H. Struik schreef in zijn noot onder het vonnis in eerste aanleg in deze zaak het volgende (Computerrecht 2014/185): “1. Dit vonnis biedt de beslechting (in eerste aanleg) van een meerfrontenoorlog over namaak vansoftware. In het vonnis wordt melding gemaakt van maar liefst 17 eerdere beslissingen van rechters inNederland en België over dit geschil en van in totaal 8 deskundigen- en onderzoeksrapporten. DeRechtbank Den Haag wijst – na een gedetailleerde en geduldige bespreking die bewondering afdwingt –alle vorderingen van eisers af, met een proceskostenveroordeling van ruim € 200.000.”.
HR, 19-01-2018, nr. 16/02711
ECLI:NL:HR:2018:56, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-01-2018
- Zaaknummer
16/02711
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Informatierecht (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:56, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑01‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:938, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:217, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2017:938, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:56, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑04‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2018/237 met annotatie van J.H. Spoor
Uitspraak 19‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Auteursrecht op software. Vereisten voor bescherming van ‘voorbereidend materiaal‘ als bedoeld in art. 1 lid 2 Softwarerichtlijn (Richtlijn 2009/24/EG). HvJEU 22 december 2010, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 (Softwarove) en HvJEU 2 mei 2012, ECLI:EU:C:2012:259, NJ 2013/270 (SAS/WPL). Onrechtmatige daad, oneerlijke concurrentie, gebruik maken van bedrijfsdebiet, schending geheimhoudingsverplichtingen werknemers, meenemen administratie. Proceskostenveroordeling, art. 1019h Rv, gemengde grondslag.
Partij(en)
19 januari 2018
Eerste Kamer
16/02711
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar vreemd recht DIPLOMATIC CARD S&B SA,gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
2. DIPLOMATIC FUEL SERVICE B.V.,gevestigd te Breda,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
1. FORAX B.V.,gevestigd te Den Haag,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht N.V. FORAX,gevestigd te Antwerpen, België,
3. [verweerder 3],wonende te [woonplaats], België,
4. [verweerder 4],wonende te [woonplaats], België,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht NEWDAY CONSULT BVBA,gevestigd te Brugge, België,
6. [verweerder 6],wonende te [woonplaats], België,
7. [verweerster 7]
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch.
Eiseressen zullen hierna ook in enkelvoud worden aangeduid als DC SA en Fuel Service en gezamenlijk als DC c.s. Verweerders zullen hierna ook in enkelvoud worden aangeduid als Forax B.V., N.V. Forax, [verweerder 3], [verweerder 4], Newday, [verweerder 6] en [verweerster 7] en gezamenlijk als Forax c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/09/427206/HA ZA 12-1112 van de rechtbank ′s-Gravenhage van 28 november 2012 en van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.158.886/01 van het gerechtshof Den Haag van 2 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben DC c.s.beroep in cassatie ingesteld. Forax c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing in het principale cassatieberoep.
Zowel de advocaat van DC c.s. als de advocaten van Forax c.s. hebben bij brief van 29 september 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en het incidentele beroep
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) DC SA is de overkoepelende holding van een groep van ondernemingen (hierna tezamen: de DC-groep) waarvan tevens (onder meer) Fuel Service en DCC Exploitation Beheer B.V. (hierna: DCC Exploitation) deel uitmaken. De DC-groep houdt zich bezig met de ontwikkeling en verhandeling van een systeem van post-paid tankkaarten voor diplomaten en medewerkers van internationale instellingen waarmee voor een bepaald volume btw- en accijnsvrij brandstof kan worden ingekocht (hierna: de DF-kaart).
(ii) [verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6] (via zijn vennootschap Newday), en [verweerster 7] hebben vanaf 2009 of 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor DCC Exploitation verricht ten behoeve van de ontwikkeling van de DF-kaart.
(iii) De DC-groep werkt sinds 2007 samen met Atos Worldonline SAS (hierna: Atos). Atos heeft aan de hand van de aan de DF-kaart te stellen eisen specificaties opgesteld voor de daarvoor benodigde software (hierna: de DC-Specificaties) en heeft vervolgens de software voor die kaart ontwikkeld. De door Atos voor de DF-kaart geleverde software bestaat uit een combinatie van standaardsoftware van Atos en door Atos op maat gemaakte software (hierna: DC-Customized Software).
(iv) Voor of in juni 2010 hebben in ieder geval [verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6] en [verweerster 7] het plan opgevat om software (hierna: de Forax-software) te ontwikkelen voor een post-paid tankkaart voor diplomaten en medewerkers van internationale instellingen waarmee voor een bepaald volume btw- en accijnsvrij brandstof kan worden ingekocht.
(v) In juli 2010 zijn de overeenkomsten tussen DCC Exploitation en [verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6]/Newday en [verweerster 7] beëindigd. In juli 2010 is tevens versie 14.1 van het tot de DC-Specificaties behorende ‘Functional Design’ van Atos tot stand gekomen (hierna: DC-Functional Design 14.1).
(vi) In september 2010 heeft [verweerder 3] de Belgische vennootschap N.V. Forax opgericht. [verweerder 3], [verweerder 6], [verweerder 4] en [verweerster 7] zijn werkzaam geworden bij N.V. Forax.
(vii) Een of meer (rechts-)personen van Forax c.s. hebben in de periode september-oktober 2010 aan Flusso B.V. opdracht gegeven om voor Forax software te ontwikkelen (de Forax-software). [verweerder 6] heeft daarvoor de specificaties/een functioneel ontwerp geschreven (hierna: de Forax-specificaties), waarvan versie 1.0 in het najaar van 2010 klaar was. Flusso B.V. heeft de broncode voor de Forax-software geschreven. Medio januari 2011 was er een gereed product.
(viii) In oktober 2010 heeft Shell de onderhandelingen met DC c.s. over gebruik van de DF-kaart afgebroken. Vanaf januari 2011 hebben Forax c.s. alle bestaande diplomatenaccounts van Shell overgenomen.
(ix) Op 10 februari 2011 heeft Atos alle rechten ten aanzien van de DC-Customized Software aan DC SA overgedragen.
(x) Op 9 januari 2012 is de Nederlandse vennootschap Forax B.V. opgericht.
3.2.1
In deze procedure hebben DC c.s. onder meer gevorderd, kort gezegd, dat aan Forax c.s. wordt bevolen iedere inbreuk op de auteursrechten van DC SA te staken en alle informatie en/of documenten die inbreuk maken op die auteursrechten af te geven aan de advocaat van DC SA of die te vernietigen. Zij hebben tevens gevorderd dat Forax c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot het vergoeden van schade en van de redelijke en evenredige proceskosten en andere kosten op grond van art. 1019h Rv. DC c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat sprake is van inbreuk op de auteursrechten van DC SA, en van onrechtmatig handelen van Forax c.s. jegens DC c.s.
De rechtbank heeft de vorderingen van DC c.s. afgewezen en DC c.s. veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Forax c.s. begroot op € 211.700,21.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarin de proceskosten aan de zijde van Forax c.s. zijn begroot op meer dan € 106.795,--. Het heeft – opnieuw rechtdoende – de vordering op grond van art. 1019h Rv van Forax c.s. afgewezen voor zover zij dit bedrag te boven gaat, en heeft het vonnis voor het overige bekrachtigd. Daartoe heeft het hof – voor zover in cassatie van belang – het volgende overwogen.
Tussen de uitdrukkingswijzen (als bedoeld in art. 1 lid 2 Softwarerichtlijn) van de Forax-software en de DC-Customized Software bestaat onvoldoende overeenstemming, hetgeen erop wijst dat de Forax-software niet een op het auteursrecht van DC SA inbreukmakende bewerking vormt van de DC-Customized Software (rov. 4.4).
Uit punt 7 van de considerans van de Softwarerichtlijn en het arrest SAS/WPL van het HvJEU blijkt dat uitsluitend voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma, door de Softwarerichtlijn wordt beschermd. Wanneer er nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen, kan niet worden gesproken van voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma. (rov. 6.5)
In het licht van het rapport van de deskundigeVan Otterloo en het rapport van de deskundige Van Roosmalen hadden DC c.s. hun stelling dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-Functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag dan wel een kleine stap waarbij niet of nauwelijks meer creatieve keuzes worden gemaakt, nader moeten onderbouwen. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat om van het DC-Functional Design 14.1 tot een computerprogramma te komen, nog een programmeerslag met creatieve keuzes ten aanzien van de in dat programma te gebruiken tools, technieken en uitvoeringswijzen, moet worden gemaakt. Dit betekent dat het DC-Functional Design 14.1 niet kan worden aangemerkt als voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het in een computerprogramma kan resulteren. (rov. 6.6)
Wat de know how betreft, moet onderscheid worden gemaakt tussen de know how met betrekking tot de benodigde functies van de tankkaart (de S-know how) en de (daarop gebaseerde) specificaties voor de software en het ontwerp daarvan (de A-know how). Niet is komen vast te staan dat de S-know how in DC SA is ingebracht De A-know how kan pas bij het sluiten van de Atos-overeenkomst op 10 februari 2011 (zie hiervoor 3.1 onder (ix)) aan DC S.A. zijn gaan toebehoren. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing moet worden voorbijgegaan aan de stelling van DC c.s. dat DC SA voor die datum in ieder geval de rechtmatige gebruiker van die know how was (rov. 11.2-11.5).
Forax c.s. zijn in de periode tussen de oprichting van DCC Exploitation op 9 juni 2008 en het sluiten van de Atos-overeenkomst op 10 februari 2011 gebruik gaan maken van het DC-Functional Design 14.1, dat een neerslag vormt van de S-know how en (deels) de A-know how. Dit gebruik kan evenwel niet als onrechtmatig jegens DC SA worden aangemerkt omdat DC SA toen geen gerechtigde tot die know how was en evenmin gebruiker daarvan. DC c.s. hebben niet aangevoerd dat het gebruik door Forax c.s. van de know how in de genoemde periode onrechtmatig was jegens Atos.DCC Exploitation heeft alleen met [verweerder 4] en [verweerster 7] geheimhoudingsafspraken gemaakt, maar niet met [verweerder 3] en [verweerder 6]/Newday. DCC Exploitatie heeft dus niet voldaan aan de voor de bescherming van bedrijfsgeheimen te stellen eis dat redelijke maatregelen zijn genomen om de informatie geheim te houden, zodat deze vennootschap zich niet met vrucht op know how-bescherming had kunnen beroepen. Bij deze stand van zaken kan het feit dat Forax c.s. na 10 februari 2011 de know how zijn blijven gebruiken niet alsnog een onrechtmatige daad jegens DC SA als de (beweerdelijk) nieuwe rechthebbende op de A-know how opleveren. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat DC c.s. niet hebben gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat Forax c.s. met DC c.s. geen afspraken tot geheimhouding hebben gemaakt. (rov. 11.6)
De stelling van DC c.s. dat in een structuurals die van de DC-groep, een onrechtmatige daad jegens dochtervennootschap DCC Exploitation tevens heeft te gelden als een onrechtmatige daad jegens moedervennootschap DC SA, kan, daargelaten of jegens die dochtervennootschap wel onrechtmatig is gehandeld, niet worden aanvaard (rov. 11.7).
Niet kan worden gezegd dat Forax c.s. het klantenbestand van DC c.s. hebben gebruikt (rov. 12.1).
Er is geen sprake geweest van onrechtmatig handelen van Forax c.s. jegens DC c.s. door het wegkapen van Shell, of door het uitvoeren van een plan om DCC Exploitation failliet te laten gaan en de DC-software uit de boedel te verwerven (rov. 14.1-15.2).
Met betrekking tot de proceskostenveroordeling geldt dat in dit geding een gemengde grondslag aan de orde is. De herkansingsfunctie van het hoger beroep brengt mee dat niet relevant is dat in de eerste aanleg geen van partijen een onderverdeling in verschillende grondslagen heeft gemaakt. Het hof gaat uit van een 50/50-verdeling.Dit betekent dat de art. 1019h Rv-kosten voor de eerste aanleg ten hoogste op (€ 211.700,21 : 2 =) € 105.850,11 kunnen worden gesteld. (rov. 17.4)
DC c.s. hebben betoogd dat van het bedrag van€ 211.700,21 een bedrag van € 59.086,06 ten onrechte is opgegeven. Omdat het bedrag van € 59.086,06 binnen de vermindering met € 105.850,-- valt die is toegepast op het bedrag van € 211.700,21, kan dat betoog van DC c.s. echter niet worden beschouwd als een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave van Forax c.s. (rov. 17.5)
3.3.1
De onderdelen 1 en 2.1 van het middel betreffen de door het hof in rov. 6.5 van zijn arrest gegeven uitleg van het begrip ‘voorbereidend materiaal’ in de zin van art. 1 lid 1 van Richtlijn 2009/24/EG betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, voorheen richtlijn 91/250/EEG (hierna: de Softwarerichtlijn).De onderdelen klagen dat het hof heeft miskend dat in ieder stadium van het proces van totstandkoming van een computerprogramma creatieve stappen moeten worden gezet en dat alle in het ontwikkelingsproces van het computerprogramma vervaardigde producten behoren tot het ‘voorbereidend materiaal’.
