest is geen samenvatting van de vaststaande feiten opgenomen. Mogelijk is dat ingegeven door de omstandigheid dat bij pleidooi is gesteld dat over de feiten geen verschil van inzicht meer bestond. Hoe dit ook zij, erg gelukkig is dit niet. Zo is moeilijk na te gaan wanneer de onderhavige pas is vervalst, welke pas door verdachte werd gedragen toen hij in de kofferbak van een door een medewerker bestuurde auto het terrein van Schiphol Oost opreed en welke beelden hij op de televisie heeft vertoond. Hierna geef ik een samenvatting van de feiten zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen waarnaar het Hof verwijst.
6. Verdachte is onderzoeksjournalist. In die hoedanigheid wenste hij de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost te onderzoeken. Daartoe heeft hij zich in de nacht van 27 op 28 november 2008 in de kofferbak van een auto, bestuurd door een KLM-medewerker, die in het bezit was van en toegangspas, op het terrein van Schiphol Oost begeven. Hij heeft aldaar niet rondgelopen om deze KLM-medewerker niet in verlegenheid te brengen. Daarna heeft hij samen met een medewerker – verdachte in de samenhangende zaak – op 12 december 2008 KLM-toegangspassen vervalst. Van het vervalsen van een van die passen – de pas die door middel van vervalsing van andere personalia en van verdachtes foto werd voorzien - heeft hij televisie-opnamen gemaakt. Vervolgens heeft hij in de nacht van 12 op 13 december 2008 samen met een andere medewerker (medeverdachte [medeverdachte] ) onbevoegdelijk het terrein Schiphol Oost weten te betreden. Verdachte had zich verstopt in de kofferbak van een auto die werd bestuurd door die medewerker. De laatste was voorzien van een vervalste pas en wist zo met de door hem bestuurde auto de toegangspoort te passeren. Eenmaal op het terrein van Schiphol Oost gekomen is verdachte uit de kofferbak gekropen en is hij gaan rondlopen bij aldaar staande vliegtuigen waaronder het regeringsvliegtuig. Verdachte heeft televisiebeelden uitgezonden waarin is te zien dat de verdachte en zijn collega zonder verdere controlepunten tegen te komen vanaf de hoofdingang van Schiphol Oost naar hangar 73 zijn gereden, dat deze hangar open was, dat de PH-KBX (het regeringsvliegtuig) daar ook stond gestald, dat verdachte dat vliegtuig zo dicht is genaderd dat hij het kon aanraken, dat het vliegtuig op dat moment afgesloten was maar dat het af en toe ook open stond en dat het via de neergelaten vliegtuigtrap betreden kon worden.Verdachte was bij het betreden van Schiphol Oost in het bezit van een vervalste pas. Dit was de pas die hij met een medewerker had vervalst door deze van willekeurige personalia en zijn foto te voorzien. Hij heeft deze pas niet gebruikt, noch bij de toegangspoort – toen lag hij in de kofferbak – noch toen hij op het terrein van Schiphol Oost tussen de vliegtuigen rondliep.
Met deze wijze van handelen wilde verdachte – kort gezegd – laten zien dat de beveiliging van Schiphol Oost allesbehalve op orde was. In een door de verdachte verzorgde televisie-uitzending heeft hij de resultaten van zijn onderzoek gepresenteerd. Daarbij heeft hij aan de aan de hand van de opnamen van het vervalsen van de pas, hierin bestaande dat een bestaande pas werd gekopieerd en werd voorzien van andere personalia (onder andere de naam [A] ) en verdachtes foto, onder meer laten zien hoe eenvoudig een KLM-personeelspas was te vervalsen.
7. Verdachte is bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011 ter zake van het zich onbevoegdelijk bevinden op – kort gezegd - het terrein van Schiphol Oost ontslagen van rechtsvervolging en ter zake van het voorhanden hebben van een - door het aanbrengen van andere personalia en verdachtes foto - vervalste KLM-personeelspas veroordeeld tot een geldboete. Deze feiten zijn niet meer aan de orde.Bij laatstgenoemd arrest werd de verdachte ook ontslagen van rechtsvervolging ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift bestaande in het aanbrengen op de reeds eerder genoemde KLM-personeelspas van andere personalia en de foto van verdachte. Volgens het Amsterdamse hof zou een veroordeling wegens valsheid in geschrift in vereniging gepleegd een beperking van het recht op vrije meningsuiting opleveren die niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. Bovengenoemd arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op alleen dit feit.
8. In cassatie hield het ontslag van rechtsvervolging ter zake van dit feit geen stand omdat het Hof – kort gezegd – onvoldoende had onderzocht of de verdachte zich terecht op het standpunt stelde dat er geen alternatief bestond om, zonder het vervalsen van de KLM-pas, op andere overtuigende wijze de gebrekkige controle op Schiphol Oost en de gevolgen daarvan onder de aandacht van het publiek te brengen dan wel omdat het Hof zijn oordeel te dier zake onvoldoende had gemotiveerd.
9. Na verwijzing door de Hoge Raad overwoog het gerechtshof te Den Haag - met inbegrip van de hier niet vermelde voetnoten - :
“Strafbaarheid van het bewezen verklaarde.”
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman van de verdachte heeft daartoe, overeenkomstig het gestelde in de overgelegde pleitnotitie, - verkort en zakelijk weergegeven - betoogd dat een veroordeling van de verdachte in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn medeverdachte noodzakelijk was om het publiek te informeren over de veiligheidssituatie van Schiphol-Oost en de verdachte en zijn medeverdachte hierbij binnen de grenzen van hun beroepsuitoefening zijn gebleven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De onderhavige strafzaak vindt haar oorsprong in een tweetal uitzendingen van het programma "Undercover in Nederland" die de verdachte voor de televisiezender SBS6 heeft gemaakt en die op 28 december 2008 en 4 januari 2009 zijn uitgezonden. In de uitzending van 28 december 2008 is vertoond dat de verdachte, onderzoeksjournalist van beroep, meewerkte aan het namaken van een KLM-personeelspas voorzien van een foto van zichzelf met behulp van een pasjesprinter aan de hand van een KLM-personeelspas van een KLM-medewerker. Door deze KLM-medewerker is verklaard dat hij op verzoek van een medewerker van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] , zijn KLM-personeelspas voor één dag heeft afgestaan, opdat daarmee een vervalste pas kon worden gemaakt zoals hem toen is verteld. In dezelfde uitzending is vertoond dat de verdachte met behulp van een vervalste KLM-personeelspas door een andere medewerker van de verdachte op het terrein van Schiphol- Oost is gebracht, gelegen in de achterbak van een auto.
Het hof stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM zich mede uitstrekt tot de vrijheid van nieuwsgaring, en dus tot het journalistieke onderzoek dat aan de uiteindelijke openbaarmaking van het te brengen nieuws ten grondslag ligt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de verdachte bij het plegen van het bewezenverklaarde feit het oogmerk had om langs journalistieke weg een maatschappelijk probleem publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van het bewezenverklaarde feit voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van dit probleem. Derhalve zal het hof de strafvervolging en veroordeling van de verdachte aanmerken als een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting.
Aldus beschouwd dient het hof vervolgens te beoordelen of de inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting, in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM, geoorloofd is. Op grond van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting namelijk aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, indien deze bij de wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in lid 2 genoemde belangen, waaronder het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten van anderen.
Bij de beantwoording van de vraag of door strafvervolging en veroordeling van de verdachte wegens een in het kader van een journalistiek onderzoek gepleegd strafbaar feit een noodzakelijke inbreuk wordt gemaakt op de journalistieke vrijheid van meningsuiting, moeten de plichten en verantwoordelijkheden van degene die met een beroep op zijn recht op vrijheid van meningsuiting het feit pleegde, worden meegewogen. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat journalisten - niettegenstaande de vitale rol die de pers in een democratische samenleving speelt - in beginsel niet op grond van de hun door artikel 10 van het EVRM gegeven bescherming worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen (EHRM 21 januari 1999, NJ 1999/713, Fressoz en Roire tegen Frankrijk ). Het door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting kan echter dwingen tot het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt.
Derhalve zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring, aangenomen dat overigens is voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zich op de bescherming van artikel 10 EVRM kunnen beroepen, slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dienen naar het oordeel van de Hoge Raad, zoals uiteengezet in zijn arrest in de onderhavige zaak, in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM een aantal vragen te worden onderzocht.
Vooropgesteld moet worden dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis dient te hebben gehandeld en betrouwbare en precieze informatie dient te hebben gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.
Het hof overweegt dat de vraag of de verdachte aan de bovengenoemde criteria heeft voldaan ter terechtzitting in hoger beroep niet langer wezenlijk ter discussie stond. Het hof is voorts ook ambtshalve van oordeel dat aan voornoemde criteria is voldaan. Het hof merkt daarbij op dat bij het samenstellen van de televisie-uitzendingen en het uitvoeren van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek weliswaar op bepaalde punten onvoldoende zorgvuldigheid is betracht, doch dat die onzorgvuldigheden van onvoldoende gewicht zijn om de verdachte een beroep op de bescherming van artikel 10 van het EVRM te ontzeggen.
Voorts dient bij de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting in het bijzonder de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
Het hof overweegt ten aanzien van voornoemde aandachtspunten als volgt.
Ernst van de inbreuk op de rechtsorde
De verdachte en de medeverdachte hebben, in het kader van een journalistiek onderzoek, tezamen en in vereniging een KLM-personeelspas vervalst. Het in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde vervalsen van een geschrift - waaronder in juridische zin mede een dergelijke pas kan worden begrepen - betreft een misdrijf en is op zichzelf beschouwd een ernstig strafbaar feit. Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift (toegespitst op het bewezenverklaarde feit: de bescherming van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van een geschrift dat dient tot bewijs dat degene die zich daarvan bedient bepaalde toegangsrechten heeft), de onderhavige overtreding op zichzelf genomen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Maatschappelijk belang
De verdachte heeft tijdens de televisie-uitzending van 28 december 2008 verklaard dat hem op grond van tips en reacties en eigen waarnemingen bekend was dat de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost tekortschoot en dat hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met het journalistieke doel om deze misstand aan het publiek kenbaar te maken, temeer nu Schiphol-Oost een bedrijventerrein betreft waar onder meer privévliegtuigen vertrekken, passagiers- en vrachtvliegtuigen worden onderhouden en waar bovendien het regeringsvliegtuig is gestald. Het tekortschieten van de beveiliging van Schiphol-Oost zou derhalve - zakelijk weergegeven - grote maatschappelijke risico's met zich brengen. Gelet op het voorgaande is het hof met de verdediging van oordeel dat het aan de orde gestelde vraagstuk van maatschappelijk belang is.
Daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde is ontstaan
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat door het bewezenverklaarde feit daadwerkelijk nadeel is ontstaan, anders dan dat het door artikel 225 van het Wetboek van strafrecht beschermde rechtsbelang in het onderhavige geval is geschonden.
Mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid
Ter beantwoording van de vraag of de openbaarmaking van de beveiligingsproblematiek daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid, is in de eerste plaats van belang welk doel de verdachte en zijn medeverdachte voor ogen hadden op het moment dat zij de KLM-personeelspas vervalsten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van de daaraan in de televisie-uitzending van 28 december 2008 gewijde passage vast dat de verdachte heeft beoogd ‘een heel eenvoudige manier om binnen de hekken te komen door met behulp van een simpele pasjesprinter een pas op naam van [A] valselijk op te maken, teneinde het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol Oost, in het bijzonder van de daar ondergebrachte vliegtuigen, waaronder het regeringsvliegtuig, te openbaren.
Voorts stelt het hof op basis van de televisie-uitzending van 28 december 2008 vast dat de verdachte door meermalen te observeren bij de hoofdingang had waargenomen dat bij de toegangspoort van het bedrijventerrein Schiphol Oost de mensen die daar werkten met hun eigen voertuigen het terrein op mochten, er geen controle van voertuigen plaatsvond en dat de controle van toegangspassen minimaal was. De verdachte heeft waargenomen dat bij de poort geen paslezers aanwezig waren en dat de passen slechts vluchtig door de beveiligers werden bekeken, in de pashouder bleven zitten, niet op echtheid werden gecontroleerd en dat er geen sprake was van enige fysieke controle. Ook werden motorrijders door de poort gelaten zonder dat zij hun helm af dienden te zetten. De verdachte heeft voorts waargenomen dat bij de toegangspoort geen kofferbakcontrole werd uitgevoerd en heeft dit ook zelf ondervonden: hij heeft in de kofferbak van - zoals later is gebleken uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep in tegenstelling tot wat tijdens voornoemde uitzending is te zien,- een KLM-medewerker die over een onvervalste, toegangspas beschikte, het bedrijventerrein betreden en hij kwam aldaar geen bewaking tegen in de buurt van het regeringsvliegtuig. Daarnaast beschikte de verdachte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap die de verdachte van een tipgever had ontvangen.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dat hij ook zonder het vervalsen van de onderhavige KLM-personeelspas met zijn pasfoto erop heeft kunnen aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein van Schiphol-Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald. Er bestond derhalve een minder vergaande methode om het door hem beoogde doel te bereiken.
