RvdW 2021/913:Vervolg op HR 13 september 2016, NJ 2016/423. Motivering toekenning immateriële schadevergoeding aan twee politieagenten wegens een aantasting in de persoon ‘op andere wijze' (art. 6:106 sub b BW). HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 28 mei 2019, NJ 2019/379 en HR 15 maart 2019, NJ 2019/162 m.b.t. aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de b.p.’s meebrengen dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk in het licht van de aard en ernst van de bewezenverklaarde bedreiging, waarbij verdachte o.m. tijdens een achtervolging opzettelijk met zijn auto op de door de b.p.’s bestuurde politieauto is ingereden en deze politieauto van de weg heeft gedrukt, en gelet op de onderbouwing van hun vorderingen, o.m. inhoudende dat zij t.g.v. de gedragingen van verdachte voor hun leven hebben gevreesd, zij na het incident grote emotionele gevolgen hiervan hebben ondervonden en daarvan ook last hebben gehad tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden als politieagent.