De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.4.5.1:3.4.5.1 Inleiding
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.4.5.1
3.4.5.1 Inleiding
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS379896:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
128. In verzoekschriftprocedures is het niet aan verzoeker om eventuele belanghebbenden voor de behandeling van het verzoek op te roepen. De art. 279 lid 1 (eerste aanleg) en 361 lid 1 (hoger beroep) Rv leggen de bevoegdheid daartoe in handen van de rechter. In eerste aanleg beveelt hij, zo bepaalt eerstgenoemd artikel, de oproeping van de verzoeker en voor zover nodig [curs. vcal] van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. In hoger beroep dient hij ingevolge laatstgenoemd artikel zowel de oproeping van de verzoeker als van de in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbenden te bevelen. Beide voorschriften bepalen voorts dat de rechter te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, kan doen oproepen.
De wettelijke regeling van de verzoekschriftprocedure laat de rechter aldus veel vrijheid om al dan niet in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden bij het verzoek in de procedure te betrekken. Betreft het belanghebbenden die in het verzoekschrift worden genoemd, dan heeft de rechter in eerste aanleg de ruimte om te beoordelen of hun oproeping nodig is. Gaat het om belanghebbenden die niet in het verzoekschrift worden genoemd of, als de zaak in hoger beroep aanhangig is, om belanghebbenden die in eerste aanleg niet zijn verschenen, dan geeft de wet de rechter geen enkel criterium aan de hand waarvan hij dient te beslissen of hij een dergelijke belanghebbende wel of niet zal oproepen.