Zoals hiervoor in overweging is genomen, zijn journalisten bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen van hun plicht - zich aan de strafwet te houden. Die bijzondere omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde gelet op het bovenstaande niet voor.Het betoog van de verdediging dat de vervalsing van de KLM-personeelspas moet worden bezien in het geheel van alle handelingen die de verdachte ter uitvoering van zijn journalistieke onderzoek heeft verricht, kan, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft immers de strafbaarheid van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit te beoordelen. Bij die beoordeling gaat het in het onderhavige geval om de vraag of er bij het nastreven van het journalistieke doel voor het bewezenverklaarde handelen een minder ingrijpend alternatief bestond. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de veroordeling van de verdachte in beginsel een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert.Nu is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte het maatschappelijk probleem dat zij kenbaar wilden maken ook zonder het vervalsen van de pas onder de aandacht van het publiek konden brengen, is niet voldaan aan de eis dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de KLM-personeelspas.
Vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde is ofschoon aan te merken als inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting daarom desondanks geoorloofd in het licht van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. De veroordeling van de verdachte is derhalve niet in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting.Het verweer van de verdediging wordt verworpen.”
10. Het Hof achtte vervolging en strafbaarheid van de verdachte ter zake van valsheid in geschrift als bewezenverklaard niet in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting. In cassatie wordt met vijf middelen opgekomen tegen dit oordeel en de overwegingen die daar aan ten grondslag liggen.
11. Het eerste middel komt op tegen het oordeel dat valsheid in geschrift op zichzelf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Volgens de toelichting op het middel is de enkele constatering dat een strafrechtelijk voorschrift is overtreden onvoldoende om aan te nemen dat er dus een ernstige inbreuk op de rechtsorde heeft plaatsgevonden. Derhalve, aldus de toelichting op het middel, heeft het Hof verzuimd in zijn oordeel de concrete omstandigheden van het geval te betrekken. Daarbij wordt erop gewezen dat de feitelijke maatschappelijke impact van de vervalsing klein is geweest. Voorts wordt gesteld dat het Hof, door slechts in abstracto te kijken naar het belang van het geschonden voorschrift en niet de concrete omstandigheden van het geval mee te wegen, een verkeerde maatstaf heeft aangelegd bij de vaststelling dat sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
12. In zijn arrest, waarbij de onderhavige zaak naar het Hof is verwezen, overwoog de Hoge Raad dat journalisten in beginsel niet op basis van de hun door art. 10 EVRM gegeven bescherming kunnen worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen2.en dat zij slechts onder bijzondere omstandigheden zijn ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden (rov. 4.2). Vervolgens overwoog de Hoge Raad:
“4.3. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de vervolging en van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dient, vooropgesteld dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis handelt en betrouwbare en precieze informatie geeft in overeenstemming met de journalistieke ethiek, in het bijzonder de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijke nadeel dat door het bewezenverklaarde feit is ontstaan en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.”
Voorts stelde de Hoge Raad vast dat – toen – niet in geschil was dat het onderhavige vervalsen op zichzelf genomen een ernstig strafbaar feit is.
13. In deze overwegingen relateert de Hoge Raad de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm niet aan de omstandigheden van het concrete geval maar aan het belang van het geschonden voorschrift. Dienovereenkomstig merkt de Hoge Raad in een aansluitende overweging op dat (naar toen niet in geschil was) het onderhavige vervalsen op zichzelf genomen een ernstig strafbaar feit is. Daarom heeft het Hof bij zijn oordeel over de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door het onderhavige misdrijf de concrete omstandigheden van het geval niet in zijn oordeel behoeven mee te wegen.
14. Overigens heeft het Hof de concrete omstandigheden van het geval wel bij zijn oordeel betrokken. In het kader van de beantwoording van de vraag of het in art. 10 lid 1 EVRM vervatte recht op vrijheid van meningsuiting aan de onderhavige vervolging en veroordeling in de weg stond heeft het Hof immers onder meer in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat door het bewezenverklaarde daadwerkelijk nadeel is ontstaan anders dan door schending van het door art. 225 Sr beschermde rechtsbelang. Daarmee heeft het Hof in zijn oordeel de feitelijke maatschappelijke impact van de onderhavige valsheid in geschrift meegewogen. Voorts heeft het Hof in datzelfde kader overwogen dat verdachte met toetsing van de beveiliging van Schiphol Oost een maatschappelijk belang diende.
15. Het middel lijkt een iets andere wijze van afweging voor te staan dan in de hiervoor aangehaalde overweging van de Hoge Raad besloten ligt. Het middel wil de ernst van het begane strafbaar feit en daarmee de ernst van de inbreuk op de rechtsorde mede laten bepalen door het maatschappelijk belang dat met het begaan van het strafbaar feit is gediend. De Hoge Raad relateert de ernst van inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm aan het belang van het geschonden voorschrift en weegt deze af tegen (onder meer) het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking. Het resultaat is dat hoe dan ook de concrete omstandigheden van het geval worden meegewogen.
16. Een en ander brengt mij tot de conclusie dat het Hof geen verkeerde maatstaf heeft aangelegd en de concrete omstandigheden van het geval wel in zijn oordeel over het beroep op de vrijheid van meningsuiting heeft betrokken.
17. Het middel faalt.
18. Het tweede middel klaagt dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of er voor het door de verdachte nagestreefde doel een minder vergaand alternatief bestond dan het onderhavige vervalsen van de KLM-pas een te indringende toets heeft aangelegd. Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof miskend dat de journalistieke vrijheid meebrengt dat de journalist niet alleen de boodschap, maar ook de vorm en wijze waarop die boodschap wordt gebracht mag vaststellen.
19. Het Hof heeft op grond van de volgende feiten en omstandigheden geoordeeld dat de verdachte een andere methode ter beschikking stond dan het gebruik maken van een vervalste pas om de beveiliging van Schiphol Oost aan de kaak te stellen:
- de verdachte heeft door meermalen te observeren bij de hoofdingang waargenomen dat bij de toegangspoort van het bedrijventerrein Schiphol Oost de mensen die daar werkten met hun eigen voertuigen het terrein op mochten, dat er geen controle van voertuigen plaatsvond en dat de controle van toegangspassen minimaal was;
- verdachte heeft waargenomen dat bij de poort geen paslezers aanwezig waren en dat de passen slechts vluchtig door de beveiligers werden bekeken, in de pashouder bleven zitten, niet op echtheid werden gecontroleerd en dat enige fysieke controle ontbrak;
- motorrijders werden door de poort gelaten zonder dat zij hun helm hoefden af te zetten;
- verdachte heeft waargenomen dat bij de toegangspoort geen kofferbakcontrole werd uitgevoerd en heeft dit ook zelf ondervonden: hij heeft in de kofferbak van een KLM-medewerker die over een onvervalste, toegangspas beschikte, het bedrijventerrein betreden;
- hij kwam aldaar geen bewaking tegen in de buurt van het regeringsvliegtuig;
- verdachte beschikte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap.
20. Een belangrijk deel van deze waarnemingen heeft verdachte in een televisie-uitzending aan de hand van daarvan gemaakte beelden kunnen openbaren, te weten dat de verdachte en zijn collega zonder verdere controlepunten tegen te komen vanaf de hoofdingang van Schiphol Oost naar hangar 73 zijn gereden, dat deze hangar open was, dat de PH-KBX daar ook stond gestald, dat verdachte het vliegtuig zo dicht is genaderd dat hij het kon aanraken, dat het vliegtuig op dat moment afgesloten was maar dat het af en toe ook open stond en via de neergelaten vliegtuigtrap betreden kon worden.
21. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het Hof dat bij het nastreven van het journalistieke doel een minder ingrijpend alternatief voor het bewezenverklaarde handelen bestond geen blijk van een ongeoorloofde inperking van de journalistieke vrijheid. Verdachte heeft immers ook zonder gebruik te maken van een vervalste pas duidelijk kunnen laten zien hoe gebrekkig de controle op de toegang tot Schiphol Oost en de bewaking van de aldaar aanwezige vliegtuigen, in het bijzonder het regeringsvliegtuig, waren.
22. De vraag is of het voorgaande anders wordt wanneer in aanmerking wordt genomen dat verdachte tevoren niet wist dat zijn pas niet zou worden gecontroleerd toen hij zich eenmaal op het terrein van Schiphol Oost bevond. Mijns inziens is dat niet het geval. Zou verdachte niet in het bezit zijn geweest van een vervalste pas dan had hij de deugdelijkheid van de controle evenzeer kunnen toetsen. Was hij niet in het bezit geweest van een vervalste pas en gecontroleerd, dan was gebleken dat de controle niet zo ondeugdelijk was als verdachte veronderstelde, was hij – zoals in het onderhavige geval – niet gecontroleerd dan bleek daaruit de ondeugdelijkheid van de controle.
23. Het middel faalt.
24. Het derde middel klaagt dat het Hof het beoogde doel van het vervalsen van de passen te beperkt heeft uitgelegd.
25. Het Hof beschrijft het doel dat verdachte met zijn onderzoek nastreefde als
“het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, in het bijzonder van de daar ondergebrachte vliegtuigen, waaronder het regeringsvliegtuig, te openbaren.”
of als
”aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein, van Schiphol-Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald.”
26. Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof aldus miskend dat blijkens de voor het bewijs gebezigde verklaring van [verdachte] in hoger beroep als deeldoelen van het onderzoek hadden te gelden (a) het aantonen van de slechte beveiliging van de KLM-pas, (b) het buiten beeld houden van de medewerker van het televisieprogramma die met een vervalste pas op het terrein is geweest teneinde aan te tonen dat het mogelijk is zonder hulp van binnenuit op het terrein te komen, en (c) het op het terrein zelf gebruiken van de pas door deze zichtbaar te dragen als iemand in de buurt was en op verzoek te tonen.
27. De eerste vraag die het middel oproept is of het middel de bordjes zo niet ten opzichte van hetgeen in hoger beroep na verwijzing bij pleidooi is aangevoerd poogt te verhangen. Naar mijn mening is dat niet het geval. Ik wijs op de volgende passages uit het pleidooi in hoger beroep na verwijzing:
“De verdediging wil benadrukken dat het vervalsen van de pas van [verdachte] een onderdeel uitmaakte van het journalistieke onderzoek waarbij meerdere passen zijn vervalst en gebruikt door [verdachte] en zijn redactie. Zo is de vervalste pas van [verdachte] gebruikt in de uitzending om te illustreren hoe gemakkelijk de KLM-pas te vervalsen. Client heeft hierbij niet de later gebruikte pas van ' [medeverdachte] ' willen tonen, teneinde de identiteit van zijn redactielid te beschermen. Alleen al om deze reden bestond er een noodzaak om de pas zodanig te vervalsen dat de foto van [verdachte] hierop zichtbaar was. Het vervalsen van de pas van [verdachte] , zoals ten laste is gelegd, was nodig in het kader van het informeren van het publiek over het beveiligingslek.3.(…)
De vervalste pas is dus door cliënt gebruikt om het publiek te tonen hoe de pas vervalst kan worden. Daarnaast is de pas ook gebruikt door cliënt op het terrein, zoals door hem verklaard.”4.
Veel nadruk heeft dit punt verder niet gekregen omdat het pleidooi vervolgens is toegespitst op de vraagstelling die wordt afgeleid uit de vragen die door het Hof bij de behandeling van de zaak zijn gesteld en die, naar de opvatting van verdachtes raadslieden, was toegespitst op de vraag of verdachte ook zonder het vervalsen van de pas de beveiliging van Schiphol Oost aan de kaak had kunnen stellen door als daartoe onbevoegde persoon de beveiliging van Schiphol Oost te passeren en daar rond te lopen tussen de vliegtuigen. Voorafgaand aan de hiervoor aangehaalde passage houdt de pleitnota immers in:
“Uit de ondervraging van het Hof leidt de verdediging af dat Uw Hof mogelijk de noodzaak tot het vervalsen van de pas koppelt aan het gebruik van de pas op het terrein en dat nu cliënt geen gebruik heeft gemaakt van de pas, dat uw Hof mogelijk hieraan de conclusie verbindt dat er geen noodzaak bestond om de pas te vervalsen.”