3.3.2
Op grond van art. 1 lid 1 van de Softwarerichtlijn worden computerprogramma’s auteursrechtelijk beschermd als werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, en omvat de term ‘computerprogramma’ tevens het voorbereidend materiaal. Over het begrip ‘voorbereidend materiaal’ wordt in de considerans van de richtlijn onder 7 (in achtereenvolgens de Nederlandse, Engelse en Duitse tekstversie) het volgende vermeld:
- “Deze term [hiermee is bedoeld de term ‘computerprogramma’; toevoeging HR] moet eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvatten dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende materiaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden”;
- “This term also includes preparatory design work leading to the development of a computer program provided that the nature of the preparatory work is such that a computer program can result from it at a later stage”;
- “Dieser Begriff umfasst auch Entwurfsmaterial zur Entwicklung eines Computerprogramms, sofern die Art der vorbereitenden Arbeit die spätere Enstehung eines Computerprogramms zulässt”.
3.3.3
In zijn arresten van 22 december 2010, C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 (Softwarova) en 2 mei 2012, C-406/10, ECLI:EU:C:2012:259, NJ 2013/270 (SAS/WPL), heeft het HvJEU art. 1 van de Softwarerichtlijn aldus uitgelegd, dat deze richtlijn de uitdrukkingswijzen beschermt van een computerprogramma en het voorbereidend ontwerpmateriaal, die later respectievelijk tot reproductie van het computerprogramma of tot het computerprogramma zelf kunnen leiden (punt 37 van beide arresten). Daaraan heeft het HvJEU mede ten grondslag gelegd dat uit punt 3.7 van de motivering van het voorstel voor Richtlijn 91/250 [COM(88) 816] blijkt dat het belangrijkste voordeel van de auteursrechtelijke bescherming van computerprogramma’s is dat de bescherming alleen de specifieke uitdrukkingswijze van het werk betreft en aldus andere auteurs in voldoende mate vrijlaat om soortgelijke of zelfs identieke programma’s tot stand te brengen, mits zij zich van plagiaat onthouden.Als de functionaliteit van een computerprogramma auteursrechtelijk zou kunnen worden beschermd, zou bovendien de mogelijkheid worden geboden om ideeën te monopoliseren ten koste van de technische vooruitgang en de industriële ontwikkeling (arrest SAS/WPL, punten 40 en 41).
3.3.4
In het licht van het voorgaande berusten de klachten van de onderdelen op een onjuiste rechtsopvatting waar zij tot uitgangspunt nemen dat alle in het ontwikkelingsproces van het computerprogramma vervaardigde producten behoren tot het voorbereidend materiaal in de zin van de Softwarerichtlijn. Anders dan de onderdelen aanvoeren, heeft het hof geen rechtsregel geschonden door te oordelen dat geen sprake is van ‘voorbereidend materiaal’ in de zin van de Softwarerichtlijn ingeval nog een programmeerslag met creatieve stappen nodig is om van het materiaal een computerprogramma te maken. Het hof heeft met dat oordeel klaarblijkelijk slechts tot uitdrukking willen brengen dat in een dergelijk geval niet kan worden gezegd dat het voorbereidend materiaal tot (reproductie van) het computerprogramma kan leiden. De klachten falen derhalve.
3.4.1
Onderdeel 2.2 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 6.6 dat de stelling van DC c.s., dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-Functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag of een kleine stap waarbij niet of nauwelijks meer creatieve keuzes worden gemaakt, nadere onderbouwing behoeft in het licht van door het hof aangehaalde passages uit het rapport van Van Otterloo en het rapport van Van Roosmalen. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is, nu DC c.s. in hoger beroep hebben aangevoerd dat de specificaties een gedetailleerd document vormen waarin uitdrukking is gegeven aan de technische, constructionele en functionele specificaties van het te realiseren computerprogramma en waarin is bepaald welke modules moeten worden ontworpen, welke functionaliteit die moeten bieden, hoe deze moeten worden vormgegeven en onderverdeeld, en hoe deze onderling communiceren.
3.4.2
De klacht faalt. Het hof heeft uit de in rov. 6.6 van zijn arrest geciteerde passages uit het rapport van Van Otterloo en het rapport van Van Roosmalen, afgeleid dat nog geen sprake was van voorbereidend materiaal dat tot een reproductie van het computerprogramma of dat programma zelf kon leiden (zie hiervoor in 3.3.4). Uit de stellingen van DC c.s. in appel waarnaar het onderdeel verwijst, valt niet op te maken in hoeverre de functionele specificaties concrete oplossingen bieden voor de in die stellingen genoemde programmeervraagstukken (zoals de gewenste functionaliteit, vormgeving en onderverdeling van de modules). Het is daarom niet onbegrijpelijk dat het hof in die stellingen niet een voldoende onderbouwing heeft gelezen voor het standpunt van DC c.s. dat de omzetting naar het computerprogramma slechts een kleine stap behelsde. Ook als juist is dat de DC-specificaties “de bijna volledige bedrijfsactiviteiten beschrijven, uit te voeren door de informatica”, zoals het door het onderdeel geciteerde rapport van Van Roosmalen stelt, volgt daaruit niet dat slechts een kleine stap nodig was om van de functionele specificaties tot het computerprogramma te komen. Het oordeel van het hof dat het standpunt van DC c.s. nadere onderbouwing behoefde, is derhalve niet onbegrijpelijk.
3.5.1
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van het hof dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van Forax c.s. jegens DC c.s.
3.5.2
Onderdeel 3.1 klaagt dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd, nu het hof niet is ingegaan op de andere grondslagen die DC c.s. aan hun vordering uit onrechtmatige daad ten grondslag hebben gelegd. Zo is het hof volgens het onderdeel voorbijgegaan aan de essentiële stelling van DC c.s. dat Forax c.s. de complete administratie van DCC Exploitation hebben ontvreemd en zich voor eigen gebruik hebben toegeëigend, en dat dit feit als een afzonderlijke onrechtmatige daad jegens DC c.s. moet worden aangemerkt.
3.5.3
Onderdeel 3.2 klaagt dat het hof evenmin is ingegaan op het betoog van DC c.s. dat Forax c.s. onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van het bedrijfsdebiet van DC c.s. doordat verschillende betrokkenen als ex-werknemer dan wel ex-opdrachtnemer van DCC Exploitation inbreuk hebben gemaakt op hun geheimhoudingsverplichting, althans een bijzondere betamelijkheidsnorm jegens DC c.s. hebben overtreden.
3.5.4
Het hof heeft in rov. 11.1-13.2 geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat Forax c.s. op een manier die onrechtmatig is jegens DC c.s. geheime know how van DC c.s. hebben verworven of gebruikt (zie hiervoor in 3.2.2).Het heeft daarbij overwegingen gewijd aan zowel de DC-Specificaties/DC-Customized Software en meer specifiek het DC-Functional Design 14.1, als aan de klantgegevens en aan de gegevens over de klanten-oliemaatschappijen.Voorts heeft het in rov. 11.6 geoordeeld over de geheimhoudingsverplichtingen die volgens DC c.s. op Forax c.s. zouden rusten.
3.5.5
Het hof heeft daarmee de kern van de verwijten van DC c.s. onder ogen gezien, te weten dat Forax c.s. op onrechtmatige wijze de kansen van DC c.s. op de markt hebben aangetast. Daarbij heeft het ook het betoog van DC c.s. betrokken dat op Forax c.s. geheimhoudingsverplichtingen zouden rusten. Het hof was niet gehouden elk van de door de onderdelen genoemde stellingen uitdrukkelijk in zijn motivering te betrekken.
Wat betreft de stelling van DC c.s. dat Forax c.s. de complete administratie van DCC Exploitation hebben ontvreemd en zich voor eigen gebruik hebben toegeëigend, geldt daarbij het volgende. Onderdeel 3.1 voert terecht aan dat dergelijk handelen – in beginsel – een onrechtmatige daad van Forax c.s. oplevert. DC c.s. hebben echter niet duidelijk gemaakt dat en hoe zij door deze onrechtmatige daad de door hen gestelde schade hebben geleden. Van belang daarbij is dat uit de stellingen van DC c.s. niet volgt hoe gegevens uit de administratie tot de door hen gestelde aantasting van hun marktkansen konden bijdragen, onafhankelijk van het gebruik door Forax c.s. van de know how en de klantgegevens, waarover het hof in de rov. 11.1-11.6 en 12.1 heeft geoordeeld dat Forax c.s. niet onrechtmatig jegens DC c.s. hebben gehandeld (zie hiervoor in 3.5.4 en 3.2.2).
3.5.6
Onderdeel 3.1 klaagt voorts dat het hof geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de vordering van DC c.s. tot afgifte van het voorbereidend materiaal.Ook deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Het hof heeft deze vordering klaarblijkelijk, en blijkens de formulering ervan niet onbegrijpelijk, verbonden geacht met de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen van DC c.s. Zoals hiervoor in 3.3.4 en 3.4.2 is overwogen, falen de klachten van het middel tegen de afwijzing van de vorderingen op deze grondslag. Het onderdeel moet het lot van die klachten delen.
3.6.1
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van het hof over de proceskosten in rov. 17.5 (zie hiervoor in 3.2.2, slot).
3.6.2
DC c.s. hebben aan hun stelling dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling moet worden verlaagd, ten grondslag gelegd dat Forax c.s. ten onrechte kosten hebben opgevoerd die in andere procedures dan het onderhavige geding zijn gemaakt, en voorts dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gemengde grondslag van de vorderingen. Het hof heeft geoordeeld dat het aan aftrek van ten onrechte opgegeven kosten niet toekwam, omdat het daarmee volgens DC c.s. gemoeide bedrag van € 59.086,06 viel binnen de vermindering van € 105.850,-- die het hof toepaste vanwege de gemengde grondslag van de vorderingen. Daarbij heeft het hof over het hoofd gezien dat het eerst moest vaststellen of het totaal van de door Forax c.s. opgevoerde proceskosten juist was, voordat het overging tot een correctie op het voor deze kosten te vergoeden bedrag vanwege de gemengde grondslag van de vorderingen. Het onderdeel voert dan ook terecht aan dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.
3.7
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het eerste of het tweede onderdeel van het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
4. Proceskosten
Partijen hebben op de voet van art. 1019h Rv over en weer vergoeding van kosten gevorderd wat betreft de onderdelen 1 en 2 in het principale beroep, en hebben overeenstemming bereikt over het voor de werkzaamheden ten aanzien van die onderdelen toe te wijzen bedrag.De Hoge Raad begrijpt deze afspraak aldus, dat wordt beoogd dat voor de onderdelen 1-2 en de onderdelen 3-4 in het principale beroep afzonderlijke kostenveroordelingen worden uitgesproken, en dat voor de onderdelen 3-4 het liquidatietarief geldt. DC c.s. zullen als ten aanzien van de onderdelen 1-2 in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten ten aanzien van de behandeling van die onderdelen. Omdat uitsluitend onderdeel 4 slaagt, en Forax c.s. de door dat onderdeel bestreden beslissing niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten ten aanzien van de behandeling van de onderdelen 3-4 worden gereserveerd tot de einduitspraak.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 februari 2016, maar uitsluitend wat betreft de proceskostenveroordeling;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt DC c.s. in de kosten van het geding in cassatie die betrekking hebben op de behandeling van de onderdelen 1 en 2 in het principale beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Forax c.s. op de voet van art. 1019h Rv begroot op € 40.000,--;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie ten aanzien van de behandeling van de overige onderdelen in het principale beroep tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van DC c.s. op € 2.765,63 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Forax c.s. op € 2.678,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 19 januari 2018.
