Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.3.6
6.3.6 EEX-Verordening en arbitrage in de toekomst (Heidelberg-rapport en Voorstel Europese Commissie)
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507177:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daartoe B. HESS, Til. PFEWER EN P. SCHLOSSER, The Brussels I Regulation 44/2001, Application and Enforcement in the EU, Heidelberg 2007/Mlinchen 2008, het daaropvolgende rapport en Groenboek van de Europese Commissie uit 2009, COM 2009, 174 respectievelijk 175 en het Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, (Herschikking), SEC(2010) 1547-1548 definitief, Brussel, 14 december 2010, COM(2010) 748 definitief, 2010/0383 (COD) (zie daartoe ook http://ec.europa.eu); vgl. ook Impact Assessment, Accompanying document to the Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, (Recast), COM(2010) 748 final, SEC(2010) 1547, Brussels, 14.12.2010, SEC(2010) 1548 final; alle voorstellen zijn overigens in bepaalde mate ontleend aan het voorstel van H. van HourrE, Why Not Include Arbitration in the Brussels Jurisdiction Regulation?, Arbitration International 2005, blz. 519-520 tot toevoeging van art. 23b aan de EEX-Verordening: 'When the parties have agreed that an arbitral award with its seat in a Member State is to have jurisdiction to settle any disputes which have arisen or may arise in connection with a particular legal relationship, such an agreement shall be in writing or evidenced in writing. Where such an agreement is concluded between the parties, the courts of the Member States shall have no jurisdiction over their disputes unless the Arbitral Tribunal or the court of the seat of arbitration has decided that the Arbitral Tribunal has no jurisdiction.'.
Volgend op het Heidelberg rapport inzake de toepassing van de EEX-Verordening en het Groenboek en het Rapport van de Europese Commissie over de EEXVerordening, heeft de Europese Commissie op 14 december 2010 voorstellen tot wijziging daarvan gedaan.1 Deze wijzigingen hebben ook betrekking op arbitrage, dit juist ook omdat parallelle gedingen bij de gewone rechter en arbiters en als gevolg daarvan tegenstrijdige beslissingen niet geheel kunnen worden voorkomen en de regeling inzake de botsing van beslissingen in de EEX-Verordening geen oplossing kan bieden (zie 6.3.4). Het voorstel van de Europese Commissie is dan ook zoveel als mogelijk erop gericht tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. De "arbitrage-exceptie" in art. 1 EEX-Verordening wordt in dit opzicht beperkt. Het voorstel van de Europese Commissie luidt als volgt:
’Artikel 1
1. Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken.
Zij is niet van toepassing op:
a) de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen;
b) het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;
c) de sociale zekerheid;
d) arbitrage; behoudens het bepaalde in artikel 29, lid 4, en artikel 33, lid 3;
e) onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.
Artikel 29
4. Wanneer de overeengekomen of aangewezen plaats van arbitrage in een lidstaat is gelegen, houden de gerechten van een andere lidstaat waarvan de bevoegdheid op grond van een arbitrageovereenkomst wordt betwist hun uitspraak aan zodra de gerechten van de lidstaat waar de plaats van arbitrage is gelegen of het arbitragetribunaal, ten principale of bij wege van exceptie, is gevraagd te beslissen over het bestaan, de geldigheid of de gevolgen van die arbitrageovereenkomst.
Dit lid belet niet dat het gerecht waarvan de bevoegdheid wordt betwist zich onbevoegd verklaart in de bovenbedoelde situatie indien zijn nationaal recht dat voorschrijft.
Wanneer het bestaan, de geldigheid of de gevolgen van de arbitrageovereenkomst zijn komen vast te staan, verklaart het aangezochte gerecht zich onbevoegd.
Dit lid is niet van toepassing op de in de afdelingen 3, 4, en 5 van hoofdstuk II bedoelde geschillen.
Artikel 33
(. • .).
3. Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een arbitragetribunaal wanneer een partij een arbiter heeft aangesteld of wanneer een partij de hulp van een instelling, autoriteit of gerecht heeft gevraagd met het oog op de samenstelling van het tribunaal.
Artikel 36
In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat of een arbitragetribunaal bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen."
In de Overwegingen lezen wij:
’(...).
(11) Deze verordening is niet van toepassing op arbitrage, behalve in het daarin vastgestelde specifieke geval. Zij is met name niet van toepassing op de vorm, het bestaan, de geldigheid en de gevolgen van arbitrageovereenkomsten, de bevoegdheden van arbiters, de procedure voor arbitragetribunalen, en de geldigheid, de nietigverklaring, de erkenning en de tenuitvoerlegging van arbitrale uitspraken.
(. • .).
(20) De doeltreffendheid van arbitrageovereenkomsten moet eveneens worden verbeterd om ten volle uitvoering te geven aan de wil van de partijen. Dit moet met name het geval zijn wanneer de overeengekomen of aangewezen plaats van arbitrage in een lidstaat is gelegen. In deze verordening moeten derhalve bijzondere regels worden opgenomen die ten doel hebben parallelle procedures en misbruik van procesrecht in dergelijke gevallen te voorkomen. De plaats van arbitrage moet verwijzen naar de door de partijen gekozen plaats of naar de plaats aangewezen door een arbitragetribunaal, een arbitrage-instantie of enige andere instantie die direct of indirect door de partijen is gekozen."
Het is de vraag of de kern van het voorstel (art. 29 lid 4) niet in strijd komt met het Verdrag van New York, dat ingevolge het bepaalde in art. 71 EEX-Verordening op de EEX-Verordening voorgaat. Ingevolge art. II lid 3 NYC mag een verdragsrechter een zaak aan zich houden als een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (zie 8.10 en 12.2.1). Met het voorstel van de Europese Commissie zal een rechter zijn oordeel dienaangaande toch (in elk geval deels) uit handen moeten geven. Wij zullen zien of dit in de praktijk tot problemen zal leiden. Mogelijk kan een partij zich voor de toepassing van art. 29 lid 4 beroepen op het meest begunstigingsbeginsel van art. VII NYC, dat zich ook tot gunstiger recht ten aanzien van een beroep op een arbitrageovereenkomst uitstrekt (zie 6.2.3.3 in fine, 7.4.2.3 sub b en d, alsmede 8.10.2). Dit gunstiger recht is dan art. 29 lid 4sub 1 en 3 EEX-Verordening. Het was al met al, om bij voorbaat alle problemen te voorkomen, wellicht beter geweest in art. 29 lid 4 te bepalen dat een rechter zijn beslissing aanhoudt in afwachting van inlichtingen van de rechter van de plaats van arbitrage omtrent de vraag of een geldige arbitrageovereenkomst bestaat, dit eventueel tezamen met een bepaling dat deze vraag volgens het recht van de plaats van arbitrage moet worden beslist (vgl. ook het voorgestelde art. 31 respectievelijk het voorgestelde art. 23 lid 1). Immers, de rechter die de zaak aanhoudt, zal dan uiteindelijk zelfstandig kunnen beslissen of hij de zaak aan zich houdt of niet, doch zal toch veelal wel het oordeel van de rechter van de plaats van arbitrage volgen. Het laatstgenoemde komt niet in strijd met art. II lid 3 NYC.