28. Het bij pleidooi over het doel van de vervalsing van de onderhavige pas gestelde strookt met hetgeen verdachte in hoger beroep na verwijzing heeft verklaard:
“Ik ben journalist en ik heb gemeend dat er op Schiphol-Oost een beveiligingslek bestond, welke informatie met het publiek gedeeld moest worden. Om dit beveiligingslek aan te tonen heb ik een KLM-pas vervalst. (…). Eén van de problemen was dat de KLM-pas slecht beveiligd was. Dat wilden wij aantonen door de pas te vervalsen en te gebruiken. Door dit te doen zonder de hulp van medewerkers van binnenuit konden we aantonen dat we met een valse pas gemakkelijk bij de toegangspoort naar binnen konden komen. Daarnaast was er op het terrein van Schiphol-Oost zelf geen goede beveiliging, zelfs niet bij het regeringsvliegtuig.(…)
Uiteindelijk hebben wij met het vervalsen van de KLM-passen kunnen aantonen dat die passen onbetrouwbaar waren, aangezien wij als journalisten die passen heel eenvoudig konden vervalsen en vervolgens, zonder hulp van medewerkers van Schiphol-Oost, op het terrein konden komen.”
29. Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat aan de verdachte niet is tenlastegelegd dat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalste pas maar dat hij die pas heeft vervalst. Het Hof heeft de vraag beantwoord of verdachte ook zonder het vervalsen van de onderhavige KLM-personeelspas met zijn pasfoto erop heeft kunnen aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein van Schiphol Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald. Deze vraag heeft het Hof ontkennend beantwoord omdat – kort gezegd – verdachte de onderhavige pas niet heeft getoond toen hij zich liggend in de kofferbak van een door een van zijn medewerkers bestuurde auto op het terrein van Schiphol Oost begaf en evenmin toen hij, eenmaal op dat terrein, tussen de vliegtuigen rondliep. Daarmee heeft het Hof wel de vraag beantwoord of de verdachte ook zonder gebruik te maken van een vervalste pas ongemerkt het terrein van Schiphol Oost kon betreden en daar tussen de vliegtuigen rondlopen, maar niet of hij teneinde de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost te testen op andere wijze dan door het vervalsen van de pas kon aantonen dat de toegangspas – naar van algemene bekendheid mag worden geacht een essentieel onderdeel van de beveiliging van een terrein voor het betreden waarvan een toegangspas vereist is – eenvoudig te vervalsen was. De beantwoording van deze beide vragen kan verschillen. Zo kan ik mij heel goed voorstellen dat ook zonder het vervalsen van een pas de beveiliging van een terrein kan worden misleid, bijvoorbeeld door een pas van een ander met een op het eerste gezicht goed gelijkende foto te gebruiken, maar daarmee is nog niet aangetoond dat er ook nog een andere lek in de beveiliging zit, te weten de grote vatbaarheid van een toegangspas voor vervalsing.
30. In de grond van de zaak heeft het Hof dus de vraag beantwoord of ook zonder het gebruik maken van een vervalste pas door verdachte kon worden aangetoond dat de beveiliging van Schiphol Oost onder de maat was. Maar het gebruik maken van een vervalste pas was niet tenlastegelegde en bewezenverklaard. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard het vervalsen van de pas. Over de vraag of de verdachte ook op andere wijze dan door het laten zien van de eenvoudige wijze waarop de pas kon worden vervalst kon aantonen dat de beveiliging van Schiphol Oost ook in die zin gebrekkig was dat de toegangspas op eenvoudige wijze kon worden nagemaakt, heeft het Hof zich niet uitgelaten.
31. De zelfstandige betekenis5.van het vervalsen van de pas voor het onderzoek naar de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost ligt ook besloten in het feit dat verdachte van dat vervalsen opnamen heeft gemaakt en deze op de televisie heeft uitgezonden ter onderbouwing van zijn stelling dat de beveiliging van Schiphol Oost verre van goed was.
32. Nu verdachte heeft verklaard met het vervalsen van de KLM-passen te hebben willen en kunnen aantonen dat die passen onbetrouwbaar waren, hij als onderdeel van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost aan het publiek heeft laten zien hoe eenvoudig toegangspassen voor Schiphol Oost te vervalsen waren en hem niet het gebruik maken van een vervalste pas is tenlastegelegd maar het vervalsen van die pas te zijnen laste bewezen is verklaard, had het Hof minstgenomen moeten motiveren waarom hij het eenvoudig kunnen vervalsen van de pas als zelfstandig aspect van verdachtes onderzoek en de openbaarmaking van de resultaten daarvan niet heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of de verdachte andere mogelijkheden had dan het plegen van de bewezenverklaarde valsheid in geschrift om het eenvoudig kunnen vervalsen van de toegangspas als gebrek in de beveiliging van Schiphol Oost te openbaren.
33. Het middel slaagt.
34. Het vierde middel klaagt dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of er een minder ingrijpend alternatief bestond voor het onderzoeken van de deugdelijkheid van de beveiliging van Schiphol Oost dan het plegen van valsheid in geschrift teveel waarde heeft gehecht aan de omstandigheid dat verdachte de pas niet heeft gebruikt.
35. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte ook zonder het vervalsen van de onderhavige KLM-personeelspas met zijn pasfoto erop heeft kunnen aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein, van Schiphol Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald. Dit oordeel baseert het Hof op de volgende, door verdachte waargenomen en in een televisie-uitzending geopenbaarde feiten en omstandigheden:
- bij de toegangspoort van het bedrijventerrein Schiphol Oost mochten de mensen die daar werkten met hun eigen voertuigen het terrein op;
- er vond geen controle van voertuigen plaats;
- de controle van toegangspassen was minimaal;
- bij de poort waren geen paslezers aanwezig;
- de passen werden slechts vluchtig door de beveiligers bekeken, bleven in de pashouder zitten, en werden niet op echtheid of anderszins fysiek gecontroleerd;
- motorrijders werden door de poort gelaten zonder dat zij hun helm af hoefden te zetten;
- bij de toegangspoort werd geen kofferbakcontrole werd uitgevoerd zoals verdachte zelf ook heeft ondervonden;
- verdachte heeft in de kofferbak van de auto van een KLM-medewerker die over een onvervalste toegangspas beschikte, het bedrijventerrein betreden;
- hij kwam aldaar geen bewaking tegen in de buurt van het regeringsvliegtuig.
Voorts heeft het Hof bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat verdachte beschikte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap die de verdachte van een tipgever had ontvangen.
36. Anders dan het middel wil valt aan deze overwegingen niet te ontlenen dat het Hof teveel waarde heeft gehecht aan de omstandigheid dat verdachte de vervalste, in de bewezenverklaring bedoelde pas, niet heeft gebruikt. Het Hof heeft het vervalsen van de pas en het vervolgens in de nacht van 12 op 13 december 2008 betreden door verdachte van het terrein van Schiphol Oost in een kofferbak van een door een medewerker van verdachte bestuurde auto bij zijn oordeel immers geheel buiten beschouwing gelaten.
37. Voorts wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat het Hof door buiten beschouwing te laten dat verdachte in de nacht van 12 op 13 december met een vervalste pas het terrein van Schiphol Oost heeft betreden heeft miskend dat verdachte de onderhavige pas moest vervalsen om te laten zien hoe eenvoudig men met een vervalste pas op het terrein van Schiphol Oost kon komen. Dusdoende gaat het middel er echter aan voorbij dat verdachte er voor heeft gekozen die pas niet te tonen bij de ingang van Schiphol Oost maar Schiphol Oost in de kofferbak van een auto te betreden.
38. Van controle van passen van personen die zich op het terrein van Schiphol Oost bevonden heeft de verdachte gesteld dat hij aannam dat slechts van belang was dat een pas zichtbaar werd gedragen.6.Tegen deze achtergrond heeft het Hof bij de beantwoording van vorengenoemde vraag – anders dan het middel wil – buiten beschouwing mogen laten dat met het gebruik maken van een vervalste pas kon worden getest hoe deugdelijk de controle op passen was van personen die zich op Schiphol Oost bevonden. Die summiere controle roept immers de vraag op waarom verdachte die controle niet had kunnen testen door op het terrein van Schiphol Oost rond te lopen met een niet vervalste pas van een andere persoon dan verdachte.7.Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat verdachte niet de proef op de som heeft genomen door zich te doen waarnemen door op het terrein van Schiphol Oost aanwezige beveiligingsmedewerkers. Dat laatste had voor de hand gelegen als verdachte inderdaad had willen testen hoe grondig de controle op passen was van personen die de toegangscontrole van Schiphol Oost waren gepasseerd en zich voorzien van een toegangspas op het terrein van Schiphol Oost bevonden.
39. In de toelichting op het middel wordt nog gesteld dat het arrest van het Hof aan innerlijke tegenstrijdigheid lijdt omdat het Hof enerzijds bewezen heeft verklaard dat verdachte de pas heeft gebruikt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken en anderzijds het gebruik van de vervalste pas buiten beschouwing heeft gelaten. Die opvatting deel ik niet. Het bestaan van bedoeld oogmerk is niet onverenigbaar met de omstandigheid dat van de realisering van dat oogmerk weinig of niets terecht komt.
40. Het middel faalt.
41. Het vijfde middel bevat enige klachten tegen de afweging van alle door het Hof in het kader van het bepaalde in art. 10 EVRM in aanmerking genomen belangen.
42. Bij de bespreking van het derde middel heb ik betoogd dat het Hof verzuimd heeft na te gaan of er een alternatief was voor het plegen van de onderhavige valsheid in geschrift om aan te tonen dat de toegangspas voor Schiphol Oost op eenvoudige wijze kon worden vervalst. Daarvan uitgaande heeft het Hof een ontoereikende afweging gemaakt van de in het kader van het bepaalde in art. 10 EVRM in aanmerking te nemen belangen en slaagt het middel. Hierna bespreek ik het middel alleen voor zover ervan moet worden uitgegaan dat het Hof de vraag naar dat alternatief niet in zijn oordeel behoefde te betrekken.
43. Voorts ga ik niet meer in op de reeds bij de bespreking van het vierde middel behandelde vragen of verdachte de onderhavige pas moest vervalsen om te laten zien hoe eenvoudig men met een vervalste pas op het terrein van Schiphol Oost kon komen, en hoe gebrekkig de controle op passen was van personen die zich op Schiphol Oost bevonden.
44. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het Hof de verkeerde maatstaf heeft aangelegd door te oordelen dat vervolging en bestraffing van het bewezenverklaarde8.een geoorloofde inbreuk vormt op het recht op vrijheid van meningsuiting in plaats van overeenkomstig het bepaalde in art. 10 lid 2 EVRM te beoordelen of die inbreuk noodzakelijk was.
45. Deze klacht berust op verkeerde lezing van het arrest. Het Hof heeft blijkens zijn overwegingen onderzocht of door strafvervolging en veroordeling van de verdachte wegens een in het kader van een journalistiek onderzoek gepleegd strafbaar feit een noodzakelijke inbreuk wordt gemaakt op de journalistieke vrijheid van meningsuiting. Het Hof komt vervolgens tot het oordeel dat dat niet het geval is omdat – kort gezegd – het bepaalde in art. 10 lid 1 EVRM de journalist niet ontslaat van de verplichting de strafwet na te leven en zich in casu niet een geval voordoet waarin hem niet een minder vergaand alternatief ter beschikking stond om door hem gesignaleerde misstanden te openbaren. Daaraan verbindt het Hof vervolgens de conclusie dat de onderhavige inbreuk op het recht van vrijheid van meningsuiting noodzakelijk, dus gelet op het bepaalde in art. 10 lid 2 EVRM geoorloofd is.
46. Voorts wordt geklaagd dat het Hof op twee niveaus is tekortgeschoten bij de afweging van de in het geding zijnde belangen. Voor zover deze klacht berust op de stelling dat het Hof heeft volstaan met het vaststellen dat minder ingrijpende alternatieven voorhanden waren wordt miskend dat het Hof in het kader van de afweging van een veelheid aan door het Hof genoemde belangen stuitte op het probleem dat het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke omstandigheden meebrengt dat een journalist ter uitoefening van dat recht een strafbaar feit mag plegen, met name wanneer er geen alternatief bestaat voor het op andere wijze dan door het plegen van een strafbaar feit – voor zover in casu van belang – de door verdachte bedoelde gebrekkige controle op Schiphol Oost en de gevolgen daarvan onder de aandacht van het publiek te brengen.9.