Conclusie 15‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Auteursrecht op software. Vereisten voor bescherming van ‘voorbereidend materiaal‘ als bedoeld in art. 1 lid 2 Softwarerichtlijn (Richtlijn 2009/24/EG). HvJEU 22 december 2010, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 (Softwarove) en HvJEU 2 mei 2012, ECLI:EU:C:2012:259, NJ 2013/270 (SAS/WPL). Onrechtmatige daad, oneerlijke concurrentie, gebruik maken van bedrijfsdebiet, schending geheimhoudingsverplichtingen werknemers, meenemen administratie. Proceskostenveroordeling, art. 1019h Rv, gemengde grondslag.
16/02711
mr. G.R.B. van Peursem
15 september 2017
Conclusie in de zaak van:
Diplomatic Card S&B SA,
Diplomatic Fuel Service B.V.,
(hierna: DC SA en Fuel Service en gezamenlijk: DC c.s.),
eiseressen tot cassatie in het principaal cassatieberoep, tevens verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.P. Heering,
tegen
Forax B.V.,
N.V. Forax,
[verweerder 3],
[verweerder 4],
Newday Consult BVBA,
[verweerder 6],
[verweerster 7],
(hierna: Forax BV, NV Forax, [verweerder 3], [verweerder 4], Newday, [verweerder 6] en [verweerster 7] en gezamenlijk: Forax c.s.),
verweerders in cassatie in het principaal cassatieberoep, tevens eisers in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch.
In dit omvangrijke1.geschil over software voor tankkaarten van diplomaten gaat het in cassatie nog om de vraag wat onder het begrip “voorbereidend materiaal” in art. 1 lid 1 van de Softwarerichtlijn2.moet worden verstaan. Daarnaast worden in het principaal cassatieberoep motiveringsklachten gericht tegen het oordeel van het hof over de onrechtmatige daad-grondslag en de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.
Het oordeel van het hof dat er niet van “voorbereidend materiaal” in de zin van de Softwarerichtlijn kan worden gesproken wanneer nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om tot een computerprogramma te komen, is volgens mij niet onjuist en de feitelijke toets aan dit criterium door het hof niet onbegrijpelijk.
De bulk van de motiveringsklachten tegen het oordeel over de onrechtmatige daad-grondslag en de proceskostenveroordeling zijn denk ik wel terecht voorgesteld.
Aan het incidenteel cassatieberoep behoeft volgens mij niet te worden toegekomen, omdat niet aan de daaraan verbonden voorwaarde is voldaan dat het eerste en/of tweede middel in het principaal cassatieberoep slaagt, maar ik behandel die klachten – die volgens mij tevergeefs zijn voorgesteld – nog wel voor het geval Uw Raad daar toch aan toe zou komen.
1. Feiten3.
1.1 DC SA, opgericht op 24 mei 2006, is de overkoepelende holding van een groep van ondernemingen die hierna zal worden aangeduid als: de DC-groep. De aandelen in DC SA worden (indirect) voor twee derde gehouden door partijen rond (de familie) [betrokkene 1] en voor een derde door partijen gerelateerd aan (de familie) [betrokkene 2]. De DC-groep houdt zich bezig met de ontwikkeling en verhandeling van een systeem van post-paid tankkaarten dat diplomaten en medewerkers van internationale instellingen in staat stelt om voor een bepaald overeengekomen quotum belasting- en accijnsvrij brandstof te tanken. Deze kaart zal hierna worden aangeduid als: de DF-kaart.
1.2 Van de DC-groep ma(a)k(t)en verder deel uit:
- Fuel Service, opgericht in 2008, die zich bezighoudt met het commercialiseren van de DF-kaart;
- DCC Operations B.V. (hierna: DCC Operations), opgericht in mei 2010, die zorgdraagt voor de administratieve werkzaamheden en de technische begeleiding van het DF-kaartproject;
- DCC Exploitation Beheer B.V. (hierna: DCC Exploitation), opgericht op 9 juni 2008, die zich bezighield met de ontwikkeling van de DF-kaart en die op 7 juni 2011 failliet is verklaard.
1.3 [verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6], via zijn vennootschap Newday, en [verweerster 7] hebben vanaf 2009 of 2010, op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, werkzaamheden voor DCC Exploitation verricht in het kader van het DF-kaartproject. Ook [betrokkene 3] heeft in 2010 werkzaamheden voor DCC Exploitation verricht.
1.4 De DC-groep werkt sinds 2007 samen met Atos Worldonline SAS (hierna: Atos). Atos heeft aan de hand van de aan de DF-kaart te stellen eisen specificaties opgesteld voor de daarvoor benodigde software (hierna: de DC-Specificaties) en heeft vervolgens de software voor die kaart ontwikkeld. De door Atos voor de DF-kaart geleverde software bestaat uit een combinatie van standaardsoftware van Atos (Solaris) en door Atos op maat gemaakte software (hierna: DC-Customized Software).
1.5 In juni 2010 of eerder hebben in ieder geval [verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6] en [verweerster 7] het plan opgevat om een nieuw project te starten onder de naam Forax. Doel van dit project is de ontwikkeling van software (hierna: de Forax-Software) voor een post-paid tankkaart voor diplomaten en medewerkers van internationale instellingen waarmee voor een bepaald volume btw- en accijnsvrij brandstof kan worden gekocht bij bepaalde oliemaatschappijen.
1.6 Op 8 juli 2010 hebben [verweerder 3], [verweerder 6] en [betrokkene 2] een bezoek gebracht aan Atos. In juli 2010 zijn de overeenkomsten tussen DCC Exploitation en [verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6]/Newday, [verweerster 7] en [betrokkene 3] beëindigd.
1.7 In juli 2010 is versie 14.1 van het tot de DC-Specificaties behorende ‘Functional Design’ van Atos tot stand gekomen (hierna: DC-Functional Design 14.1).
1.8 Eveneens in juli 2010 is [verweerder 6] begonnen met het opstellen van een document waarin werd beschreven aan welke doelen en functionaliteit de te ontwikkelen Forax-software zou moeten voldoen.
1.9 Op 10 augustus 2010 is vanuit het testaccount van [verweerder 6] bij DCC Exploitation ingelogd op het DF-kaartsysteem bij Atos.
1.10 In september 2010 heeft [verweerder 3] de Belgische vennootschap NV Forax opgericht. [verweerder 3], [verweerder 6], [verweerder 4] en [verweerster 7] zijn na hun vertrek bij DCC Exploitation werkzaam geworden bij NV Forax.
1.11 Een of meer (rechts-)personen van Forax c.s. hebben in september/oktober 2010 aan softwareontwikkelaar Flusso B.V. de opdracht gegeven om de Forax-Software te ontwikkelen. [verweerder 6] heeft daarvoor specificaties/een functioneel ontwerp geschreven (hierna: de Forax-Specificaties), waarvan versie 1.0 in oktober/november 2010 klaar was. Vervolgens heeft Flusso B.V. de broncode voor de Forax-Software geschreven. Medio januari 2011 was er een gereed product, dat ook wel als ‘TrAX-software’ wordt aangeduid.
1.12 In oktober 2010 heeft Shell – die per februari 2011 een nieuwe tankkaart nodig had – de onderhandelingen met DC c.s. over gebruik van de DF-kaart afgebroken en is zij in zee gegaan met Forax c.s.. Vanaf januari 2011 hebben Forax c.s. alle bestaande diplomatenaccounts van Shell overgenomen.
1.13 Op 10 februari 2011 hebben DC SA en Atos een contract getekend (hierna: de Atos-overeenkomst), waarin onder meer het volgende is bepaald (Atos = ‘Supplier’; DC AS = ‘Client’):
“I. DEFINITIONS
(…)
“Customized Software” means software developed on behalf of the Client on the basis of the functional and/or techical specifications drawn up in relation to Client’s specific requirements and updated at the occasion of each change
(…)’
14. INTELLECTUAL PROPERTY RIGHTS
14.1 Supplier’s Rights
(…)
Customized Software
The Supplier may develop software on the basis of functional specification files drawn up in relation to Client’s specific requirements that will be part of the System.
Subject to Supplier’s rights to its pre-existing technical elements and to Supplier’s software and third party software, Client shall, after payment in full of development costs, hold all property rights attached to this Customized Software. Supplier hereby assigns to Client all right, title and interest in these specific developments. Including all the author rights (…) as well as all (…) trade secret rights (…).
It is however specified that much Customized Software may be closely linked to and dependent on Supplier monitors and/or standard software, as clearly are customized versions of standard software. Client’s property rights relating to Customized Software shall not resu[s]lt in any implicit or other rights to Supplier monitors and standard software programs for them.
(…)
17. TERM OF AGREEMENT
This Agreement shall enter into effect retroactively on the 1st October 2009
(…).”
1.14 Op 9 januari 2012 is de Nederlandse vennootschap Forax B.V. opgericht.
2. Procesverloop
2.1
Op 30 juli 2012 zijn DC c.s. deze procedure tegen Forax c.s. begonnen met als inzet primair een auteursrechtinbreukverbod met nevenvorderingen met betrekking tot de DC-Customized Software, met inbegrip van de DC-Specificaties, op straffe van verbeurte van dwangsommen en schadevergoeding en/of winstafdracht op te maken bij staat, alles met een proceskostenveroordeling ex. art. 1019h Rv.
Een tweede grondslag is onrechtmatig handelen (oneerlijke concurrentie) van Forax c.s. jegens DC c.s. in de vorm van (het profiteren van) inbreuk op de rechten van DC c.s., het hen onrechtmatig concurrentie aandoen en stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van DC c.s. af te breken.
Forax c.s. voeren onder meer aan dat de DC-Specificaties slechts een loutere opsomming van verschillende functies betreft die het computerprogramma moet vervullen, deze niet oorspronkelijk zijn en dus niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en dat DC SA niet beschikt over auteursrechten met betrekking tot de DC-Customized Software. Mocht DC c.s. zich wel op auteursrechten kunnen beroepen, dan betwist Forax c.s. dat zij daarop inbreuk maakt, nu de Forax-Software een volledig eigen schepping van Flusso B.V. is.
2.2
Rechtbank Den Haag heeft in een eindvonnis van 23 juli 20144.de vorderingen van DC c.s. afgewezen en hen in de door Forax BV, NV Forax, [verweerder 3], [verweerder 4], Newday Consult, [verweerder 6] en [verweerster 7] gevorderde proceskosten ex. art. 1019h Rv verwezen ter hoogte van € 211.700,21 en aan de zijde van [betrokkene 3] de proceskosten conform het liquidatietarief begroot op € 1.171,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van enige auteursrechtelijke bescherming van de DC-Specificaties voor zover het gaat om de wijze waarop de functionaliteit wordt beschreven (rov. 4.10), dat de auteursrechten met betrekking tot de DC-Customized Software en de DC-Specificaties bij DC SA berusten (rov. 4.14), maar dat niet kan worden vastgesteld dat Forax c.s. inbreuk maken op de auteursrechten van DC c.s. ten aanzien van de DC-Customized Software en/of de DC-Specificaties - althans dat DC c.s. daartoe onvoldoende concrete onderbouwing verschaft (rov. 4.33). De door DC c.s. aangevoerde omstandigheden kunnen volgens de rechtbank ook niet de conclusie dragen dat Forax c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens DC c.s. (rov. 4.38).
2.3
In het door DC c.s. hiertegen ingestelde hoger beroep, waarin DC c.s. hun eis hebben vermeerderd door het gevorderde stakingsbevel zich ook te laten uitstrekken tot de TrAX System Software en een aditionele nevenvordering op te voeren, heeft hof Den Haag bij arrest van 2 februari 2016 het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover daarin de proceskosten aan de zijde van Forax c.s. zijn begroot op meer dan € 106.795,-. Voor het overige is het vonnis bekrachtigd.
Het hof heeft daartoe – voor zover in cassatie nog van belang – het volgende overwogen:
“Auteursrecht: inleiding
4.1
Het toepasselijke Nederlandse auteursrecht moet worden uitgelegd in het licht van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: de Auteursrechtrichtlijn, kortweg: ARl) en van Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, voorheen richtlijn 91/250/EEG, (hierna: de SoftwareRl)). De SoftwareRl heeft blijkens artikel 1, leden 1 en 2, betrekking op het auteursrecht op de uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma, waaronder is begrepen: voorbereidend materiaal (hierna: software-auteursrecht). De ARl heeft betrekking op het auteursrecht op andere werken (hierna: regulier auteursrecht).
