Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregels ontslag om bedrijfseconomische redenen 2020
1.9.1 Overheidswerkgever
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2020
- Redactionele toelichting
De dag van de datum van afkondiging is gezet op 01.
- Bronpublicatie:
01-09-2020, Internet 2020, www.uwv.nl (uitgifte: 01-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-09-2020, Internet 2020, www.uwv.nl (uitgifte: 01-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid werkloosheid / Algemeen
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Overheidswerkgever in de zin van de Ontslagregeling is de werkgever, bedoeld in artikel 2 van de Ambtenarenwet 2017 die op basis van artikel 1 van die wet arbeidsovereenkomsten sluit met ambtenaren.
Artikel 2, eerste lid van de Ambtenarenwet 2017 geeft een limitatieve opsomming van de overheidswerkgevers:
- a.
de staat;
- b.
de provincies;
- c.
de gemeenten;
- d.
de waterschappen;
- e.
de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;
- f.
de andere openbare lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend;
- g.
de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland;
- h.
de overige krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen; en
- i.
andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt.1.
Artikel 2, tweede lid van de Ambtenarenwet 2017 zondert een aantal organisaties uit. Gemeenten, voor zover het betreft de instandhouding van openbare scholen, andere instellingen in het openbaar onderwijs en TNO worden in dit verband niet beschouwd als overheidswerkgever.
Toelichting overheidswerkgever
Ad a. Tot de staat behoren:
- —
alle ministeries2.,
- —
de Hoge Colleges van Staat (Eerste Kamer, Tweede Kamer, Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale Ombudsman),
- —
de Hoge Raad van Adel,
- —
het Kabinet van de Koning,
- —
de Kanselarij der Nederlandse Orden,
- —
het secretariaat van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten,
- —
Raad voor de rechtspraak; de gerechten (rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van beroep voor het bedrijfsleven);
- —
de zbo's zonder rechtspersoonlijkheid, bijvoorbeeld de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Huurcommissie (zie verder https://almanak.overheid.nl/Zelfstandige_bestuursorganen).
Ad e. De openbare lichamen voor het beroep en bedrijf zijn:
- —
de Sociaal Economische Raad (SER),
- —
de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders,
- —
de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants,
- —
de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
- —
de Nederlandse Loodsencorporatie,
- —
de Nederlandse Orde van Advocaten,
- —
de Orde van Octrooigemachtigden.
Ad f. Dit betreft de openbare lichamen die ten behoeve van publiekrechtelijke samenwerking zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Voorbeelden zijn:
- —
veiligheidsregio's3.,
- —
regionale GGD'en,
- —
gezamenlijke afvalverwerking,
- —
gezamenlijke sociale dienst,
- —
belastingsamenwerking.
Ad g. Deze zijn in Nederland niet ingesteld.
Ad h. Hier gaat het om de overige publiekrechtelijke rechtspersonen. Voorbeelden daarvan zijn:
- —
de Sociale verzekeringsbank (SVB),
- —
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
- —
De Kamer van Koophandel (KvK),
- —
Staatsbosbeheer.
Ad i. Dit betreft privaatrechtelijke rechtspersonen, die dus niet krachtens publiekrecht zijn ingesteld, maar waarvan wel een orgaan bekleed is met openbaar gezag, en die dus zelfstandig bestuursorgaan zijn. De toevoeging dat de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon moet vormen beoogt de zogenaamde ‘deeltijd-zbo's’ uit te sluiten:
Voorbeelden van ‘voltijd’-zbo's zijn:
- —
de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM),
- —
De Nederlandsche Bank N.V. (DNB),
- —
de fondsen, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid,
- —
de Stichting Vervangingsfonds, bedoeld in de artikelen 183, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, en 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,
- —
de Stichting Participatiefonds, bedoeld in de artikel 184, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, en 170, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.
Een voorbeeld van een ‘deeltijd-zbo’ is een garagebedrijf dat APK keuringen verricht (een deeltijd-zbo is dus geen overheidswerkgever).
Artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 bevat een lijst met functionarissen waarmee een overheidswerkgever geen arbeidsovereenkomst sluit. Dit betreft onder meer functionarissen bij defensie, politie, rechterlijke macht, alsmede notarissen en gerechtsdeurwaarders. Voor deze functionarissen is dus geen toestemming vereist en geldt een geheel eigen stelsel.
Voetnoten
Een ministerie is een onderdeel van de staat. De staat is de formele werkgever en wordt in dit verband beschouwd als de onderneming. Als een arbeidsplaats bij een onderdeel van een onderneming vervalt moet de werkgever aannemelijk maken dat herplaatsing van de werknemer bij dat onderdeel en bij andere onderdelen van de onderneming niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Als een arbeidsplaats bij een ministerie vervalt, is onvoldoende als alleen bij dat ministerie naar herplaatsingsmogelijkheden wordt gezocht. Het ministerie is immers een onderdeel van de onderneming staat zodat aannemelijk gemaakt moet worden dat herplaatsing bij het betreffende ministerie, de andere ministeries alsmede bij andere onderdelen van de staat niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Zie verder paragraaf 1.11 en 3.4.
Op grond van artikel 11.2 van de Aanpassingswet Wnra (Stb. 2019, 173) geldt overgangsrecht voor de veiligheidsregio's. De invoering van de Wnra is voor het personeel van de veiligheidsregio's (met uitzondering van het ambulancepersoneel) uitgesteld tot een nader te bepalen moment. Zie voor een toelichting op deze uitgestelde inwerkingtreding van de Wnra paragraaf 8.2 van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra (Kamerstukken II 2018/19, 35073, 3, p. 29–31).