47. Voor zover deze klacht berust op de opvatting dat de opgelegde straf disproportioneel is gaat deze evenmin op.
48. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder meer overwogen:
“Het hof onderkent het belang van onderzoeksjournalistiek in een democratische samenleving. Gelet op die achtergrond waartegen het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld, en het gegeven dat op dat terrein ten tijde van het feit nog geen sprake was van heel scherp getrokken grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare, alsmede op de vaststelling van het hof dat concreet nadeel in dit specifieke geval ontbreekt, is het hof, ofschoon sprake is van een in beginsel ernstig strafbaar feit, in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat, - alles overwegende - een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.”
49. Verdachte is een geldboete van € 1000,-- , subsidiair 20 dagen hechtenis opgelegd onder de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
50. Deze voorwaarde houdt de verplichting in voor de verdachte om geen strafbaar feit te plegen. Die verplichting rust ook afgezien van deze voorwaarde uit hoofde van de wet reeds op een verdachte dus is in zoverre voor de verdachte niet extra bezwarend. Houdt hij zich in een periode van twee jaar niet aan die verplichting dan kan de rechter desgevorderd de tenuitvoerlegging van de straf bevelen. Daarbij zal de verdachte zich (opnieuw) op zijn recht op vrijheid van meningsuiting kunnen beroepen, uiteraard onder de beperking dat het bepaalde in art. 10 lid 1 EVRM meebrengt dat een journalist zich bij zijn werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring slechts onder bijzondere omstandigheden ontslagen kan achten van de plicht zich aan de strafwet te houden. De onderhavige straf vormt dus voorshands niet meer dan een extra aansporing aan de verdachte zich – ook bij zijn werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring – aan de strafwet te houden. Tegen deze achtergrond is de opgelegde straf niet disproportioneel en is deze niet zo hoog dat valt te vrezen dat deze een ‘chilling effect’ heeft op de nieuwsgaring, temeer niet nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard:
“Ik ben journalist en directeur van [B] B.V. Ik heb geen schulden en met mijn inkomen kan ik een eventuele boete betalen.”
51. Het middel slaagt als het derde middel slaagt; is dat niet het geval dan faalt het.
52. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
53. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2015
Zo ook recent nog weer EHRM 24 februari 2015, Appl. No. 1830/09 (Haldimann et autres c. Suisse, par. 47.
P. 14.
P. 15.
Zo ook mijn ambtgenoot Machielse in zijn conclusie onder 4.4 bij het arrest van de Hoge Raad waarbij de onderhavige zaak naar het Hof is verwezen.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, p. 4.
Zie proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, p. 6. Verdachte stelt t.a.p. dat dit niet kon omdat hij de beveiliging wilde testen zonder hulp van binnenuit.
Het Hof spreekt in afwijking van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest waarbij de zaak naar het Hof werd verwezen van beoordeling van de strafbaarheid in plaats van beoordeling van de toelaatbaarheid van de vervolging en van de strafbaarheid. Dit lijkt mij een vergissing. Het middel klaagt daar terecht niet over.
Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3752, rov. 4.6.
Beroepschrift 17‑11‑2014
Dossiernummer: 2014.0627
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE VIJF MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. T.M.D. Buruma
In de zaken van:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], verzoeker tot cassatie van het zijner laste door het gerechtshof te Den Haag op 4 maart 2014 onder parketnummer 22/001948-13 gewezen arrest
En
[medeverdachte], geboren [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], verzoeker tot cassatie van het zijner laste door het gerechtshof te Den Haag op 4 maart 2014 onder parketnummer 22/001949-13 gewezen arrest
die te dezer zake woonplaats kiezen op het kantoor van hun raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma, aan de Keizersgracht 562, 1017 EM Amsterdam.
Inleiding en samenvatting
Verzoekers zijn bij arrest van 4 maart 2014 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000 elk voor medeplegen van valsheid in geschrifte. Tegen dit oordeel komen verzoekers op met vijf middelen van cassatie. Nu in beide zaken gelijkluidende argumenten zouden worden aangedragen, is ervoor gekozen slechts één schriftuur in te dienen.
Uw Raad heeft deze zaak reeds eerder behandeld en het in 2011 door het gerechtshof Amsterdam verleende ontslag van alle rechtsvervolging bij arrest van 28 april 2013 (hierna: uw eerste uitspraak) gecasseerd. U oordeelde dat het gerechtshof ofwel de toepasselijke maatstaf had miskend door niet te onderzoeken ‘of er voor de verdachte daadwerkelijk geen andere weg openstond om, zonder dit strafbare feit te begaan, de door hem beoogde openbaarmaking voor te bereiden’, ofwel niet begrijpelijk tot dit oordeel was gekomen, gelet op de door het hof vastgestelde omstandigheden ‘waaruit volgt dat de verdachte ook zonder gebruik van een vervalste pas heeft kunnen aantonen dat hij onbevoegd op het terrein van Schiphol-Oost kon komen zonder deugdelijk te worden gecontroleerd’.
Het gerechtshof te Den Haag heeft vervolgens bij arrest van 4 maart 2014 verzoekers schuldig gevonden en geconcludeerd dat een veroordeling weliswaar een inbreuk op art. 10 EVRM oplevert, maar dat deze inbreuk geoorloofd is in het licht van artikel 10 lid 2 EVRM, nu niet zou zijn voldaan aan de eis dat voor verzoekers geen minder vergaande methode bestond om hun doel te bereiken dan het vervalsen van de KLM-personeelspas.
In de hiernavolgende cassatiemiddelen zal wederom art. 10 EVRM een centrale plaats innemen. Niet in geschil is meer dat verzoekers te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis hebben gehandeld en voldoende betrouwbare en precieze informatie hebben gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek. Het gerechtshof heeft vervolgens de in uw eerste uitspraak gedefinieerde onderdelen van de te maken belangenafweging één voor één nagelopen: ernst van de inbreuk op de rechtsorde, maatschappelijk belang, daadwerkelijk nadeel, en de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen voorbereid.
De cassatiemiddelen zien op verschillende elementen van deze beoordeling en de beoordeling als geheel. Zij moeten dan ook nadrukkelijk in samenhang worden beschouwd.
Het eerste cassatiemiddel ziet op de beoordeling van de ernst van de inbreuk op de rechtsorde; het gerechtshof heeft niet gerespondeerd op het namens verzoekers uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het handelen van verzoekers geen ernstige inbreuk op de rechtsorde veroorzaakte.
Het tweede, derde en vierde cassatiemiddel zien op het oordeel dat de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid. Het tweede middel klaagt dat er ten onrechte geen terughoudende toetsing heeft plaatsgevonden van de vraag of de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid. Het derde middel klaagt dat het doel van de openbaarmaking te beperkt is opgevat in het licht van de verklaring van verzoekers over het doel van de vervalsing. Het vierde middel klaagt over de begrijpelijkheid van het oordeel dat er andere wijzen waren om de gebreken in de beveiliging aan te tonen, mede in het licht van de bewezenverklaring van het oogmerk de pas als echt en onvervalst te gebruiken.
Het vijfde middel ziet tot slot op de afweging van de verschillende belangen en het daaruit vloeiende oordeel dat art. 10 EVRM niet is geschonden door de veroordeling. Daarbij wordt met name geklaagd over het feit dat het hof is gestopt bij de conclusie dat er andere alternatieven voor verzoekers openstonden en niet heeft vastgesteld dat de met vervolging en veroordeling gemaakte inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Middel I: Ernstige inbreuk rechtsorde
1.1.
Het recht — in het bijzonder artikelen 10 EVRM en/of 350, 358, 359, 415 en/of 423 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof in het kader van de onder art. 10 EVRM aan te leggen toets ten onrechte heeft aangenomen dat de onderhavige overtreding op zichzelf genomen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, zonder daarbij naar de omstandigheden van het geval te kijken, althans doordat het gerechtshof haar oordeel onvoldoende, onjuist althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd in het licht van het door de verdediging voorgedragen, uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, voorzien van de ondubbelzinnige conclusie ‘dat in deze zaak door het handelen van cliënten geen ernstige inbreuk op de rechtsorde is veroorzaakt’.
1.2. Toelichting bij middel I
1.2.1.
In uw eerste uitspraak in deze zaak heeft u als onbetwist aangenomen dat er sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Sindsdien is echter bij pleidooi namens verzoekers gesteld:
‘In onderhavige zaak, […] zijn [verdachte] en [medeverdachte] aan te merken als medeplegers van valsheid in geschrifte. Hiermee is een inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de samenleving stelt in van [sic] een dergelijke toegangspas. Echter, zoals het Gerechtshof Amsterdam in haar overwegingen terecht heeft opgemerkt was dit vertrouwen nu juist door de gebrekkige controle op Schiphol-Oost gefrustreerd en dat is wat cliënten in hun onderzoek hebben willen aantonen en ook hebben aangetoond. De verdediging neemt dan ook het standpunt in dat er in deze zaak door het handelen van cliënten geen ernstige inbreuk op de rechtsorde is veroorzaakt. Immers als er door dit handelen een inbreuk is gemaakt op een bepaald vertrouwen dat bij burgers bestond in deze toegangspassen, dan was dit vertrouwen kennelijk niet terecht. Het is eigenlijk aan het handelen van cliënten te danken dat er nu meer op deze toegangspassen kan worden vertrouwd dan voorheen het geval was, toen zij onvoldoende waren beveiligd en onvoldoende (of soms zelfs niet) werden gecontroleerd.’1.
1.2.2.
Het gerechtshof heeft hierover geoordeeld:
‘de verdachte en de medeverdachte hebben, in het kader van een journalistiek onderzoek, tezamen en in vereniging een KLM-personeelspas vervalst. Het in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde vervalsen van een geschrift — […]- betreft een misdrijf en is op zichzelf beschouwd een ernstig strafbaar feit. Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift (toegespitst op het bewezenverklaarde feit: de bescherming van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van een geschrift dat dient tot bewijs van degene die zich daarvan bedient bepaalde toegangsrechten heeft), de onderhavige overtreding op zichzelf genomen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.’2.
1.2.3.
Het gerechtshof lijkt hier, niettegenstaande de verwijzing naar toegangsrechten, uitsluitend uit te gaan van de abstracte normbescherming van art. 225 Sr, waarbij de ernst van het misdrijf bijvoorbeeld blijkt uit het daaraan gekoppelde strafmaximum. Bij de beoordeling of en in hoeverre er inderdaad sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde zullen echter de concrete omstandigheden van het geval moeten worden betrokken. De enkele constatering dat een strafrechtelijk voorschrift is overtreden is onvoldoende aan te nemen dat er dus een ernstige inbreuk op de rechtsorde heeft plaatsgevonden.
1.2.4.
Dat volgt ten eerste al uit het feit dat bij de —verder niet ter discussie staande— vraag of de inbreuk op de vrijheid van nieuwsgaring voorzien is bij wet en een legitiem doel dient, ook al de abstracte relevantie van de door strafbaarstelling van valsheid in geschrifte te beschermen norm aan bod komt. Bij de vraag naar de ernstige inbreuk op de rechtsorde zal dan ook moeten worden beoordeeld of in deze specifieke zaak het overtreden van de strafbaarstelling een ernstige inbreuk op de rechtsorde heeft opgeleverd.
1.2.5.
In de zaak Stoll is ruime aandacht besteed aan de vraag welk doel beschermd werd door het vervolgen van Stoll voor het openbaar maken van een diplomatiek rapport. Uit de uitvoerige beoordeling door de Grote Kamer van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van zowel de vraag onder welk gerechtvaardigd doel ex art. 10 lid 2 EVRM de vervolging en bestraffing van deze journalist viel, als over de vraag welke belangen door die vervolging en bestraffing werden gediend, is af te leiden dat een abstracte beoordeling van het tenlastegelegde misdrijf onvoldoende is:
‘At the same time the Court would reiterate the principle whereby the Convention is intended to guarantee rights that are not theoretical or illusory, but practical and effective […] This principle must also be adhered to when it comes to assessing interference with a right. Consequently, in order to appear legitimate, the arguments relied on by the opposing party must also address in a practical and effective manner the grounds set forth in the second paragraph of Article 10. In other words, while the confidentiality of diplomatic reports is justified in principle, it cannot be protected at any price […] Consequently, in weighing the interests at stake against each other, the content of the diplomatic report in question and the potential threat posed by its publication are of even greater importance than its nature and form.’3.