4.2
In zijn arrest van 2 mei 2012 in zaak C-406/015.‘SAS/WPL’ heeft het HvJEU onderstreept dat de functionaliteit van een computerprogramma/het voorbereidend materiaal niet een uitdrukkingswijze daarvan als bedoeld in artikel 1 lid 2 SoftwareRl vormt omdat anders ideeën zouden kunnen worden gemonopoliseerd (punten 39 en 40).
4.3
Bij de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen van DC c.s. gaat het onder meer om het bewerkingsrecht dat is vastgelegd in artikel 12 BC en dat voor het Nederlands recht is geregeld in artikel 13 Aw. De in het kader van dit artikel aan te leggen toets is of de auteursrechtelijk beschermde trekken van het oorspronkelijke werk worden overgenomen (zie o.m. rov. 4.2(e) van HR 12 april 2013, NJ 2013/502 ‘[A]/Fikszo’), met dien verstande dat bij de hier niet aan de orde zijnde terreinen van industriële vormgeving en TV-formats tevens naar de totaalindruk moet worden gekeken. De SoftwareRl voorziet in artikel 4 lid 1 b) in een communautair bewerkingsrecht voor specifiek het software-auteursrecht. In de ARl is het bewerkingsrecht niet met zoveel woorden genoemd. Het is evenwel niet uit te sluiten dat voor het reguliere auteursrecht het bewerkingsrecht geacht moet worden in de ARl besloten [te] liggen, gezien:
- de – in onder meer punt 189 van het arrest van het HvJEU van 4 oktober 2011 in de zaken C-403/08 en 429 /08 (‘Premier League/Murphy’) neergelegde – uitgangspunten dat de ARl moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de BC en dat de lidstaten dienen te voldoen aan de artikelen 1-21, en dus ook artikel 12, daarvan, in samenhang beschouwd met de eerste zinsnede van punt 27 van het arrest van het HvJEU van 22 januari 2015 in zaak C-419/13 (‘Allposters’), waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het HvJEU zich tot uitleg van artikel 12 BC bevoegd acht;
- het feit dat de ARl in artikel 5 lid 3k voorziet in een beperking op de in die richtlijn bedoelde rechten voor parodieën, hetgeen – omdat parodieën uit bewerkingen bestaan (vgl. punt 33 van HvJEU 03-09-2014, zaak C-201/13 ‘Suske & Wiske’) – impliceert dat het bewerkingsrecht tot de in die richtlijn bedoelde rechten behoort;
- de omstandigheid dat voor het software-auteursrecht het bewerkingsrecht al expliciet is geharmoniseerd.
Er is geen reden om aan te nemen dat, indien het bewerkingsrecht ook in de ARl zou zijn geharmoniseerd, daarbij een ander criterium zou gelden dan het in Nederland gehanteerde – en ook bij het bewerkingsrecht van de SoftwareRl toepasselijk te achten – criterium op basis van de auteursrechtelijk beschermde trekken.
4.4
De Forax-Software heeft (grotendeels) dezelfde functionaliteit als de DC-Customized Software (vgl. de punten 22 en 23 van de PA6.van Forax c.s.). Gelet op het in rov. 4.2 overwogene kan (louter) een overeenstemmende functionaliteit geen auteursrechtinbreuk opleveren. Door DC c.s. is de broncode van de DC-Customized Software niet overgelegd (zie ook punten 102 en 103 MvG), zodat niet kan worden beoordeeld of er op (bron-)codeniveau overeenstemming bestaat tussen deze software en de Forax-Software. Voor zover de vorderingen van DC c.s. zijn gebaseerd op de – betwiste, zie punt 38 MvA – stelling dat de Forax-Software een inbreukmakende verveelvoudiging is van de DC-Customized Software (vgl. punt 108 MvG) zijn zij reeds om die reden niet toewijsbaar. In dit verband is verder van belang dat in het door DC c.s. als productie 110 in het geding gebrachte en ter onderbouwing van hun stellingen ingeroepen ‘Beschrijvend verslag inzake namaakbeslag’ d.d. 11 mei 2015 van de gerechtsdeskundige in de Belgische procedure, Van Roosmalen (hierna: het Van Roosmalen-verslag) is opgemerkt dat de Forax-Software in technische uitvoering verschilt van de DC-Customized Software en daarom niet ‘als relevant’ kan worden beschouwd (blz. 72). Dit duidt er op dat tussen de uitdrukkingswijzen van deze programma’s onvoldoende overeenstemming bestaat, hetgeen er op wijst dat de Forax-Software niet een bewerking in de zin van artikel 4 lid 1 sub b SoftwareRl vormt van de DC-Customized Software.
4.5
DC c.s. hebben de auteursrechtelijke grondslag van hun vorderingen verder gebaseerd op het volgende, uit vijf hoofdstellingen bestaande betoog:
i) Atos was de maker van de DC-Customized Software en van de voor de vervaardiging daarvan gebruikte DC-Specificaties;
ii) Bij de Atos-overeenkomst is het auteursrecht op de DC-Customized Software en de DC-Specificaties overgedragen aan DC SA;
iii) a) De DC-Specificaties vallen als ‘voorbereidend materiaal’ onder ‘computerprogramma’ in de zin van de SoftwareRl (MvG punten 66 en 198);
b) Daarnaast zijn die specificaties een volgens het reguliere auteursrecht beschermd werk (MvG punten 56 en 198);
iv) De Forax-Specificaties zijn in belangrijke mate gekopieerd van/ontleend aan de DC-Specificaties (MvG punten 24, 41 en 44, 1e bulletpoint); er zijn tal van functionele en tekstuele elementen overgenomen (MvG punten 188 en 202), en wel in zeer substantiële mate (MvG punt 198);
v) Ook de resulterende Forax-Software, die is ontwikkeld op basis van de Forax-Specificaties, vormt een verveelvoudig/bewerking van de DC-Specificaties (MvG punten 24, 44, 2e bulletpoint, 105-107, 111 en 201; AU7.punt 42; PA punt 44).
Van deze hoofdstellingen van DC c.s. – hierna: de Hoofdstellingen – is alleen de eerste geheel onbestreden gebleven. De andere Hoofdstellingen zijn in meerdere of mindere mate betwist.
4.6
Wat de specificaties betreft, hebben DC c.s. zich alleen concreet beroepen op enerzijds het DC-Functional Design 14.1 van juli 2010 en anderzijds de versies 0.1 en 1.9 van de Forax-Specificaties (blz. 2 van de akte houdende aanvulling producties 109 t/m 113; punt 23 PA; punt 116 MvG). Het hof zal zich bij zijn onderzoek tot deze versies beperken.
(…)
Auteursrecht: Hoofdstelling iii)a)
6.1
Hoofdstelling iii)a) van DC c.s., inhoudende dat het DC-Functional Design 14.1 is aan te merken als ‘voorbereidend materiaal’ in de zin van artikel 1 lid 1 SoftwareRl, is door Forax c.s. betwist, waarbij zij onder meer hebben aangevoerd dat: - het DC-Functional Design 14.1 ‘bol staat’ van de beschrijvingen van functionaliteiten (punt 60 PA), en functionaliteit van auteursrechtelijke bescherming is uitgesloten, hierna: het Functionaliteitsargument (zie o.m. blz. 26 MvA); - voor het omzetten van het DC-Functional Design 14.1 in een computerprogramma nog een programmeerslag nodig is waarbij creatieve en oorspronkelijke keuzes moeten worden gemaakt, hierna: het Creatieve Keuze-argument (punten 44 en 57 MvA; punten 73-79 PA).
6.2
De zinnen/zinsdelen die volgens Ephorus/Mulder door Forax c.s. uit het DC-Functional Design 14.1 zijn overgenomen, zijn alle zinnen/zinsdelen in de Engelse of Franse taal van het volgende type:
- ‘Page The top of the screen will show information identifying the account’ (zie onder meer de voorbeelden 5.15, 5.20 en 5.22 in het Mulder II-rapport);
- ‘Your password is: (…)
Please remember that you will also be required to provide your user ID at log on. Your user ID has been provided to you in the welcome email. You are asked to change your password at first log on. The new password must be between 6 and 32 characters in lenghth and must contain both letters and numbers. In the event of any queries please contact’ (voorbeeld 5.35 in het Mulder II-rapport);
- ‘The last line will show a sub-total for product quantity and product invoice value’ (voorbeeld 5.38 in het Mulder II-rapport).
6.3
Uit de in rov. 4.2 vermelde passages uit het ‘SAS/WPL’-arrest van het HvJEU blijkt dat voor zover materiaal een beschrijving bevat van de functionaliteit van het computerprogramma, het niet als ‘voorbereidend materiaal’, en dus ook niet als ‘computerprogramma’ in de zin van de SoftwareRl kan worden beschouwd.
6.4
Onder ‘functionaliteit’ als bedoeld in het ‘SAS/WPL’-arrest moet worden verstaan: het geheel van mogelijkheden dat een informatiesysteem biedt, de kenmerkende acties van het programma of, kort gezegd, de dienst die de gebruiker van een computerprogramma ervan verwacht (zie punt 52 van de conclusie van de AG bij het ‘SAS/WPL’-arrest, waarbij opmerking verdient dat punt 40 van dat arrest verwijst naar het op punt 52 voortbouwende punt 57 van de conclusie). Het DC-Functional Design 14.1 vormt – zo blijkt uit de in rov. 6.2 weergegeven voorbeelden daaruit – niet een functionele omschrijving van het programma in deze globale zin, maar bevat ‘functionele specificaties’ met, in de woorden van Van Roosmalen (blz. 18 van zijn rapport), een ‘detailbeschrijving van de soort van invoergegevens die een programma moet verwerken en het type uitvoer dat wordt verlangd’. Hiervoor is tevens bevestiging te vinden in de in punt 44 MvA door Forax c.s. geciteerde passage uit het rapport (punt 5.1.2) van hun deskundige ir. Huys:
‘Belangrijk is dat in het geval van Forax de specificaties eerder functioneel zijn (leest bij wijze van spreken als een roman voor de business user), terwijl bij (DC c.s.) de specificaties veeleer technisch zijn en bij momenten behoorlijk onbegrijpelijk voor de leek’.
Door DC c.s. is derhalve terecht opgemerkt dat het DC-Functional Design 14.1 méér is dan een enkele opsomming van (gewenste) functies of functionaliteiten (MvG onder 66; PA onder 24). Dit brengt met zich dat het DC-Functional Design 14.1 niet van bescherming van het software-auteursrecht kan worden uitgesloten op de grond dat het alleen maar een functionele omschrijving zou geven. Het Functionaliteits-argument van Forax c.s. faalt. Over hun Creatieve Keuze-argument wordt het volgende overwogen.
6.5
In punt 7 van de considerans van de SoftwareRl wordt over de term ‘computerprogramma’ in achtereenvolgens de Nederlandse, Engelse en Duitse tekstversie het volgende vermeld:
- ‘Deze term moet eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvatten dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende materiaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden’;
- ‘This term also includes prepatory design work leading to the development of a computer program provided that the nature of the prepatory work is such that a computerprogram can result from it at a later stage’;
- ‘Dieser Begriff umfasst auch Entwurfsmaterial zur Entwicklung eines Computerprogramms, sofern die Art der vorbereitenden Arbeit die spätere Enstehung eines Computerprogramms zulässt’.
In het ‘SAS/WPL’-arrest heeft het HvJEU – onder verwijzing naar zijn arrest van 22 december 2010 in zaak C-393/09 ‘Softwareova’ – gepreciseerd dat de SoftwareRl bescherming biedt aan de uitdrukkingswijze van voorbereidend materiaal ‘capable of leading (…) to (…) the subsequent creation’ van een computerprogramma (punt 37).
Uit deze passages blijkt:
- dat onderscheid moet worden gemaakt tussen i) voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma en ii) voorbereidend materiaal dat (nog) niet van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma, en
- dat uitsluitend voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma, door de Softwarerichtlijn wordt beschermd; zulk voorbereidend materiaal draagt (al) de kenmerken van de uitdrukkingswijze van het computerprogramma in zich.
Wanneer er nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen, kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma.
6.6
Forax c.s. hebben gewezen op blz. 10 van het rapport dat dr. Van Otterloo in hun opdracht heeft opgemaakt (hierna: het Van Otterloo-rapport, zie punt 59 MvA). Daar wordt een voorbeeld gegeven van een ontwerp dat zegt dat ‘een bepaald getal bovenaan een scherm of pagina moet staan’. De in rov. 6.2 genoemde beschrijvingen in het DC-Functional Design 14.1 zijn hiermee vergelijkbaar. Direct na de zojuist geciteerde zinsnede wordt in het Van Otterloo-rapport het volgende opgemerkt:
‘De programmeur zal zelf nog moeten bepalen hoe en waar deze waarde berekend en opgeslagen moet worden, welke validatie er in de verschillende stappen nagegaan moet worden en welk datatype er exact gebruikt moet worden in de implementatie’.
