Hof Den Haag, 01-04-2021, nr. 2200347219
ECLI:NL:GHDHA:2021:2799
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-04-2021
- Zaaknummer
2200347219
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2799, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:373
Uitspraak 01‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:373.
Rolnummer: 22-003472-19
Parketnummer: 10-011331-19
Datum uitspraak: 1 april 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 2002,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 december 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten op/aan de Stationssingel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door
- een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam (met kracht) te slaan en/of te stompen waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en/of
- een of meerdere keren (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of (een of meerdere) beschadigde en/of gebroken oogkas(sen) voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde partieel zal worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, en ter zake van het overige tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 19 december 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten op/aan de Stationssingel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door
- een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam (met kracht) te slaan en/of te stompen waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en/of
- een of meerdere keren (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of (een of meerdere) beschadigde en/of gebroken oogkas(sen) voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – een en ander zoals verwoord in zijn pleitnota – het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van “beide getuigen en de verbalisanten” in het kader van de herkenning van de verdachte op afdrukken van de camerabeelden. Het hof begrijpt het verzoek aldus dat met beide getuigen wordt bedoeld de getuigen [getuige1] en [getuige2]. Deze getuigen zijn reeds in eerste aanleg bij de rechter-commissaris gehoord, in aanwezigheid van de raadsman danwel diens waarnemer. Zonder nadere onderbouwing ziet het hof geen noodzaak deze getuigen nogmaals te (laten) horen, zodat deze verzoeken worden afgewezen.
De afdrukken van de camerabeelden op basis waarvan de herkenning van de verdachte door verbalisanten zou zijn geschied zullen door het hof niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het verzoek tot het horen van de desbetreffende verbalisanten wordt daarom afgewezen, nu de noodzaak daartoe ontbreekt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte en zijn mededaders hebben, na een woordenwisseling, met meerdere jongens het slachtoffer -die op dat moment samen met zijn vriendin op klaarlichte dag op straat liep - in elkaar geslagen. Daarbij is het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, nota bene tegen zijn gezicht geschopt. Het slachtoffer heeft hierdoor een gebroken neus en een gebroken oogkas opgelopen. Hij heeft hiervoor een operatie aan zijn neus moeten ondergaan en zijn neus staat nog steeds een beetje scheef. Schoppen tegen het hoofd is zeer gevaarlijk en het had veel ernstiger met het slachtoffer kunnen aflopen. Dat het feit naast het lichamelijk ongemak ook veel indruk heeft gemaakt op het slachtoffer, staat buiten kijf.
Het geweld vond bovendien op straat plaats, wat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt, met name voor iedereen die daar ongewild getuige van is geweest. Zo ook is de vriendin van het slachtoffer ongewild getuige geweest van hetgeen zich heeft afgespeeld.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit een straf zoals door de advocaat-generaal is geëist, zeker zou rechtvaardigen.
In enig strafmatigende zin neemt het hof echter het volgende in aanmerking. Sinds het plegen van het feit zijn inmiddels ruim 2 jaren verstreken. Voorts zijn de gevolgen voor de verdachte in afwachting van zijn strafproces ingrijpend geweest, nu hij tijdens zijn examenjaar gedurende geruime tijd geschorst is geweest van school, met alle gevolgen van dien.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2021 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op het meest recente advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 1 december 2020 dat over de persoon van de verdachte is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat er ten tijde van het opmaken van dit rapport geen risicosignalen zijn rondom de ontwikkeling van de verdachte. Hij is sinds 2019 niet meer met de politie in aanraking gekomen, zoals ook blijkt uit zijn uittreksel Justitiële documentatie. De verdachte heeft inmiddels zijn diploma gehaald en het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De Raad adviseert – indien een straf wordt opgelegd – een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden, nu de verdachte op 12 juli 2019 hoger beroep heeft ingesteld en het dossier pas op 6 oktober 2020 bij het hof binnen is gekomen. De inzendtermijn is hiermee met bijna 9 maanden overschreden. Vervolgens doet het hof uitspraak op 1 april 2021, waarmee ook de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden met bijna 5 maanden. Het hof heeft het tijdsverloop meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de straf en volstaat daarom met de constatering van deze overschrijding.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.250,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.000,00 hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen een bedrag van € 1.000,- aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 december 2018.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. M.C. Bruining en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 april 2021.
mr. J.A.C. Bartels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.