1.2.6.
Nu zou betoogd kunnen worden dat bij de jurisprudentie van het EHRM er wel een relevant onderscheid bestaat tussen het overtreden van strafbaarstellingen die zien op de vertrouwelijkheid van informatie en andere strafbaarstellingen. Geheimhouden van informatie kan weliswaar een legitiem doel zijn, maar kent op zichzelf al een spanningsveld met art. 10 EVRM, en het maatschappelijk belang dat de journalisten dienen zal juist vaak zien op het openbaar worden van de informatie die geheim wordt gehouden. Daartegenover kan een zaak als Mikkelsen en Christensen worden geplaatst, waarin de norm die strafbaarstelling beoogt te beschermen op zichzelf niet onderwerp was van de journalistieke uitzending of botste met het belang van het publiek informatie te verkrijgen. Wellicht om die reden wordt door het EHRM in de zaak Mikkelsen en Christensen benadrukt dat zij werden veroordeeld voor een absoluut aansprakelijkheidsdelict.4.
1.2.7.
De onderhavige zaak ziet weliswaar niet op geheimhoudingsdelicten, maar er is wel een relatie tussen de norm die de strafbaarstelling beoogt te beschermen en de uitzending zelf: art. 225 Sr beschermt enerzijds het belang van de personen die daadwerkelijk nadeel ondervinden aan het vervalsen van een specifiek geschrift en anderzijds het algemene belang van een gerechtvaardigd maatschappelijk vertrouwen in de echtheid van (in casu) een pas die toegangsrechten bewijst.
1.2.8.
Door voor het oog van de camera aan te tonen dat de KLM-pas eenvoudig te vervalsen is, zonder iemand concreet nadeel te berokkenen, toonden verzoekers juist aan dit algemene belang te onderschrijven; zij toonden immers aan dat dit publica fides in de KLM-pas ongerechtvaardigd was. Door dit als misstand aan te kaarten beoogden zij een bijdrage te leveren aan het herstel van dit gerechtvaardigde vertrouwen; het maatschappelijk belang van de uitzending was dus de andere kant van dezelfde medaille als het maatschappelijk belang bij het ophouden van de norm.
1.2.9.
Zoals het gerechtshof terecht heeft vastgesteld was het maatschappelijk belang van de uitzending groot; er werden Kamervragen gesteld en er zijn direct maatregelen genomen. Daarentegen is de feitelijke maatschappelijke impact van de vervalsing klein geweest; er is niemand daadwerkelijk geschaad. Het vervalsen van een pas waaraan geen vertrouwen dient te worden gegeven kan dan ook bezwaarlijk worden beschouwd als eenzelfde ernstige inbreuk op de rechtsorde als het vervalsen van een pas waaraan geen gebreken kleven.
1.2.10.
Door bij arrest niet in te gaan op de verhouding tussen het belang van het geschonden voorschrift en het verweer dat de toegangspassen geen of minder vertrouwen dienden te genieten ongeacht het optreden van verzoekers, maar slechts in abstracto te kijken naar dat belang van het geschonden voorschrift, heeft het gerechtshof de verkeerde maatstaf aangelegd bij de vaststelling dat sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. In ieder geval is hierdoor onvoldoende gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Middel II: Terughoudende toetsing
2.1.
Het recht — in het bijzonder artikelen 10 EVRM en/of 350, 358, 359, 415 en/of 423 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof in het kader van de onder art. 10 EVRM aan te leggen toets ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het nastreven van het journalistieke doel voor het bewezenverklaarde handelen een minder ingrijpend alternatief bestond, waarbij het gerechtshof de journalistieke vrijheid van verzoekers heeft miskend. In ieder geval is het oordeel van het gerechtshof op dit punt in het licht van het ter zitting uitgesproken uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
2.2. Toelichting bij middel II
2.2.1.
Bij de beoordeling van de vraag of de openbaarmaking daadwerkelijk op geen andere wijze had kunnen worden voorbereid, heeft het gerechtshof in navolging van uw arrest in deze zaak uitvoerig stilgestaan bij de overige handelingen van verzoekers en daaraan de conclusie verbonden dat er inderdaad andere, minder ingrijpende alternatieven voor verzoekers openstonden om hun boodschap uit te dragen, hetgeen ertoe leidt dat art. 10 EVRM niet aan bestraffing in de weg staat:
‘Voorts stelt het hof op basis van de televisie-uitzending van 28 december 2008 vast dat de verdachte door meermalen te observeren bij de hoofdingang had waargenomen dat bij de toegangspoort van het bedrijventerrein Schiphol-Oost de mensen die daar werkten met hun eigen voertuigen het terrein op mochten, er geen controle van voertuigen plaatsvond en dat de controle van toegangspassen minimaal was. De verdachte heeft waargenomen dat bij de poort geen paslezers aanwezig waren en dat de passen slechts vluchtig door de beveiligers werden bekeken, in de pashouder bleven zitten, niet op echtheid werden gecontroleerd en dat er geen sprake was van enige fysieke controle. Ook werden motorrijders door de poort gelaten zonder dat zij hun helm af dienden te zetten. De verdachte heeft voorts waargenomen dat bij de toegangspoort geen kofferbakcontrole werd uitgevoerd en heeft dit ook zelf ondervonden; hij heeft in de kofferbak van -zoals later is gebleken uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep in tegenstelling tot wat tijdens voornoemde uitzending is te zien,- een KLM-medewerker die over een onvervalste toegangspas beschikte, het bedrijventerrein betreden en hij kwam aldaar geen bewaking tegen in de buurt van het regeringsvliegtuig. Daarnaast beschikte de verdachte over opnames van (het interieur van) het kennelijk onbewaakte regeringsvliegtuig met neergelaten vliegtuigtrap die de verdachte van een tipgever had ontvangen.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dat hij ook zonder het vervalsen van de onderhavig KLM-personeelspas met zijn pasfoto erop heeft kunnen aantonen dat sprake was van het tekortschieten van de beveiliging bij de hoofdingang van het bedrijventerrein van Schiphol-Oost en op het bedrijventerrein rondom de hangar waar het regeringsvliegtuig was gestald. Er bestond derhalve een minder vergaande methode om het door hem beoogde doel te bereiken.’5.
2.2.2.
Bij deze beoordeling heeft het gerechtshof echter de grote journalistieke vrijheid miskend niet alleen de boodschap, maar ook de vorm en wijze waarop die boodschap wordt gebracht vast te stellen.
2.2.3.
Namens en door verzoekers is ondubbelzinnig aangegeven dat zij van mening waren geen andere alternatieven tot de beschikking te hebben:
‘Als wij het beveiligingslek op een andere manier hadden kunnen aantonen, hadden wij dat gedaan. Er was geen andere mogelijkheid.’6.
2.2.4.
In de zaak Fressoz en Roire werd al geconcludeerd dat art. 10 EVRM het aan de journalisten laat te beslissen of het noodzakelijk is de geloofwaardigheid van hun verhaal te ondersteunen door het (in strijd met de wet) publiceren van stukken die vermoedelijk door overtreding van de strafwet verkregen waren.7.
2.2.5.
In de zaak Stoll herhaalde het EHRM deze vrijheid als volgt:
‘The Court reiterates at the outset that Article 10 protects not only the substance of the ideas and information expressed, but also the form in which they are conveyed. Consequently, it is not for this Court, nor for the national courts for that matter, to substitute their own views for those of the press as to what technique of reporting should be adopted by journalists.[…]’8.
2.2.6.
Weliswaar komt het Hof in Stoll uiteindelijk tot het oordeel dat de wijze van presentatie zodanig sensatiebelust was dat het doel niet meer zozeer het informeren van het publiek was als wel een schandaal te veroorzaken, maar precies op dit punt hebben de dissenters forse kritiek omdat het ‘introduces an element of censure regarding the form chosen by the journalist.’9.
2.2.7.
In de zaken Mosley t. VK en A.B. t. Zwitserland werd door het EHRM opnieuw onderstreept dat het noch aan het EHRM, noch aan de nationale rechters is hun eigen opvattingen in de plaats te stellen voor die van de pers ten aanzien van de te gebruiken methodes.10.
2.2.8.
Dat deze bescherming tot slot niet alleen de publicatie of uitzending zelf betreft, maar ook het onderzoek voorafgaand aan die uitzending, moge blijken uit de zaak Dammann:
‘Le Court juge utile de souligner que la présente requête ne porte pas sur l'interdiction d'une publication en tant que telle ou sur une condemnation à la suit d'une publication, mais sur un act préparatoire à celle-ci, à savoir les activités de recherche et d'enquête d'un journaliste. A ce titre, il y a lieu de rappeler que non seulement les restrictions à la liberté de la presse visant la phase préalable à la publication tombent dans le champ du contrôle par la Cour, mais qu'elles présentent même des grands dangers et, dès lors, appellent de la part de la Cour l'examen le plus scrupuleux […]’11.
2.2.9.
In uw eerste uitspraak heeft u geoordeeld:
‘Indien dat oordeel aldus begrepen moet worden dat het Hof doorslaggevend heeft geacht dat naar de eigen opvatting van de verdachte het vervalsen van de KLM-pas bij het voorbereiden van de uitzending een geschikt middel vormde om zijn journalistieke doel te bereiken, heeft het hof niet de hiervoor onder 4.3. genoemde maatstaf toegepast, en met name miskend dat moet worden onderzocht of er voor de verdachte daadwerkelijk geen andere weg openstond om, zonder dit strafbare feit te begaan, de door hem beoogde openbaarmaking voor te bereiden.’12.
2.2.10.
Ook het Europese hof volstaat bij de afweging van de belangen onder art. 10 EVRM niet met de enkele constatering dat de journalist zelf het overtreden van de strafwet noodzakelijk vond. Enig onderzoek naar de begrijpelijkheid van dat standpunt wordt ook in de Europeesrechtelijke jurisprudentie toegepast. De aan de lidstaten toekomende margin of appreciation het journalistieke optreden te toetsen is echter ook weer niet zo groot dat de rechter zijn eigen oordeel over te gebruiken technieken, vormgeving en inhoud volledig in de plaats kan stellen van dat van de journalist Er zal met andere woorden niet mogen worden volstaan met de vaststelling dat het maatschappelijk belang ook op andere wijze was te onderbouwen, maar er zal moeten worden vastgesteld dat met het achterwege blijven van het strafbare feit (en de direct daaruit vloeiende gevolgen) de uitzending naar aard, inhoud en overtuigingskracht niet wezenlijk veranderd zou worden.
2.2.11.
In uw eerste uitspraak heeft u voorts geoordeeld:
‘Indien het hof die maatstaf niet heeft miskend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat het Hof uit de door hem vastgestelde omstandigheden, waaruit volgt dat de verdachte ook zonder gebruik van een vervalste pas heeft kunnen aantonen dat hij onbevoegd op het terrein van Schiphol-Oost kon komen zonder deugdelijk te worden gecontroleerd, heeft afgeleid dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de pas.’13.
2.2.12.
Ervan uitgaande dat u geen feitelijke beoordeling van de zaak voor ogen stond, begrijp ik deze overweging aldus, dat de conclusie van het gerechtshof dat uiteindelijk de valse pas niet is gebruikt bij het betreden van het terrein uitnodigt tot een nadere motiveringsoverweging waarom desondanks kon worden aangenomen dat er een noodzaak was de pas te vervalsen.
2.2.13.
Het gerechtshof heeft echter uw eerste uitspraak inzake de juistheid c.q. begrijpelijkheid van het oordeel dat vervalsing noodzakelijk was, zo toegepast dat zijzelf een specifieke vorm van nieuwsgaring en -verspreiding in de plaats van verzoekers heeft ingevuld. Daarmee heeft het gerechtshof zijn eigen opvattingen in de plaats gesteld van de pers ten aanzien van de te gebruiken techniek.
2.2.14.
Het gerechtshof heeft bovendien miskend dat bij de subsidiariteitstoets over het optreden van de journalisten niet alleen moet worden beoordeeld of de uitzending anders niet tot stand zou zijn gekomen, maar ook of dit dan wel in de overtuigende vorm als gepresenteerd zou zijn gebeurd.14. Dat blijkt ook uit de zaak Mikkelsen en Christensen t. Denemarken:
‘The Court is therefore not convinced by the applicants' allegation that the purchased box […] was the essential box needed to demonstrate that illegal fireworks sold on the street originated from an organised crime network, or that the purchase was necessary to make the documentary mare credible, or that the applicants could not have reported on the failures of the authorities without being in violation of section 7 of the Fireworks Act […]’15.