In het – op deze onderdelen niet betwiste (zie punt 21, 3ᵉ bulletpoint, van de PA van DC c.s.) – Van Otterloo-rapport wordt hierop aansluitend geconcludeerd dat het ontwerp ‘alleen een beginpunt is van een softwareontwikkelproces’ en dat ‘bij de uitwerking van (het ontwerp) in werkende software (…) nog veel belangrijke beslissingen (worden) genomen’. Op blz. 18 van het door DC c.s. zelf in het geding gebrachte en door hen als cruciaal aangemerkte (punt 4 PA) Van Roosmalen-rapport is iets vergelijkbaars te lezen:
‘Het weze opgemerkt, dat verschillende ICT-opdrachtnemers op basis van zelfs hetzelfde document ‘functionele specificaties’ sterk verschillende programma’s kunnen maken die weliswaar allen aan de beschreven noden van de opdrachtgever/klant voldoen, maar onderling sterk van elkaar verschillen in gebruikte tools, technieken en uitvoeringswijzen’.
In het licht van dit een en ander had de stelling van DC c.s., dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag/een kleine stap (punt 105 MvG; punt 42 AU, punten 24 en 25 PA) waarbij niet of nauwelijks meer creatieve keuzes worden gemaakt, een nadere onderbouwing behoeven, die evenwel ontbreekt. Het moet er daarom met Forax c.s. voor worden gehouden dat om van het DC-Functional Design 14.1 tot een computerprogramma te komen, nog een programmeerslag met creatieve keuzes ten aanzien van de in dat programma te gebruiken tools, technieken en uitvoeringswijzen, moet worden gemaakt. Dit betekent, gelet op in rov. 6.5 in fine overwogene, dat het DC-Functional Design 14.1 – ook al is het méér dan een opsomming van functionaliteiten (zie rov. 6.4) – niet kan worden aangemerkt als voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het in een computerprogramma kan resulteren. Het Creatieve Keuze-argument van Forax c.s. treft dus doel.
6.7
Hoofdstelling iii)a) van DC c.s. gaat, zo volgt hieruit, niet op: op het DC-Functional Design 14.1 rust geen software-auteursrecht.
6.8
Hoofdstelling iii)b) van DC c.s. is niet betwist voor zover zij inhoudt dat het DC-Functional Design 14.1 als geheel door het reguliere auteursrecht wordt beschermd (zie punt 65 MvA).
(…)
Oneerlijke concurrentie; inleidende opmerkingen
10.1
Het beroep van DC c.s. op oneerlijke concurrentie berust op de stellingen dat Forax c.s.: I. geheime know how over:
i) de DC-Specificaties/DC Customized Software, hierna: know how i);
ii) klantgegevens betreffende de diplomaten, hierna: know how ii),
van DC c.s. ‘afhandig hebben gemaakt’ en deze vervolgens hebben gebruikt om DC c.s. te beconcurreren;
II. Shell als klant van DC c.s. hebben weggekaapt;
III. een plan hebben gesmeed om DCC Exploitation failliet te laten gaan (door DC c.s. aangeduid als: het Plan).
Oneerlijke concurrentie: know how i)
11.1
Bij know how i) gaat het om de know how die heeft geleid tot, en is gelegen in, de DC-Specificaties en de DC-Customized Software (punt 259 MvG), en meer in het bijzonder om de know how die is gelegen in het DC-Functional Design 14.1, aangezien dit het document is dat volgens DC c.s. door Forax c.s. is gebruikt bij het tot stand brengen van de Forax-Software, hetgeen onder 9.1 ook is vastgesteld.
11.2
In de visie van DC c.s. komt deze know how toe aan DC SA. Uit de stellingen van DC c.s. in met name de punten 2 (met de verwijzing naar hun ‘Tijdslijn’, bijlage 3 bij productie 82) en 258-261 MvG en de punten 12/13 PA begrijpt het hof dat zij dit als volgt onderbouwen. In de periode 2001-2006 heeft [S] gesprekken met de overheid, diplomaten, oliemaatschappijen, de douane en diplomatenorganisaties gevoerd ter bepaling van de benodigde functies van de DF-kaart. Dit heeft geleid tot een werkwijze voor het concipiëren van een tankkaart volgens een nieuw concept. Al deze know how – hierna: de [S]-know how, kortweg: S-know how – heeft [S] in 2006 ingebracht in DC SA, opgericht op 20 juni 2006. In de periode 2006-2008, voordat DCC Exploitation is opgericht, zijn aan de hand van de S-know how de specificaties voor de software voor de DF-kaart opgesteld en is Atos op basis hiervan het DC-Functional Design en de DC-Customized Software gaan ontwikkelen. In de Atos-overeenkomst zijn alle hiermee samenhangende en tot dan toe aan Atos toebehorende IE-rechten en know how (hierna: de Atos-know how, kortweg A-know how) aan DC SA overgedragen.
11.3
Forax c.s. hebben het verweer gevoerd dat de S-know how niet in DC SA is ingebracht of aan haar is overgedragen, waarbij zij tot – onbetwist, zie de punten 85-87 AU – uitgangspunt hebben genomen dat DC c.s. met de door hen bedoelde inbreng het oog hebben op een overeenkomst van 24 mei 2006 tussen de door [S] vertegenwoordigde vennootschap NZBM B.V. en DC SA (productie 102 van Forax c.s.). Volgens Forax c.s. was deze overeenkomst, en daarmee de gestelde inbreng, een schijnhandeling, ter adstructie waarvan zij hebben gesteld dat de verkopende vennootschap NZBM B.V. ‘niets’ bezat (punt 230 MvG) en dat NZBM B.V. ‘nooit iets (heeft) ontvangen’ van DC SA, die ‘nooit iets (heeft) betaald’ (punt 233 MvG). Voor deze stellingen is in zoverre steun te vinden in productie 103 van Forax c.s., dat daaruit blijkt dat NZBM B.V. in februari 2007 geen ‘bekende baten’ had. Gelet hierop is voormeld verweer van Forax c.s. voldoende onderbouwd. Hoewel dat op hun weg lag (zie rov. 3.8) hebben DC c.s. hiertegenover geen specifiek bewijs aangeboden van hun stelling dat de S-know how in DC SA is ingebracht. Deze stelling van DC c.s. is bijgevolg onbewezen gebleven, zodat het er voor moet worden gehouden dat geen inbreng van de S-know how in DC SA heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat DC SA niet geacht kan worden de gerechtigde te zijn (geweest) met betrekking tot die know how.
11.4.
De A-Know how kan pas bij het sluiten van de Atos-overeenkomst op 10 februari 2011 aan DC SA zijn gaan toebehoren (vgl. rov. 5.1).
11.5
In onder meer punt 13 PA hebben DC c.s. gesteld dat DC SA voordien in ieder geval de rechtmatige gebruiker van de know how was. Gelet evenwel op:
- het feit dat DCC Exploitation op 9 juni 2008 is opgericht om zich te gaan bezighouden met de ontwikkeling van de software voor de FD-kaart, waarin besloten ligt dat sinds haar oprichting juist DCC Exploitation de gebruiker van de S- en A-know how was;
- het verweer van Forax c.s. in punt 278 CvA, dat DC SA een holdingmaatschappij is zonder feitelijke activiteiten of personeel, welk verweer in ieder geval ten aanzien van het onderdeel ‘zonder personeel’ niet is weersproken (vgl. punt 240 MvG waar door DC c.s. wordt opgemerkt dat ‘het’ personeel bij DCC Exploitation in dienst was),
had die stelling van DC c.s. een nadere onderbouwing behoeven die echter ontbreekt, zodat aan die stelling voorbij moet worden gegaan.
11.6
Forax c.s. zijn in de periode tussen de oprichting van DCC Exploitation op 9 juni 2008 en het sluiten van de Atos-overeenkomst op 10 februari 1011 gebruik gaan maken van het DC-Functional Design 14.1, dat een neerslag vormt van de S-know how en (deels) de A-know how. Dit gebruik kan evenwel niet als onrechtmatig jegens DC SA worden aangemerkt omdat DC SA toen noch gerechtigde tot die know how was noch gebruiker daarvan. Door DC c.s. is niet aangevoerd dat het gebruik door Forax c.s. van de know how in de genoemde periode onrechtmatig was jegens Atos. DCC Exploitation heeft alleen met [geïnt.4] en [geïnt.7] geheimhoudings-afspraken gemaakt (zie punt 36 PE van DC c.s; punt 247 MvG), maar niet met [geïnt.3] en [geïnt.6]/Newday. DCC Exploitatie heeft dus niet voldaan aan de voor de bescherming van bedrijfsgeheimen te stellen eis dat redelijke maatregelen zijn genomen om de informatie geheim te houden, zodat deze vennootschap zich niet met vrucht op know how-bescherming had kunnen beroepen (vgl. artikel 39 TRIPS-Verdrag en de punten 211 en 215 MvA). Bij deze stand van zaken kan het feit dat Forax c.s. na 10 februari 2011 de know how zijn blijven gebruiken niet alsnog een onrechtmatige daad jegens DC SA als de (beweerdelijk) nieuwe rechthebbende op de A-know how opleveren. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat DC c.s. niet hebben gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank in rov. 4.36 van haar vonnis, dat Forax c.s. met hen (DC SA en Fuel Service) geen afspraken tot geheimhouding hebben gemaakt. Dat, zoals DC c.s. in de punten 247, 252 en 262 MvG hebben opgemerkt, Esso met inbegrip van haar toenmalige werknemers [geïnt.6] en [geïnt.4], gebonden was aan in 2006/2008 overeengekomen geheimhoudingsbedingen met DC SA, kan niet met zich brengen dat [geïnt.6] en [geïnt.4] ook bij werkzaamheden die zij na de beëindiging van hun dienstverband met Esso zijn aangevangen, jegens DC SA tot geheimhouding verplicht waren.
11.7
De stelling van DC c.s. onder 240/241 MvG, dat in een structuur als die van de DC-groep een onrechtmatige daad jegens de dochter DCC Exploitation tevens heeft te gelden als een onrechtmatige daad jegens de moeder DC SA, kan, daargelaten of jegens die dochter wel onrechtmatig is gehandeld, niet worden aanvaard. Met hetgeen DC c.s. daartoe hebben aangevoerd – namelijk dat de moeder rechtstreeks schade lijdt doordat zij niet meer met dezelfde mogelijkheden van succes binnen dat groepsverband haar bedrijf kan ontwikkelen en daardoor de beoogde royaltybetalingen door haar dochters misloopt – is niet voldoende duidelijk en gemotiveerd gesteld dat er sprake is van (niet alleen rechtstreekse schade maar ook) rechtstreeks onrechtmatig handelen jegens die moeder als bedoeld in HR 02-05-1997, NJ 1997, 662 ‘Kip/Rabobank’. Het plan om DCC Exploitation te laten failleren (punten 239 en 245 MvG) is daarvoor onvoldoende, alleen al omdat dat plan niet is doorgegaan, zoals onder 15.1 nader zal worden toegelicht. Het beroep dat DC c.s. in punt 244 MvG hebben gedaan op waardevermindering van de door DC SA gehouden aandelen in DCC Exploitation faalt eveneens: er zijn geen omstandigheden gesteld die van dien aard zijn dat een uitzondering op de hoofdregel dat dergelijke afgeleide schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, is gerechtvaardigd.
Oneerlijke concurrentie: know how ii)
12.1
Know how ii) wordt gevormd door de klantgegevens betreffende de diplomaten die naar stelling van DC c.s. onder Fuel Service vallen (punt 268 MvG). Niet betwist is dat bij Forax c.s. een overzicht is aangetroffen van diplomaten die klant waren bij DC c.s. inclusief contactgegevens, quota, resterende quota etc. Volgens DC c.s. moeten Forax c.s. dit overzicht hebben gebruikt. Al in de CvA (punten 113 en 308-312) hebben Forax c.s. onder verwijzing naar een verslag van KPMG van 21 september 2012 gemotiveerd uiteengezet dat en waarom dit niet het geval is: van de 2.085 klanten van Forax N.V. en de 796 klanten van Fuel Service op 2 juli 2010 zijn er 125 overlappend (het grootste deel van de Forax-diplomaten werd voorheen door Shell zelf bediend), waarvan er 65 door Shell België zijn gemigreerd naar Forax, zodat er een ‘zuivere’ overlap is van 60, waarvan er 50 thans nog als actieve klant van Forax c.s. kunnen worden aangemerkt. Dit is door DC c.s. niet betwist, in punt 37 PE8.hebben zij de overlap van – naar zij zelf opmerken: ‘slechts’ – 125 klanten erkend. Dit alles overziend kan niet worden gezegd dat Forax c.s. het klantenbestand van DC c.s. hebben gebruikt.