2.2.15.
Wij zullen hierna in middel III nog zien dat het gerechtshof de te bereiken doelen van de uitzending te restrictief heeft uitgelegd. Daarbij is in ieder geval miskend dat het aantonen hoe eenvoudig de pas te vervalsen was op zichzelf al een deeldoel van de uitzending was, en dit bovendien werd gedaan met de foto van verzoeker [verdachte] om de medewerker die later daadwerkelijk een valse pas heeft gebruikt teneinde het terrein te betreden buiten schot te houden. Op deze wijze werden journalistieke bronnen en het journalistieke onderzoekswerk, voor deze en volgende uitzendingen, beschermd.
2.2.16.
Tot slot is nog om een derde reden het gerechtshof onvoldoende terughoudend geweest in de beoordeling van de aanwezigheid van alternatieven. Door te oordelen dat verzoeker [verdachte] het terrein heeft betreden en aldaar geen beveiliging tegenkwam wordt immers met een ex nunc blik vastgesteld dat verzoekers andere mogelijkheden hadden hun uitzending vorm te geven dan het vervalsen van de pas; ten tijde van de vervalsing was nog niet bekend dat men geen beveiliging zou tegenkomen. Teneinde vast te stellen of in casu bestraffing in strijd met art. 10 EVRM is, zal echter moeten worden beoordeeld of de journalist ten tijde van het plegen van het strafbare feit redelijkerwijs uit mocht gaan van de noodzaak van het te plegen strafbare feit. Het feit dat de pas uiteindelijk helemaal niet is gecontroleerd kan dan ook niet bijdragen aan het oordeel dat er minder ingrijpende alternatieven openstonden voor verzoekers.
2.2.17.
Door onvoldoende terughoudendheid te betrachten bij de beoordeling van de subsidiariteit van het optreden van verzoekers heeft het Gerechtshof niet de juiste maatstaf aangehouden bij de beoordeling van het verweer dat art. 10 EVRM geschonden zou worden door een veroordeling.
2.2.18.
Er is op dit punt uitvoerig gepleit bij het gerechtshof, hetgeen bovendien tot een ondubbelzinnige conclusie leidde:
‘Het is niet logisch om, nu deze controle niet heeft plaatsgevonden, dan achteraf te oordelen dat er dan ook geen noodzaak bestond om te beschikken over een vervalste pas. Door aldus te oordelen treedt de Hoge Raad ook teveel in de vrijheid van de journalist om zelf zijn onderzoeksdoelen en handelingen te bepalen. Het recht op vrijheid van meningsuiting beslaat immers ook de eerste fase van het onderzoek van de journalist, het vergaren van informatie.’16.
‘In de rechtspraak van het EHRM blijkt dat de subsidiariteitstoets op grond van de rechtspraak tenminste een marginale toetsing vereist, maar dat er een zekere mate van vrijheid voor de journalist bestaat om zelf te beslissen of de begane strafrechtelijke gedraging noodzakelijk is voor het door de journalist geformuleerde maatschappelijk belang dat hij wil openbaren (de eerder genoemde ‘margin of appreciation’). Anderzijds lijkt het EHRM toch vrij streng te toetsen of deze noodzakelijk bestaat, waarbij zij het vastgestelde doel van de journalist als vaststaand aanmerkt.’17.
‘Persvrijheid houdt ook in dat er een bepaalde mate van vrijheid dient te bestaan voor een journalist om zelf invulling te kunnen geven aan het journalistieke item. Geen enkele vrijheid is onbegrensd, maar indien de geoorloofdheid van het gebruik van een vals pasje louter wordt gekoppeld aan de vraag of dit pasje daadwerkelijk wordt gecontroleerd, dan wordt de subsidiariteitseis te eng uitgelegd en wordt de journalistiek vrijheid ongerechtvaardigd beknot. Zeker in het geval als een journalist duidelijk kan motiveren waarom hij bepaalde keuzes heeft gemaakt, dient de journalistieke vrijheid te prevaleren.’18.
2.2.19.
Aan dit uitdrukkelijk onderbouwde verweer dat het gerechtshof niet op de stoel van de journalist mocht gaan zitten is het gerechtshof echter ten onrechte ongemotiveerd, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, voorbijgegaan.
Middel III: Beoogd doel vervalsing
3.1.
Het recht — in het bijzonder artikelen 10 EVRM en/of 350, 358, 359, 415 en/of 423 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof in het kader van de onder art. 10 EVRM aan te leggen toets ten onrechte het doel van de vervalsing heeft beperkt tot ‘een heel eenvoudige manier om binnen de hekken te komen’ en daarbij ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen het doel van de uitzending en de vervalsing, althans op ongeoorloofde wijze is afgeweken van de verklaring van verzoeker [verdachte], althans dat dit oordeel in het licht van het ter zitting uitgesproken uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging onbegrijpelijk is althans onvoldoende gemotiveerd.
3.2. Toelichting bij middel III
3.2.1.
Teneinde vast te stellen of er minder vergaande alternatieven bestonden voor verzoekers was het uiteraard noodzakelijk het doel van de uitzending correct te identificeren.
3.2.2.
Het gerechtshof heeft het doel van de uitzending geïdentificeerd als:
‘De verdachte heeft tijdens de televisie-uitzending van 28 december 2008 verklaard dat hem op grond van tips en reacties en eigen waarnemingen bekend was dat de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost tekortschoot en dat hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met het journalistieke doel om deze misstand aan het publiek kenbaar te maken, te meer nu Schiphol-Oost een bedrijventerrein betreft waar onder meer privévliegtuigen vertrekken, passagiers- en vrachtvliegtuigen worden onderhouden en waar bovendien het regeringsvliegtuig is gestald.’19.
3.2.3.
Het Gerechtshof heeft het doel dat verzoekers voor ogen stond op het moment dat zij de pas vervalsten geïdentificeerd als:
‘Het hof stelt op grond van de daaraan in de televisie-uitzending van 28 december 2008 gewijde passage vast dat de verdachte heelt beoogd ‘een heel eenvoudige manier om binnen de hekken te komen’, teneinde het tekortschieten van de beveiliging van het bedrijventerrein Schiphol-Oost, in het bijzonder de daar ondergebrachte vliegtuigen, waaronder het regeringsvliegtuig, te openbaren.’20.
3.2.4.
Daarmee is het beoogde doel van het vervalsen van de passen beperkter uitgelegd dan het doel van de uitzending; voor de vraag of de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid, zal naar het gehele doel van de uitzending moeten worden gekeken, en niet slechts naar een deelelement hiervan.
3.2.5.
Het Gerechtshof is hier bovendien ten onrechte uitgegaan van hetgeen in de uitzending zelf over het doel van de vervalsing werd gesteld, in plaats van uit te gaan van de door en namens verzoekers aangegeven doelen ter zitting. Hiervoor onder middel II is reeds aangegeven dat journalisten bij de keuze van methodes, vorm en inhoud een grote vrijheid kennen, wat ertoe leidt dat aan hun verklaringen hierover veel (doch niet uitsluitend) gewicht moet worden toegekend. Dat geldt des te sterker voor het vaststellen welke doelen en deeldoelen die journalisten zich met hun uitzending hebben gesteld.
3.2.6.
In de zaak van verzoeker [verdachte] is zijn verklaring ter zitting op 18 februari 2014 als bewijsmiddel opgenomen. Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft verzoeker [verdachte] als doelen van de vervalsing aangegeven:
‘Een van de problemen was dat de KLM-pas slecht beveiligd was. Dat wilden wij aantonen door de pas te vervalsen en te gebruiken.’21.
‘In de televisie-uitzending is alleen mijn pas getoond, omdat we mijn collega buiten beeld wilden houden.’22.
‘De reden waarom wij de valse KLM-passen bij ons droegen was in de eerste plaats, omdat het dragen van een pas op het terrein verplicht is. De kans dat we benaderd zouden worden was minder groot, indien op afstand zichtbaar was dat we een pasje hadden. Daarnaast hadden we de passen bij ons voor het geval we op het terrein door een beveiliger zouden worden aangesproken en er naar onze pas gevraagd zou worden. In dat geval konden we een pas laten zien. […] U vraagt mij of ik de pas heb gedragen op een manier waarop het van een afstand zichtbaar was. Nee, dit is niet nodig geweest. […] Als er wel iemand in onze nabijheid was geweest, had ik de pas wel zichtbaar gedragen. U houdt mij voor dat de pas van mijn collega wel is gebruikt om binnen te komen, maar mijn pas niet. Ik heb de valse pas niet nodig gehad om op het terrein te komen. Op het terrein zelf had ik de pas wel nodig, want het zou opvallen als ik zonder pas op het terrein zou lopen. Daarnaast wisten we niet wat we op het terrein tegen zouden komen.’23.
‘Uiteindelijk hebben wij met het vervalsen van de KLM-passen kunnen aantonen dat die passen onbetrouwbaar waren, aangezien wij als journalisten die passen heel eenvoudig konden vervalsen, en vervolgens, zonder hulp van medewerkers van Schiphol-Oost, op het terrein konden komen.’24.
3.2.7.
Uit deze onderdelen van de verklaring van verzoeker [verdachte], waar het gerechtshof kennelijk waarde aan hechtte, zijn de volgende deeldoelen van het hoofddoel (aantonen tekortschietende beveiliging van het Schiphol-Oost terrein en het regeringsvliegtuig) te destilleren: aantonen slechte beveiliging KLM-pas; buiten beeld houden medewerker programma die later met een vervalste pas op het terrein is geweest, teneinde aan te tonen dat het mogelijk is zonder hulp van binnenuit op het terrein te komen, op het terrein zelf de pas gebruiken door hem zichtbaar te dragen als iemand in de buurt was en op verzoek te tonen. Het buiten beeld houden van een medewerker moet worden beschouwd als een legitiem onderdeel van de journalistieke werkzaamheden, nu daarmee de bronnen van het onderzoek van [verdachte] zouden worden gecompromitteerd; deze collega zou dan in de toekomst niet meer kunnen worden ingezet. Dit doel, dat ziet op de door [verdachte] te gebruiken werkwijze, valt eveneens onder de legitieme doelen die bescherming onder art. 10 EVRM behoeven.25.
3.2.8.
Bij pleidooi zijn namens beide verzoekers deze doelen eveneens aangegeven:
‘In deze zaak gaat het om het aantonen van structurele beveiligingslekken op Schiphol.’26.
‘De verdediging wil benadrukken dat het vervalsen van de pas van [verdachte] een onderdeel uitmaakte van het journalistieke onderzoek waarbij meerdere passen zijn vervalst en gebruikt door [verdachte] en zijn redactie. Zo is de vervalste pas van [verdachte] gebruikt in de uitzending om te illustreren hoe gemakkelijk de KLM-pas te vervalsen [sic]. Cliënt heeft hierbij niet de later gebruikte pas van ‘[A]’ willen tonen, teneinde de identiteit van zijn redactielid te beschermen. Alleen al om deze reden bestond er een noodzaak om de pas zodanig te vervalsen dat de foto van [verdachte] hierop zichtbaar was. Het vervalsen van de pas van [verdachte], zoals ten laste is gelegd, was nodig in het kader van het informeren van het publiek over het beveiligingslek.’27.
‘De vervalste pas is dus door cliënt gebruikt om het publiek te tonen hoe de pas vervalst kan worden. Daarnaast is de pas ook gebruikt door cliënt op het terrein, zoals door hem verklaard. Hierbij is de pas inderdaad niet gecontroleerd. Maar bij het testen van de beveiliging weet je nu eenmaal niet wat je tegen komt en wanneer er iemand zou verschijnen om de pas te controleren. In dit geval bleek dat er helemaal niemand kwam.’28.
‘Het enig minder ingrijpende middel zou dan zijn om geen vervalste pas te gebruiken, maar dan zouden de journalisten het terrein niet zelf hebben kunnen betreden zonder hulp van iemand van binnen. Daarmee zou het onderzoek onvolledig zijn en het gebruik heeft de reportage betrouwbaarder gemaakt en kracht bijgezet. Het beveiligingslek is hiermee volledig in kaart gebracht.’29.
3.2.9.
Door het doel van de vervalsing te beperken tot het betreden van het terrein, heeft het gerechtshof de verschillende deeldoelen die eveneens werden beoogd door het vervalsen van de pas miskend. Dat heeft als gevolg gehad dat de beoordeling van de mogelijkheid van alternatieven eveneens aan de hand van een verkeerde maatstaf heeft plaatsgevonden, en er ten onrechte niet is aangenomen dat veroordeling een schending van art. 10 EVRM oplevert.
3.2.10.
Voor zover het gerechtshof de verklaring van [verdachte] heeft begrepen als slechts inhoudende dat het doel was op een eenvoudige manier binnen de hekken te komen, is daarmee op ontoelaatbare wijze afgeweken van de verklaring van [verdachte].
3.2.11.
Voor zover het gerechtshof hierbij meer gewicht heeft gegeven aan het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de uitzending dan aan de verklaring van verzoeker [verdachte] is dit onterecht, onjuist en/of onbegrijpelijk. De uitzending sluit de verschillende overige doelen niet uit; zij zijn slechts niet als zodanig onder woorden gebracht. Een dergelijke uitzending moet ook niet worden beschouwd als een volledige verantwoording van de doelen en middelen waarmee een journalist het maatschappelijk belang beoogd te dienen; de uitzending is erop gericht de vastgestelde tekortkomingen onder een groot publiek bekend te maken, waarbij de journalist zich vormen van overdrijving, provocatie30. en simplificering mag veroorloven. Tot slot wordt op deze wijze meer gewicht gegeven aan een uitzending waar het gerechtshof wel enige onzorgvuldigheden bij heeft vastgesteld, dan aan de verklaring van een verdachte in het kader van de tegen hem aanhangige strafzaak die voldoende betrouwbaar wordt geacht voor het bewijs te gebruiken.
3.2.12.
In ieder geval heeft het Gerechtshof bij het vaststellen van het doel van de vervalsing onvoldoende gerespondeerd op de door en namens verzoekers uitdrukkelijk naar voren gebrachte en met argumenten geschraagde standpunten, zoals hiervoor weergegeven.
Middel IV: Daadwerkelijke alternatieven
4.1.
Het recht — in het bijzonder artikelen 10 EVRM en/of 350, 358, 359, 415 en/of 423 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof in het kader van de onder art. 10 EVRM aan te leggen toets ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het nastreven van het journalistieke doel voor het bewezenverklaarde handelen een minder ingrijpend alternatief bestond, waarbij teveel waarde is gehecht aan het feit dat de pas niet is gebruikt, zeker in het licht van de bewezenverklaring van een oogmerk de pas als echt en onvervalst te gebruiken. In ieder geval is het oordeel van het gerechtshof op dit punt in het licht van het ter zitting uitgesproken uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
4.2. Toelichting bij middel IV
4.2.1.
Hiervoor is reeds uiteengezet dat het gerechtshof bij de beoordeling van de subsidiariteit van het optreden van verzoekers teveel in de plaats van de journalist is getreden en bovendien uit is gegaan van een te beperkte invulling van het doel van de vervalsing. Wordt uitgegaan van de juiste doelen, dan is vanzelf duidelijk dat het vervalsen van de pas noodzakelijk was. Zoals advocaat-generaal Machielse al in 2012 aangaf:
‘Moeilijk valt in te zien hoe anders zou zijn aan te tonen dat een KLM-pas makkelijk is na te maken en dat men met een valse pas gewoon op Schiphol-Oost wordt toegelaten.’31.
4.2.2.
De door het gerechtshof vastgestelde ‘overige handelingen’, zoals hierboven weergegeven in par. 2.2.1 dragen niet, althans onvoldoende bij, aan het aantonen dat de KLM-pas eenvoudig te vervalsen is en dat het mogelijk is zonder hulp van insiders op het terrein te komen en bij het regeringsvliegtuig te komen.
4.2.3.
Blijkens de in par. 2.2.1 aangehaalde overwegingen hecht het gerechtshof kennelijk waarde aan het feit dat verzoeker [verdachte] in de nacht van 27 op 28 december uiteindelijk op het terrein is gekomen doordat een medewerker van de KLM hem in de kofferbak naar binnen reed, waarbij dus geen enkele valse pas is gebruikt. Daarmee wordt echter het geformuleerde doel ook zonder hulp van insiders binnen te kunnen komen miskend, hetgeen in de nacht van 12 december 2008 wel gebeurd is.32.
4.2.4.
Door de gebeurtenissen in de nacht van 12 december 2008 buiten de samenvatting van handelingen te laten, heeft het gerechtshof niet alleen — als betoogd— op onjuiste en/of onbegrijpelijke wijze het beoogde (deel)doel verengd, doch heeft zij ook een innerlijke tegenstrijdigheid met de bewezenverklaring voor de periode tot en met 4 januari 2009 gecreëerd. Het gerechtshof stelt zelf terecht de strafbaarheid van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit te moeten beoordelen, maar laat daarbij ongemotiveerd en op onbegrijpelijke wijze de gebeurtenissen in de nacht van 12 december 2008 buiten beschouwing, terwijl juist deze gebeurtenissen de noodzakelijkheid van het vervalsen van de pas verder onderstrepen. Immers, teneinde zonder insiderhulp het terrein op te komen moest de pas van de collega worden vervalst, hetgeen in de uitzending slechts kon worden getoond door de pas van verzoeker [verdachte] te vervalsen. Bovendien moest [verdachte] een pas bij zich dragen toen hij het regeringsvliegtuig benaderde en aanraakte, aangezien men niet van tevoren kon overzien dat er geen beveiliging in de buurt zou zijn.
4.2.5.
In de voorstelling van het hof zou de uitzending niet wezenlijk anders zijn geweest wanneer er uitsluitend gebruik was gemaakt van beeldmateriaal van toegangsgerechtigde mensen die zonder goed gecontroleerd te worden de toegangscontrole passeren en van de beelden die een KLM-medewerker van het regeringstoestel heeft gemaakt. Daarmee was echter niet aangetoond
- (a)
hoe simpel het is om een KLM-pas te vervalsen,
- (b)
dat een slecht vervalste pas niet wordt gecontroleerd en toegang geeft,
- (c)
dat een onbevoegde op het terrein kan rondlopen,
- (d)
dat een onbevoegde bij het regeringstoestel kan komen, en
- (e)
dat een onbevoegde het terrein weer kan verlaten.
Die misstanden konden slechts worden aangetoond door de KLM-pas te vervalsen, en moeten worden beschouwd als een wezenlijk onderdeel van het doel en de overtuigingskracht van de uitzending.
4.2.6.
Opnieuw wordt benadrukt dat er zal moeten worden beoordeeld wat verzoekers ten tijde van het vervalsen van de pas redelijkerwijs konden verwachten; dat uiteindelijk [verdachte] nimmer om de pas is gevraagd kan niet aan verzoekers worden tegengeworpen.
4.2.7.
Zelfs als wordt meegewogen dat het product van het strafbare feit uiteindelijk niet is gebruikt is dit overigens geen reden aan te nemen dat er dus geen noodzaak was en art. 10 EVRM dus niet geschonden is. In de zaak Dammann werd bijvoorbeeld de informatie die verzoeker had verkregen ook niet gebruikt.33.
4.2.8.
Zelfs als echter wordt uitgegaan van de beperkte lezing van het hof dat het door verzoekers beoogde doel voor het vervalsen uitsluitend het binnen de hekken komen was, en zelfs als uitsluitend wordt gekeken naar de door het gerechtshof vastgestelde omstandigheden, is sprake van een onbegrijpelijk, althans innerlijk tegenstrijdig arrest. In de bewezenverklaring is immers geconcludeerd dat verzoekers het oogmerk hadden de toegangspas als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl uit de omstandigheden zoals het gerechtshof die heeft vastgesteld zou moeten blijken dat verzoekers niet van plan waren de pas te gebruiken bij het betreden van het terrein, en ook geen ander oogmerk hadden bij het vervalsen van de pas.
4.2.9.
Voor zover de uitspraak van het gerechtshof aldus moet worden begrepen dat verzoekers reeds bij het vervalsen van de pas wisten dat zij deze pas niet zouden gebruiken bij het betreden van het terrein, kan er geen oogmerk op het gebruik van de pas als ware deze echt en onvervalst worden aangenomen en is het arrest dus onbegrijpelijk, althans innerlijk tegenstrijdig. Het gebruik van de pas tijdens de uitzending is immers niet het gebruik van de pas als ware deze echt en onvervalst, nu tijdens de uitzending het valselijk karakter uitdrukkelijk aan de orde komt.
4.2.10.
Voor zover de uitspraak van het gerechtshof aldus moet worden begrepen dat verzoekers ten tijde van het vervalsen van de pas het oogmerk hadden deze te gebruiken als ware hij echt en onvervalst bij het betreden van het terrein, danwel op het terrein, is het oordeel van het gerechtshof dat er minder ingrijpende alternatieven voorhanden waren onbegrijpelijk. Immers, die minder ingrijpende alternatieven zouden eruit bestaan dat verzoekers ten tijde van het vervalsen (in het kader van de ex tunc-test) reeds wisten dat er geen pascontrole zou plaatsvinden en zij hun valse pas dus niet zouden hoeven te gebruiken.
4.2.11.
Het oordeel van het gerechtshof dat er minder ingrijpende alternatieven bestonden is in het licht van de ter zitting afgelegde verklaringen, de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring dan ook onbegrijpelijk, hetgeen heeft geleid tot een onterechte veroordeling in strijd met art. 10 EVRM.
4.2.12.
In ieder geval is in het licht van hetgeen door en namens verzoekers is opgemerkt over doel en gebruik van de vervalste pas, alsmede over de mate waarin verzoekers bekend waren met de beveiliging op Schiphol-Oost, door het Gerechtshof onvoldoende, onjuist althans onbegrijpelijk gemotiveerd dat aan verzoekers minder ingrijpende alternatieven ter beschikking stonden.
Middel V: Afweging belangen
5.1.
Het recht — in het bijzonder artikelen 10 EVRM en/of 350, 358, 359, 415 en/of 423 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft aangenomen dat de inbreuk op art. 10 EVRM door middel van een strafrechtelijke vervolging en veroordeling voor valsheid in geschrifte noodzakelijk en proportioneel was in een democratische samenleving, terwijl daarbij geen, althans onvoldoende de verschillende belangen ten aanzien van het optreden van verzoekers zijn afgewogen, en/of daarbij de noodzakelijksheidstoets van art. 10 EVRM onvolledig, onvoldoende en/of onbegrijpelijk is toegepast, en/of de verkeerde maatstaf is aangelegd door te oordelen dat de inbreuk op art. 10 EVRM geoorloofd is in plaats van noodzakelijk. In ieder geval is dit oordeel onjuist althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van het door de verdediging ter zitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat art. 10 EVRM aan veroordeling in de weg stond.
5.2. Toelichting bij middel V
5.2.1.
Waar in de vorige middelen werd geklaagd over de door het gerechtshof gegeven invulling aan specifieke elementen, ziet dit laatste middel op de afweging van alle belangen als zodanig.
5.2.2.
Het EHRM heeft in verschillende uitspraken het belang van persvrijheid benadrukt, waarbij het belang van het publiek informatie te ontvangen als andere zijde van die persvrijheid is te beschouwen. Hoewel de pers een belangrijke rol speelt in een democratische samenleving, dienen ook journalisten zich in beginsel aan de strafwet te houden. Tegelijkertijd is een vervolging, in ieder geval veroordeling, van een journalist voor werkzaamheden in het kader van zijn nieuwsgarende en -verspreidende taak een inbreuk op art. 10 lid 1 EVRM, die slechts gerechtvaardigd is als deze inbreuk wettig is en een legitiem doel dient, en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Die inbreuk is noodzakelijk wanneer zij een ‘pressing social need’ dient, proportioneel is in verhouding met het nagestreefde doel en het bestaan van relevante en toereikende redenen voor de inmenging.34.
5.2.3.
Bij deze noodzakelijkheidstoets moeten een aantal factoren worden betrokken, zoals de aard van de betrokken belangen, het gedrag van verzoekers en de vraag of de opgelegde straf proportioneel is.35. Bij de beoordeling van het gedrag van verzoekers moet vervolgens de door u geformuleerde belangenafweging worden gemaakt:
‘Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de vervolging en van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit naar aanleiding van het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dient, vooropgesteld dat de journalist te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis handelt en betrouwbare en precieze informatie geeft in overeenstemming met de journalistieke ethiek, in het bijzonder de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking, het daadwerkelijk nadeel dat door het bewezenverklaarde feit is ontstaan en de mate waarin, de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.’36.
5.2.4.
Het gerechtshof heeft de verschillende elementen die ten aanzien van het gedrag van verzoekers moeten worden afgewogen besproken, maar in de uiteindelijke conclusie niet langer aangegeven hoe deze elementen tegenover elkaar worden gezet:
‘Conclusie
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de veroordeling van de verdachte in beginsel een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert.