Oneerlijke concurrentie: resume met betrekking tot de know how
13.1
Voor zover DC c.s. nog know how zouden zien in de gegevens over de klanten-oliemaatschappijen (zie punt 267 MvG) kan in het licht van de onweersproken stelling van Forax c.s., dat er slechts 5 a 6 aanbieders van olieproducten zijn (punt 233 MvA) niet worden volgehouden dat dit geheime kennis betreft.
13.2
Het onder 11.1 t/m 11.7, 12.1 en 13.1 resumerend: niet kan worden vastgesteld dat Forax c.s. op een manier die onrechtmatig is ten opzichte van DC c.s. geheime know how van DC c.s. hebben verworven of gebruikt.
Oneerlijke concurrentie: het wegkapen van Shell
14.1
Het beroep van DC c.s. op oneerlijke concurrentie berust verder op de stellingen dat (zie punt 273 MvG):
- Forax c.s. Shell, met wie DC c.s. al in verregaande onderhandeling waren, van hen hebben weggekaapt (zie rov. 1.l);
- Forax c.s. Shell daarbij een alternatief hebben weten te bieden door onrechtmatig te handelen bij de ontwikkeling van haar software;
- Forax c.s. aldus substantieel afbreuk hebben gedaan aan het bedrijfsdebiet van DC c.s..
Forax c.s. betwisten dat hierbij sprake is van onrechtmatig handelen van hun kant. Zij hebben gewezen op een email van [betrokkene 4] van Shell van 7 oktober 2010 waarin als reden voor het afbreken van de onderhandelingen met de DC-groep onder meer staat vermeld dat ‘de financiële structuur onduidelijk is’ (punten 112 en 113 CvA; punt 244 MvA). Gelet hierop, het falen van de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen van DC c.s. en het onder 13.2 overwogene, is er onvoldoende grond voor het oordeel dat Forax c.s. onrechtmatig jegens DC c.s. hebben gehandeld door Shell als klant over te nemen, wat er verder ook zij van de door DC c.s. voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep genoemde ‘dubbelspel’ van Shell.
Oneerlijke concurrentie: het Plan
15.1
Dat Forax c.s. medio 2010 samen met [betrokkene 2] het Plan zouden hebben gesmeed om DCC Exploitation failliet te laten gaan teneinde de DC-software uit de boedel te kunnen verkrijgen (MvG punt 212) kan, anders dan DC c.s. menen, geen gewicht in de schaal leggen, reeds omdat dit plan geen doorgang heeft gevonden; DC c.s. hebben zelf opgemerkt dat het hierbij de bedoeling van Forax c.s. en [betrokkene 2] was dat het bedrijf in september (van, zo begrijpt het hof, 2010) al failliet zou zijn (punt 4 PE), maar dat het faillissement niet op korte termijn kon worden bewerkstelligd (zie punten 21, 32, 215 en 220 MvG, vgl. ook punt 241 MvA). Met het pas veel later, in juni 2011, uitgesproken faillissement hadden Forax c.s. geen bemoeienis; zij hadden daar ook geen belang bij omdat de Forax-Software toen al was ontwikkeld en hun tankkaart-systeem toen al was opgestart (CvA onder 215). Door Forax c.s. is verder onbestreden gesteld dat uit de boedel van DCC Exploitatoin niets is overgedragen (CvA onder 281).
15.2
Met hun stelling dat het Plan toch is uitgevoerd, doelen DC c.s. klaarblijkelijk op de in de in de rovv. 1.e t/m 1.l en 9.1 vermelde feiten (zie punt 215 MvG), doch uit het hiervoor overwogene volgt dat daarin geen onrechtmatige daad jegens DC c.s. is te zien. Het door DC c.s. op blz. 85 bij D.ii), 3ᵉ bulletpoint gedane bewijsaanbod met betrekking tot het Plan wordt als niet relevant althans onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.
Oneerlijke concurrentie: afsluiting
16.1
Het onder 10.1 t/m 15.2 overwogene brengt met zich dat ook de oneerlijke concurrentie-grondslag van de vorderingen van DC c.s. niet opgaat.
Slotsom en kosten
(…)
17.3
Met grief 13 hebben DC c.s. zich gekeerd tegen de door de rechtbank ten gunste van Forax c.s. uitgesproken proceskostenveroordeling die – op basis van het uitgangspunt dat de vorderingen allen betrekking hebben op IE-rechten (rov. 4.41 van haar vonnis) – met toepassing van artikel 1019h Rv is vastgesteld op het door hen gevorderde bedrag van € 211.700,21. In de visie van DC c.s. komt hooguit een bedrag van € 74.547,08 voor vergoeding in aanmerking.
17.4
Ter onderbouwing van grief 13 is door DC c.s. onder meer betoogd dat sprake is van een gemengde grondslag, namelijk auteursrechtinbreuk en onrechtmatige daad, en dat alleen voor eerstgenoemde grondslag, die 50 % van het geschil uitmaakt, artikel, 1019h Rv kan worden toegepast (MvG onder 286-290). Dienaangaande wordt allereerst overwogen dat uit het voorgaande blijkt dat – anders dan Forax c.s. stellen (punt 129 PA) – in dit geding inderdaad een gemengde grondslag aan de orde is. Met hun tegen het betoog van DC c.s. voorts ingebrachte argument in punt 255 MvA, dat in de eerste aanleg geen van partijen een onderverdeling in verschillende grondslagen heeft gemaakt, zien Forax c.s. de herkansingsfunctie van het hoger beroep over het hoofd. Aangezien Forax c.s. zelf geen verdelingssleutel hebben genoemd, zal het hof uitgaan van de door DC c.s. voorgestelde en redelijk te achten 50/50-verdeling. Dit betekent dat hun grief 13 in zoverre slaagt en dat de artikel 1019h Rv-kosten voor de eerste aanleg ten hoogste op (€ 211.700,21 : 2 =) € 105.850,11 kunnen worden gesteld.
17.5
Verder hebben DC ter onderbouwing van hun grief 13 betoogd dat van het bedrag van € 211.700,21 een bedrag van € 59.086,06 ten onrechte is opgegeven (MvG onder 284 en 285). Omdat het bedrag van € 59.086,06 binnen de vermindering met € 105.850,- valt die zojuist is toegepast op het bedrag van € 211.700,21 (evenals overigens de in punt 289 MvG genoemde kosten van het in rov. 12.1 vermelde KPMG-verslag) kan dat betoog van DC c.s. echter niet worden beschouwd als een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave van Forax c.s. In zoverre gaat grief 13 dus niet op.
17.6
Gelet op het onder 17.4 en 17.5 overwogene zullen de door DC c.s. aan Forax c.s. verschuldigde proceskosten voor de eerste aanleg worden bepaald op € 105.850,- voor de artikel 1019h Rv-kosten, te vermeerderen met € 945,-, zijnde 50% van het liquidatietarief aan de hand van de door de rechtbank toegepaste en in hoger beroep niet betwiste tariefgroep II, in totaal derhalve op € 106.795,-.”
2.4
DC c.s. hebben tijdig beroep in cassatie ingesteld. Forax c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. DC c.s. hebben vervolgens geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, waarna partijen hun standpunten schriftelijk hebben doen toelichten. Daarna is gerepliceerd en gedupliceerd.
3. Bespreking van het principaal cassatieberoep
3.1
Het principaal cassatieberoep omvat vier onderdelen en verschillende subonderdelen.
Onderdelen 1 en 2 klagen over het oordeel in rov. 6.5 en 6.6 dat de DC-Specificaties geen door de Softwarerichtlijn beschermd “voorbereidend materiaal” van een computerprogramma zijn, omdat volgens het hof nog een programmeerslag met creatieve stappen nodig is om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen.
Onderdeel 3 klaagt dat een deel van de onrechtmatige daad-grondslag over het hoofd is gezien door het hof.
Onderdeel 4 is gericht tegen de proceskostenbeoordeling.
Onderdelen 1 en 2: voorbereidend materiaal in de zin van de Softwarerichtlijn
3.2
Onderdelen 1 en 2 van het principaal cassatieberoep klagen over de uitleg van “voorbereidend materiaal” uit art. 1 lid 1 van de Softwarerichtlijn. De kernklacht is dat het hof heeft miskend dat tot “voorbereidend materiaal” alle producten van het ontwikkelingsproces van een computerprogramma horen en dat daar anders dan het hof meent ook materiaal onder valt waarbij nog een programmeerslag met creatieve keuzes moet worden gemaakt om tot een computerprogramma te komen.
Achtergrond9.
3.3
Art. 1 lid 1 van de Softwarerichtlijn luidt als volgt:
“Overeenkomstig deze richtlijn worden computerprogramma’s door de lidstaten auteursrechtelijk beschermd als werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst. De term “computerprogramma” in de zin van deze richtlijn omvat ook het voorbereidend materiaal.”
In de considerans staat dit over “voorbereidend materiaal”:
“(7) Voor toepassing van deze richtlijn moet de tem “computerprogramma” alle programma’s in gelijk welke vorm omvatten, met inbegrip van programma’s die in de apparatuur zijn ingebouwd. Deze term moet eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvatten dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidend materiaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden.”
3.4
In de Toelichting op het Voorstel voor de (oude10.) Softwarerichtlijn is – voor zover relevant – het volgende opgenomen11.:
“ DEEL I: ALGEMEEN
1. Inleiding
1.1
Voor de doeleinden van dit voorstel wordt de term "computerprogramma" gebruikt. Daaronder wordt verstaan een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een gegevensverwerkende machine, een computer, bepaalde taken te laten uitvoeren. Een programma kan, te zamen met het ondersteunende materiaal en het voorbereidende ontwerp-materiaaI, ook “computerprogrammatuur” worden genoemd. Het is de bedoeling dat al dit materiaal onder de bepalingen van dit voorstel valt, voor zover kan worden aangetoond dat met behulp van het betrokken materiaal een soort van programma tot stand is of kan worden gebracht. Het komt evenwel niet raadzaam voor In de richtlijn een
definitie op te nemen om te voorkomen dat deze achterhaald raakt. Wanneer het wegens de aard van het materiaal onmogelijk is daarmee een programma te vervaardigen, zoals bij voorbeeld het geval is met een begeleidende gebruikershandleiding, wordt het materiaal niet beschermd als een onderdeel van het computerprogramma, hetgeen niet wegneemt dat bescherming op grond van het auteursrecht of anderszins mogelijk is. (…)
I. AARD VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM
2.2.
Wat het eigendomsrecht betreft is een computerprogramma — zoals andere werken die door de wetgeving inzake intellectuele eigendom worden beschermd — de vrucht van een scheppende activiteit van de menselijke geest. De wijze van uitdrukking of vastlegging ervan is voor velen wellicht nog onbekend, maar de graad van creativiteit, bekwaamheid en vindingrijkheid die voor het ontwerpen van een programma is vereist, maakt dat een programma evenzeer bescherming verdient als andere werken die door het auteursrecht worden beschermd. Het feit dat computerprogramma's een utilitaire functie hebben, doet hieraan niets af.
2.3
De creativiteit, bekwaamheid en vindingrijkheid waarvan sprake is, komen tot uiting in de wijze waarop het programma wordt uitgewerkt. De door een computerprogramma te vervullen taken moeten worden omschreven en alle mogelijke manieren waarop dit resultaat kan worden bereikt, moeten worden onderzocht. Uit de diverse oplossingen moet een keuze worden gemaakt en er moet worden nagegaan via welke opeenvolgende stappen het eindresultaat kan worden bereikt. De wijze waarop deze stappen worden uitgedrukt, zijn bepalend voor de specifieke kenmerken van het programma, zoals snelheid, doeltreffendheid en zelfs stijl. Een programma, heeft een structuur, met afdelingen en onderafdelingen, waardoorheen de informatie stroomt. Zoals bij andere werken van letterkunde ligt ook bij een computerprogramma een inherente logica ten grondslag aan de wijze waarop de diverse bewerkingsstappen worden voorgesteld.
2.4.
Deze bewerkingsstappen — de algoritmen — waaruit het programma is opgebouwd, dienen niet als zodanig tegen ongeoorloofde vereenvoudiging te worden beschermd. Zij zijn het equivalent van de woorden waarmee een dichter of romanschrijver zijn literaire werk schept, of van wat de penseelstreken zijn voor een schilder of de toonladders voor een componist.
2.5.
Zoals bij werken van letterkunde in het algemeen, dient er pas dan sprake te zijn van bescherming van een computerprogramma wanneer de keuze en het samenbrengen van deze elementen blijk geven van de creativiteit en bekwaamheid van de maker en zijn werk zich daardoor onderscheidt van dat van andere ontwerpers.
2.6.
Het spreekt vanzelf dat hoe eenvoudiger en beperkter de functies zijn die het programma de computer laat uitvoeren, des te eenvoudiger ook het programma zal zijn. Gelijkenissen tussen programma's zijn derhalve onvermijdelijk wanneer de uit te voeren taken vergelijkbaar zijn en het aantal mogelijke oplossingen beperkt. De bewerkingsstappen via welke de computer een taak tot een goed einde brengt, kunnen in verschillende programma's soortgelijk of zelfs identiek zijn, wanneer de taak, de oplossing en de voor de uitvoering vereiste stappen zeer eenvoudig zijn.
Ook zonder kopiëren zou een programmeur in theorie zelfs een geheel programma kunnen vervaardigen dat zeer sterk op bestaande programma's gelijkt, wanneer de uit te voeren taken identiek zijn en de graad van complexiteit van de verrichtingen zeer gering is.
2.7.
In de praktijk echter zijn computerprogramma’s zelden zo eenvoudig dat de makers onafhankelijk van elkaar tot volstrekt identieke programma's zullen komen. Aan de andere kant zijn vele subroutines, waarvan programmeurs bij de opbouw van een programma gewoonlijk gebruik maken, op zich gemeengoed in de sector en kan de oorspronkelijkheid van het programma bestaan in de keuze en het samenbrengen van deze, overigens algemeen bekende elementen.
2.8.
De kwaliteit van een programma met het oog op de uitvoering van de gestelde taak hangt in ruime mate af van de keuzes, die de maker in elke fase van het programma maakt. Deze kwaliteit houdt in dat het programma sneller, gemakkelijker, betrouwbaarder, veelzijdiger of produktiever in het gebruik is dan zijn voorgangers of concurrenten.
DEEL II: ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
Voorwerp van de bescherming
1. De term "computerprogramma" wordt in dit artikel niet nader gedefinieerd. Deskundigen op dit gebied zijn van mening dat elke definitie die in een richtlijn zou worden gegeven van hetgeen onder een programma moet worden verstaan onherroepelijk zal verouderen, aangezien de toekomstige ontwikkeling van de technologie de aard van de programma 's zoals wij deze thans kennen, zal wijzigen.
Gezien de huidige stand van de techniek dient onder de term "programma" te worden verstaan de uitdrukkingswijze in ongeacht welke vorm, taal, notatie of code van een geheel van instructies, waarmede wordt beoogd een computer een bepaalde taak of functie te laten verrichten.
Onder de term dienen alle zowel voor de mens begrijpelijke, als door de machine leesbare programmavormen te worden begrepen, op basis waarvan het programma dat een computer zijn functie laat vervulIen, werd of kan worden tot stand gebracht.
Onder de term worden ook begrepen voorbereidend en ontwerp-materiaaI, zoals stroomschema 's of beschrijvingen van de volgorde van instructies in natuurlijke taal, alsook programma's die in de apparatuur zelf zijn ingebed in blijvende of verwijderbare vorm. Materiaal zoals handleidingen voor gebruik of onderhoud worden niet beschouwd als onderdelen of uitdrukkingsvormen van het programma; indien wezenlijke onderdelen van het programma in de handleiding zijn gereproduceerd, zullen deze evenwel door het auteursrecht op het programma worden beschermd, onafhankelijk van de rechten die eventueel op de handleiding of andere documentatie bestaan.”
3.5
In het Softwarova-arrest12.heeft het HvJEU voor het eerst prejudiciële vragen beantwoord over de (oude) Softwarerichtlijn. Volgens het arrest komt “voorbereidend materiaal” alleen voor bescherming in aanmerking wanneer de reproductie ervan tot het computerprogramma zelf kan leiden. Het ging daar over een GUI, een “grafische gebruikersinterface”. Het HvJEU overwoog:
“36. Ook moet de nadruk worden gelegd op de tweede zin van de zevende overweging van de considerans van richtlijn 91/250, volgens welke de term ‘computerprogramma’ eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerpmateriaal moet omvatten dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende materiaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden.
37. Richtlijn 91/250 beschermt bijgevolg de uitdrukkingswijzen van een computerprogramma en het voorbereidend ontwerpmateriaal, die later respectievelijk tot reproductie van het computerprogramma of tot het computerprogramma zelf kunnen leiden.
38. Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie aangeeft, moet de uitdrukkingswijze van een computerprogramma, wat die ook moge zijn, worden beschermd zodra de reproductie ervan ook de reproductie meebrengt van het computerprogramma zelf, waardoor de computer zijn taken kan uitvoeren.”
Dit is inmiddels vaste Europese rechtspraak, zo volgt uit SAS/WPL-arrest uit 201213.:
“36. Volgens de tweede volzin van de zevende overweging van de considerans van richtlijn 91/250 omvat het begrip “computerprogramma” ook het voorbereidende ontwerpmateriaal dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende materiaal van dien aard is dat et later tot een computerprogramma kan leiden.
37. Richtlijn 91/250 beschermt dus de uitdrukkingswijzen van een computerprogramma en het voorbereidende ontwerpmateriaal die later respectievelijk tot reproductie van het computerporgramma of tot het computerprogramma zelf kunnen leiden (arrest Bezpečnostní sotwarová asociace, reeds aangehaald, punt 37).”
Advocaat-generaal Y. Bot14.vergeleek in zijn conclusie in de Softwarova-zaak “voorbereidend materiaal” op aansprekende wijze met het scenario van een film:
“61. Voorts ben ik van mening dat de uitdrukkingswijze van een computerprogramma, wat die ook moge zijn, moet worden beschermd zodra de reproductie ervan ook de reproductie van het computerprogramma zelf, waardoor de computer zijn taken kan uitvoeren, meebrengt. Dat is volgens mij de betekenis die de wetgever van de Unie aan artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 heeft willen toekennen.
62. Daarom is overigens ook het voorbereidende ontwerpmateriaal beschermd door het auteursrecht op computerprogramma’s, wanneer het de mogelijkheid biedt om een dergelijk computerprogramma tot stand te brengen.15.
63. Dit materiaal kan bijvoorbeeld door de programmeur ontwikkelde structuren of organisatieschema’s omvatten, die kunnen worden omgezet in bron- of doelcode, waardoor een machine het computerprogramma kan uitvoeren.16.Het door de programmeur opgestelde organisatieschema kan worden vergeleken met het scenario van een film.
64. Bijgevolg ben ik van mening dat het begrip „uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma” betrekking heeft op de uitdrukkingswijzen via welke een computerprogramma in staat kan worden gesteld de taken te vervullen waarvoor het is ontworpen.”
3.6
In de literatuur is uitgebreid stilgestaan bij de vraag wat onder voorbereidend materiaal moet worden begrepen (vgl. daarvoor ook de annotaties bij de arresten Softwarova en SAS/WPL, vermeld in de betreffende voetnoten).
Struik, Van Schelven & Hoorneman (Softwarerecht, Recht & Praktijk nr. ICT2, 2010/1.2.10) moesten het nog doen zonder kennis van het Softwarova-arrest en kwamen tot dit:
“Hoewel de Softwarerichtlijn geen definitie van het begrip ‘computerprogramma’ bevat, omvat dat begrip ook ‘het voorbereidend materiaal’ van het computerprogramma. Het voorbereidende materiaal is in de richtlijn dus onderdeel van het meeromvattende begrip computerprogramma; de Engelse versie van de richtlijn spreekt over ‘preparatory design material’. Uit de considerans blijkt dat deze bescherming alleen geldt voor ontwerpmateriaal van een programma dat ‘van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden’.17.Men kan daarbij denken aan een functioneel of technisch ontwerp van de programmatuur of andere programmaspecificaties zoals een Nassi-Schneidermann diagram, een programmastroomdiagram (ook wel aangeduid als PSD of flowchart) of een andere geformaliseerde oplossing voor een programmeervraagstuk.
(…)
Niet al het informatiemateriaal dat in de beginfase van systeemontwikkeling wordt vervaardigd is van een zodanige inhoud dat daaruit in een later stadium een computerprogramma kan worden afgeleid. Dat geldt bijv. voor een datamodel dat in het voortraject van een softwareproject kan zijn opgesteld, de blauwdruk en sjablonen van de informatiestromen binnen een organisatie of een programma van eisen met betrekking tot de te maken programmatuur. In een datamodel zijn doorgaans slechts de relaties tussen de gegevens van een informatiesysteem weergegeven. Daaruit kan op zich nog geen programmacode of een ontwerp van programma-instructies worden afgeleid. Dat doet er niet aan af dat een dergelijk datamodel en blauwdruk van informatiestromen wel als 'gewone' werken, of eventueel als niet-oorspronkelijke geschriften, onder de Auteurswet beschermd kunnen zijn; de beschermingsomvang volgt dan echter niet de regels van de Softwarerichtlijn en de Softwarewet.
Met de uitdrukkelijke bescherming voor ontwerpmateriaal van software spoort de Softwarerichtlijn met de bekende ‘Model Provisions on the Protection of Computer Software’ van de World Intellectual Property Organization (WIPO). Deze reeds uit 1977 daterende modelvoorschriften kenden een beschermingsregime voor de werkcategorie ‘program description’.18.Deze term wordt door WIPO omschreven als ‘a complete procedural presentation in verbal, schematic or other form, in sufficient detail to determine a set of instructions constituting a corresponding computer program.’
Het belang van het feit dat de richtlijn bescherming geeft aan voorbereidend ontwerpmateriaal, is dat de auteursrechthebbende zich onder meer kan verzetten tegen ongeautoriseerde vertalingen en bewerkingen van dit materiaal. Daaronder valt bijv. het omzetten van een functioneel ontwerp in een technisch ontwerp en het transformeren van een ontwerp naar programmacode. Tevens kan de rechthebbende van voorbereidend ontwerpmateriaal optreden tegen de reproductie van een computerprogramma dat aldus op inbreukmakende wijze is vervaardigd.
Systeemontwikkeling is zelden een rechtlijnig proces, zelfs niet als volgens de ontwikkelmethodiek een rechtlijnige aanpak zou zijn voorgeschreven. Bij methoden als ‘software prototyping’, ‘rapid application development’ (RAD), Dynamic Systems Development Method (DSDM), ‘agile programming’ en Scrum wordt een rechtlijnige aanpak zelfs bewust verlaten. Deze methoden gaan uit van een nauwe samenwerking tussen de informaticus en de toekomstige gebruiker van de software. In een dergelijke samenwerking wordt op basis van initiële specificaties bepaalde voorbeeldprogrammatuur ontwikkeld, die vervolgens tijdens het project in een of meer gespreksrondes met de gebruikers wordt getoetst en vervolgens aan de hand van nadere of verfijnde wensen en eisen wordt bijgesteld. Men spreekt daarbij van evolutionair ontwikkelen. Dikwijls heeft het proces van softwareontwikkeling een sterk iteratief karakter. Als gevolg daarvan kunnen de ontwikkelingsstadia niet altijd even duidelijk worden onderscheiden, en is niet altijd eenvoudig te beoordelen of en in welke mate de resultaten van een bepaalde ontwikkelingsfase te zien zijn als een bewerking of vertaling van een document uit een daaraan voorafgaande fase. De grenzen tussen het ontwerp en de programmatuur zijn in die gevallen vloeiend. Een tussenversie van een computerprogramma in ontwikkeling geldt, kan men zeggen, tevens als voorbereidend ontwerpmateriaal voor het verdere ontwikkeltraject.19.