Nu is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte het maatschappelijk probleem dat zij kenbaar wilden maken ook zonder het vervalsen van de pas onder de aandacht van het publiek konden brengen, is niet voldaan aan de eis dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de KLM-personeelspas.
Vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde is, ofschoon aan te merken als inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting daarom desondanks geoorloofd in het licht van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. De veroordeling van de verdachte is derhalve niet in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting.’37.
5.2.5.
Uiteindelijk is met de constatering dat er minder ingrijpende alternatieven voorhanden waren de zaak voor het gerechtshof geëindigd. Bij een afweging van belangen dienen echter de verschillende elementen niet alleen individueel, maar ook in relatie tot elkaar te worden beoordeeld. Dat daarbij de verschillende elementen niet als statische gegevens, maar als communicerende vaten moeten worden beschouwd, blijkt onder meer uit het feit dat niet de vraag of openbaring daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid moet worden beantwoord, maar dat moet worden meegewogen de mate waarin openbaring daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
5.2.6.
Weliswaar heeft uw Raad in de eerste uitspraak in de zaak van verzoekers uitvoerig aandacht besteed aan de subsidiariteit van het optreden van verzoekers, maar omdat uw oordeel was dat reeds op dat punt het arrest van het gerechtshof niet in stand kon blijven, is een uiteindelijke afweging van belangen niet aan de orde geweest.
5.2.7.
Nu de ernst van de inbreuk op de rechtsorde relatief beperkt was, er geen daadwerkelijk nadeel werd geleden, het maatschappelijke belang van openbaring groot was en de uitzending niet of met significant minder overtuigingskracht was gelukt als er geen valsheid in geschrifte had plaatsgevonden, dient de te maken afweging in het voordeel van verzoekers uit te vallen.
5.2.8.
Door de nadruk te leggen op het optreden van verzoekers, dreigt bovendien uit het oog verloren te worden dat bij een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting uiteindelijk niet het optreden van de persoon die deze vrijheid inroept, maar het optreden van de instantie die de inbreuk pleegt, moet worden getoetst op de noodzakelijkheid binnen de democratische samenleving. In zijn arrest heeft het gerechtshof dan ook de verkeerde maatstaf aangelegd door niet te beoordelen of de inbreuk noodzakelijk was, maar te volstaan met het oordeel dat de inbreuk geoorloofd was.
5.2.9.
In de jurisprudentie van het EHRM is als gezegd het optreden van de journalist slechts één van de aspecten in de noodzakelijkheidstoets, ook wanneer het optreden van de journalist zelf door het EHRM wordt afgekeurd. In de Europese ontvankelijkheidsbeslissing inzake Mikkelsen en Christensen werd bijvoorbeeld voornamelijk aandacht besteed aan de subsidiariteit van het optreden van de journalisten, wat door het EHRM als onvoldoende werd beoordeeld.38. Daar laat het hof het echter niet bij; de hoogte van de opgelegde straf wordt ook uitdrukkelijk benoemd en proportioneel geacht. Hieruit blijkt dat ook in geval van twijfels over de subsidiariteit van het optreden van de journalist uiteindelijk het optreden van de autoriteiten moet worden beoordeeld.
5.2.10.
Ook in de zaak Stoll wordt na het bekritiseren van de vorm waarin de artikelen gegoten waren nog apart aandacht aan de opgelegde straf besteed. Als algemene uitgangspunten werd daarin uiteengezet:
‘Furthermore the Court must be satisfied that the penalty does not amount to a form of censorship intended to discourage the press from expressing criticism. In the context of a debate on a topic of public interest, such a sanction is likely to deter journalists from contributing to public discussion of issues affecting the life of the community. By the same token, it is liable to hamper the press in performing its task as purveyor of information and public watchdog […] In that connection, the fact of a person's conviction may in some cases be more important than the minor nature of the penalty imposed.’39.
5.2.11.
In de zaak Dammann was daar al over aangegeven dat juist wanneer het voorbereidend werk van de openbaarmaking wordt gesanctioneerd, het gevaar op de loer ligt dat journalisten daardoor beperkt worden in hun taken, ook als van daadwerkelijke (voorafgaande) censuur geen sprake is:
‘Sa condamnation n'en a pas moins constitué une espèce de censure tendant à l'inciter à ne pas se livrer à des activités de recherche, inhérentes à son métier, en vue de préparer et étayer un article de presse sur un sujet d'actualité. Sanctionnant ainsi un comportement intervenu à un stade préalable à la publication, pareille condamnation risque de dissuader les journalistes de contribuer à la discussion publique de questions qui intéressent la vie de la collectivité. Par là même, elle est de nature à entraver la presse dans l'accomplissement de sa tâche d'information et de contrôle.’40.
5.2.12.
In oudere nationale jurisprudentie die zag op valsheid in geschrifte in het kader van de journalistieke taak (Valse rijbewijzen41. en valse incasso-opdrachten42.) werd weliswaar de onder art. 10 EVRM toe te passen belangenafweging nog niet (volledig) geaccepteerd of op dezelfde wijze toegepast, maar werd bij de straftoepassing wel rekening gehouden met het journalistieke karakter, door geen straf op te leggen.43.
5.2.13.
Hoewel niet betoogd wordt dat de in casu opgelegde voorwaardelijke boete van € 1000,- zodanig disproportioneel is dat elke verdere beoordeling achterwege moet blijven, dient hij wel als disproportionele factor te worden meegewogen. Niet alleen is er sprake van een in verhouding fors bedrag, maar het voorwaardelijke element beoogt precies het chilling effect op de nieuwsgaring dat moet worden voorkomen. Er wordt immers als een zwaard van Damocles een boete boven het hoofd van verzoekers gehangen, hetgeen in ieder geval gedurende twee jaren een nadere barrière zal opwerpen tegen het doen van journalistiek onderzoek waarbij het voor verzoekers bij voorbaat niet zeker is op welke wijze dit zal worden beoordeeld door openbaar ministerie en rechterlijke macht. Het voorwaardelijke element heeft uitdrukkelijk tot doel ook toekomstige activiteiten te raken, en niet uitsluitend te straffen na afloop van publicatie.
5.2.14.
Het gerechtshof is dus op twee niveaus tekortgeschoten bij de afweging van belangen: ten eerste is bij de beoordeling van het gedrag van verzoekers geen of onvoldoende een afweging gemaakt tussen de verschillende belangen, maar is volstaan met het vaststellen dat er minder ingrijpende alternatieven voor handen waren. Ten tweede heeft het gerechtshof nagelaten om, wat er ook zij van het optreden van verzoekers, bij de noodzakelijkheidstoets van de inbreuk alle relevante factoren in overweging te nemen, waaronder de proportionaliteit van de op te leggen straf. Het gerechtshof heeft bovendien bij die noodzakelijkheidstoets een te lage maatstaf aangelegd door de inbreuk als geoorloofd te beoordelen.
5.2.15.
Namens verzoekers is ten aanzien van de toe te passen toets naar voren gebracht:
‘De beoordeling van deze zaak kan zich dan ook niet uitsluitend richten op de vraag of de gewraakte handeling —het namaken van de KLM-pas— noodzakelijk was voor het onderzoek van [verdachte] en zijn redactie. De beoordeling die gemaakt moet worden is of de reactie van de Nederlandse Staat, om [verdachte] en [medeverdachte] strafrechtelijk te vervolgen, noodzakelijk was in een democratische samenleving en daarmee gaat gepaard de vraag of het beschermen van de belangen die art. 225 Sr beoogt te beschermen een relevante en voldoende reden is om [verdachte] en [medeverdachte] te vervolgen en te beperken.’44.
5.2.16.
In het licht van dit pleidooi heeft het gerechtshof zijn oordeel dat veroordeling en bestraffing van verzoekers geen schending van art. 10 EVRM oplevert, onvoldoende, onjuist en/of onbegrijpelijk gemotiveerd.
Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden arresten niet in stand kunnen blijven.
Dit schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoekers bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 17 november 2014
T.M.D. Buruma
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑11‑2014
Pleidooi d.d. 18 februari 2014, p. 10
Gerechtshof Den Haag 4 maart 2014, p. 7 (zaak verzoeker [verdachte])
EHRM 10 december 2007, NJ 2008/236, par. 128–129
EHRM 24 mei 2011 (Mikkelsen en Christensen t. Denemarken), NJ 2012/39
Gerechtshof Den Haag 4 maart 2014, p. 9
Proces-verbaal 18 februari 2014 (zaak [verdachte]), p. 8
EHRM 21 januari 1999, NJ 1999/713 (Fressoz en Roire t. Frankrijk), par. 54–55
EHRM 10 december 2007, NJ 2008/236 (Stoll t. Zwitserland) par. 146
EHRM 10 december 2007, NJ 2008/236 (Stoll. T. Zwitserland), dissenting opinion Zagrebelsky e.a.
EHRM 10 mei 2011, app.no. 48009/08, (Mosley t. VK) par. 113: ‘it is therefore not for this Court to substitute its own views for those of the press as to what technique of reporting should be adopted.’; EHRM 1 juli 2014, app. no. 56925/08 (A.B. t. Zwitserland) par. 57: ‘En conséquence, il n'appartient pas à la Cour, ni aux juridictions internes, d'ailleurs, de se substituer à la presse pour dire quelle technique de compte rendu les journalistes doivent adopter […] (verwijzing naar Grote Kamer aanhangig)
EHRM 25 april 2006, NJ 2007, par. 126, par. 52
HR 26 maart 2013 ([verdachte] S 11/02389), par. 4.7
HR 26 maart 2013 ([verdachte] S 11/02389), par. 4.8
G.A.I. Schuijt, Vrijheid van nieuwsgaring, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2004, p. 84
EHRM 24 mei 2011, NJ 2012,39 m.nt Dommering (Mikkelsen en Christensen t. Denemarken), cursief TB
Pleitnota 18 februari 2014, p. 13
Pleitnota 18 februari 2014, p. 17
Pleitnota 18 februari 2014, p. 18
Gerechtshof Den Haag 4 maart 2014, p. 7 (arrest inzake [verdachte])
Gerechtshof Den Haag 4 maart 2014, p. 8 (arrest inzake [verdachte])
Proces-verbaal zitting 18 februari 2014 (zaak [verdachte]), p. 3
Proces-verbaal zitting 18 februari 2014 (zaak [verdachte]), p. 3
Proces-verbaal zitting 18 februari 2014 (zaak [verdachte]), p. 4–5
Proces-verbaal zitting 18 februari 2014 (zaak [verdachte]), p. 5
EHRM 10 mei 2011, (Mosley t. VK), app.no. 48009/08, par. 113
Pleidooi 18 februari 2014, p. 9
Pleidooi 18 februari 2014, p. 14
Pleidooi 18 februari 2014, p. 15
Pleidooi 18 februari 2014, p. 16
Zie bijv. EVRM 21 oktober 2014, (Erla Hlynsdottir t. IJsland (nr. 2)), appl. No 54125/10, par. 57 met verwijzingen
Conclusie AG Machielse 13 november 2012 (zaak [verdachte]) p. 22
Zie ook pleitnota 18 februari 2014, p. 4–5
EHRM 25 april 2006, NJ 2007,126
O.a. Mikkelsen & Christensen t. Denemarken, EHRM 24 mei 2011, NJ 2012/39, m.nt. Dommering
EHRM 10 december 2007, NJ 2008/236 (Stoll t. Zwitserland), par. 112
HR 26 maart 2013 ([verdachte] S 11/02389), par. 4.3
Gerechtshof Den Haag 4 maart 2014, p. 10 (arrest inzake [verdachte])
EHRM 24 mei 2011, NJ 2012, 39 (Mikkelsen en Christensen t. Denemarken)
EHRM 10 december 2007, NJ 2008, 236 (Stoll) par. 154. Zie ook EHRM 1 juli 2014, app. no. 56925/08 (A.B. t. Zwitserland), waarin een boete van 2667 euro disproportioneel wordt geacht.
EHRM 25 april 2006, NJ 2007, 126, par. 57
HR 27 juni 1995, NJ 1995/711
Hof Amsterdam 8 maart 2005, LJN AS9143
Zie specifiek HR 27 juni 1995, NJ 1995/711, conclusie Van Dorst par. 8. Overigens ben ik met Schuijt van mening dat schuldigverklaring zonder oplegging van straf op zichzelf onvoldoende is om een potentiële schending onder art. 10 EVRM af te wenden. G.A.I. Schuijt, Vrijheid van nieuwsgaring, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2004, p. 87
Pleitnota 18 februari 2014, p. 12