De Nederlandse software-industrie heeft bij gelegenheid van de implementatie van de richtlijn in de nationale wetgeving herhaaldelijk uitgesproken groot belang te hechten aande uitdrukkelijke bescherming van het voorbereidend ontwerpmateriaal. Niet alleen het eindproduct van een ontwikkelingsproces, de programmatuur die bestemd is om een gegevensverwerkende machine te laten werken, verdient het om als beschermd object te worden genoemd. De ontwerpfase van een programma vraagt in de regel meer investeringen in termen van tijd, geld, middelen en arbeid dan de eigenlijke ‘bouwfase’ van de programmatuur. De meeste creatieve inbreng bij het realiseren van software komt eerder van de kant van de softwarearchitect of ontwerper dan van de programmeur die de overgelegde ontwerpen uitwerkt in programmacode. Dat uiteindelijk ook die vertaalslag doorgaans nogal wat creativiteit verlangt, doet aan deze constatering niets af. De praktijk laat zien dat naarmate ontwikkelwerkzaamheden vorderen, de keuzevrijheid en de ruimte voor persoonlijke creativiteit afnemen. Juist in het voortraject is veelal de meeste ruimte voor het scheppende en creatieve element.
In dit verband is ook van belang dat steeds vaker voorkomt dat bedrijven uit de ITbranche hun dienstverlening beperken tot het ‘voortraject’ van automatisering (informatieanalyse, architectuur, het vervaardigen van ontwerpen etc.), en de producten (documenten) uit deze fase zelfstandig, los van programmacode, worden geëxploiteerd.
Niet zonder praktische betekenis is voorts het feit dat tussen het moment van totstandkoming van ontwerpmateriaal en dat van het uiteindelijke eindproduct (een werkend computerprogramma) soms een aanzienlijke tijdspanne ligt, niet zelden van enige jaren. Juist ook in die tussentijd is duidelijkheid over de vraag of het ontwerpmateriaal object van de specifieke programmatuurbescherming is, wenselijk.”
Scherper is A.P. Meijboom (red.), Intellectuele eigendom en ICT (Monografieën Recht en Informatietechnologie, 2014/2.2.1), waarin onder verwijzing naar Softwarova wordt aangegeven dat het onder het richtlijnregime beschermde voorbereidend materiaal beperkt lijkt te zijn tot ontwerpmateriaal dat als zodanig kan leiden tot de ontwikkeling van de software:
“De Softwarerichtlijn probeert zo techniekonafhankelijkmogelijk softwarebescherming te bieden, om welke reden het begrip ‘computerprogramma’ niet wordt gedefinieerd.20.
Terwijl artikel 1 lid 1 bepaalt dat onder ‘computerprogramma’s’ ook het voorbereidend materiaal wordt begrepen, bepaalt artikel 1 lid 2 dat bescherming wordt verleend aan de uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van de software, en dat ‘slechts’ de aan een programma ten grondslag liggende ideeën en beginselen niet beschermd worden. De considerans bij de Softwarerichtlijn maakt dit iets duidelijker doordat zij bepaalt dat voorbereidend ontwerpmateriaal (denk aan flow charts, diagrammen e.d.), mits dat kan leiden tot een computerprogramma, óók voor bescherming in aanmerking dient te komen. Het beschermde voorbereidend materiaal lijkt daarom beperkt te zijn tot (i) ontwerpmateriaal21.(ii) dat als zodanig kan leiden tot de ontwikkeling van de software.22.
Dit wordt in wezen bevestigd door het arrest van het HvJEU van 22 december 201023.waarin de vraag aan de orde was welke uitdrukkingsvormen van een computerprogramma onder de Softwarerichtlijn worden beschermd. Het HvJEU overweegt in r.o. 35 dat de Softwarerichtlijn bescherming biedt ‘aan de uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma, voor zover deze de mogelijkheid biedt om het computerprogramma te reproduceren in verschillende computertalen, zoals de bronen de doelcode’, en in r.o. 37 dat dit ‘de uitdrukkingswijzen van een computerprogramma en het voorbereidend ontwerpmateriaal [zijn], die later resp. tot reproductie van het computerprogramma of tot het computerprogramma zelf kunnen leiden’. Dat betekent dat de softwarecode (broncode, objectcode, executable code, in assembler of als hogere-generatietaal, embedded, als firmware) beschermd is, maar in wezen niet meer.”
Bently/Yin-Harn, in: Dreier/Hugenholtz (red.), Concise European Copyright Law (2nd ed., 2016), Computer Programs Directive, art. 1, note 2b huldigen dezelfde beperkte opvatting over “preparatory design material”:
“(b) Preparatory design material. Art. 1 does, however, state that the term ‘computer programs’ shall include their preparatory design material. Recital 7 suggests that this is confined to ‘work leading to the development of a computer program provided that the nature of the preparatory work is such that a computer program can result from it at a later stage’. Preparatory design material thus covers ‘flow charts or descriptions of sequences of steps in plain language’ but does not cover ‘user manuals’ (Explanatory Memorandum to the Computer Programs Directive). This has been confirmed by the ECJ, which held that preparatory design work is capable of leading to the subsequent creation of a computer program falls within the scope of protection conferred by the Directive (BSA (ECJ)).”
In gelijke zin Stamatoudi/Torremans (red.), EU Copyright Law, A Commentary (2014, p. 98-100):
“Preparatory design material (yes if)
5.21
Article 1(1) expressly confirms that protection also extends to the ‘preparatory design material’ leading to the development of a computer program, at least on the condition that the nature of the preparatory work is such that a computer program can result from it at a later stage.24.By way of example the Explanatory Memorandum refers to flow charts or descriptions of sequences of steps in plain language as well as embodiments of programs within the hardware itself, either permanently or in removable form.25.
5.22
Material created in view of a computer program which cannot as such lead to its development, such as the requirements specification, is not covered because it normally outlines only the functions to be performed and the tasks to be fulfilled, in considering the system environment, describing the necessary interfaces or containing general observations with regard tot he problems to be resolved.26.”
Zie ook uitvoerig het Duitse auteursrechthandboek Wandtke/Bullinger/Grützmacher, 4. Auflage 2014, UrhG § 69a Rn. 7-9 over deze lijn, met veel verdere verwijzingen:
“bb) Entwurfsmaterial.
Computerprogramme sind ausweislich § 69a einschließlich ihres Entwurfsmaterials geschützt. Erfasst wird das Entwurfsmaterial zur Entwicklung von Computerprogrammen (Erwägungsgrund 7 Computerprogramm-Richtlinie) bzw. zu ihrer Vorbereitung (Art. 1 Abs. 1 S. 2 Computerprogramm-Richtlinie). Die Art der vorbereitenden Leistung muss also die spätere Entstehung eines Computerprogramms nach sich ziehen können. Das entspricht weitgehend den Anforderungen der „Programmbeschreibung“ gem. § 1 (ii) WIPO-Musterdefinition, welche dort definiert wird als „eine vollständige prozedurale Darstellung in sprachlicher, schematischer oder anderer Form, deren Angaben ausreichend sind, um eine Folge von Befehlen festzulegen, die ein ihr entsprechendes Computerprogramm darstellen“ (dazu auch Marly Urheberrechtsschutz 110; Marly GRUR 2012, 773, 775). Nur bedingt hilfreich ist der Hinweis des EuGH in diesem Kontext, dass „jede Ausdrucksform eines Computerprogramms ab dem Moment geschützt [sei], ab dem ihre Vervielfältigung die Vervielfältigung des Computerprogramms zur Folge hätte und auf diese Weise der Computer zur Ausführung seiner Funktion veranlasst werden könnte“ (EuGH CR 2011, 221 f. – BSA/Ministerstvo kultury; ähnlich EuGH GRUR 2012, 814, 815 Rn. 36 – SAS Institute; dazu auch Marly GRUR 2011, 204, 207).
(…)
Vertreten wird, dass schon das Pflichtenheft als Entwurfsmaterial und damit als Computerprogramm geschützt ist (so etwa Lehmann in Lehmann Kap. I Rn. 5 Fn. 21; Fromm/Nordemann/Vinck 9. Aufl. § 69a Rn. 4; Ohst 25). Das Pflichtenheft ist aber – zumindest in seiner Reinform – nicht als Entwurfsmaterial i. S. v. § 69a Abs. 1 (so auch Lesshaft/UlmerCR 1993, 607, 609; Mestmäcker/Schulze/Haberstumpf § 69a Rn. 7; Möhring/Nicolini/Hoeren § 69a Rn. 4; Fromm/Nordemann/Czychowski § 69a Rn. 24; Karl 84; BartschCR 2012, 141, 142 m. w. N. zur Fachliteratur aus dem Bereich Softwareengineering), sondern allenfalls gem. § 2 Abs. 1 Nr. 1 und 7 als gewöhnliches Schriftwerk oder Darstellung wissenschaftlicher oder technischer Art geschützt; dabei scheidet eine schöpferische Leistung regelmäßig deshalb aus, weil die Beschreibung der zu lösenden Probleme oft rein sachbedingt ist (dazu näher § 2 Rn. 137 ff.; ebenso BGHZ 94, 276, 282 – Inkasso-Programm – zu § 2 Nr. 1 a. F.: Schutz bestenfalls als gewöhnliches Schriftwerk und nicht als Programm für die Datenverarbeitung; tendenziell auch OLG Köln CR 2005, 624, 625 f.). Die das Programm prägende intellektuelle Leistung steht im Stadium der Problemanalyse und Pflichtenhefterstellung in aller Regel gerade noch aus; das spätere Computerprogramm, erstmalig im Grobkonzept verkörpert, ist die Lösung der im Pflichtenheft aufgeworfenen Probleme (vgl. DIN 44300; insofern anders BGHZ 94, 276, 282 – Inkasso-Programm: Pflichtenheft enthalte den Lösungsweg bereits). Das Pflichtenheft umfasst laut DIN 69905 lediglich die „vom Auftragnehmer erarbeiteten Realisierungsvorgaben aufgrund der Umsetzung des vom Auftraggeber vorgegebenen Lastenhefts“. Daraus folgt zugleich, dass bei Pilotprojekten dem Kunden keine Rechte an dem später vom Hersteller entwickelten Programm zustehen, nur weil der Kunde die zu lösenden Probleme im Lastenheft skizziert oder weil er bei der Erarbeitung des Pflichtenheftes mitgewirkt hat. Etwas anderes gilt nur, wenn im Pflichtenheft entgegen der reinen Lehre auch konkrete Lösungen aufgezeigt werden. Das Computerprogramm ist in diesem Sinne keine Bearbeitung des Pflichtenheftes und, wenn überhaupt, eine freie Bearbeitung i. S. v. § 24. Abzugrenzen sind Computerprogramme weiter von Handbüchern, die ebenfalls nur als Schriftwerke i. S. v. § 2 Abs. 1 Nr. 1 geschützt sind (dazu Rn. 13; § 69g Rn. 3).“ (onderstreping A-G)
Volledigheidshalve wijs ik ook nog op het al wat oudere Loewenheim, Handbuch des Urheberrechts, 2. Auflage 2010, § 9, Rn 49 (waarin het Softwarova-arrest nog niet is verwerkt):
“Gem. Art. 1 S. 2 der EG-Richtlinie und § 69 a Abs. 1 werden alle Formen von Computerprogrammen geschützt, beginnend mit dem Entwurfsmaterial (Pflichtenheft, das so ausführlich sein muss, dass daraus ein Programm entwickelt werden kann), die Diagramme, der Quellcode („source“) und schließlich der Maschinenprogrammcode („object code“) im Sinne des Art. 10 Abs. 1 TRIPS; dies entspricht auch Art. 4 WCT, der einen Schutz für alle Computerprogramme vorsieht „unabhängig von der Art und Form ihres Ausdrucks“. Vorgaben in kaufmännischer oder betriebswirtschaflicher Hinsicht werden nicht als Entwurfsmaterial qualifiziert.
(onderstreping A-G)
Anders, en naar ik meen onjuist (want niet in lijn met Softwarova, maar kennelijk gebaseerd op een als verouderd aan te merken BGH-uitspraak uit 1985 waaruit een ruimere opvatting van voorbereidend materiaal naar voren komt):
BeckOK UrhR/Kaboth/Spies UrhG § 69a Rn. 4 (Stand: 28.02.2017):
“III. Entwurfsmaterial
§ 69a Abs. 1 erfasst ausdrücklich auch das Entwurfsmaterial zur Entwicklung eines Computerprogramms. Geschützt sind demnach die Vor- und Zwischenstufen des Computerprogramms, zB die Problemanalyse, das Flussdiagramm, der Datenflussplan und der Programmablaufplan (vgl. hierzu BGH GRUR 1985, 1041 (1047) – Inkassoprogramm). Zum Entwurfsmaterial gehören dagegen in der Regel nicht rein konzeptionelle Vorgaben, das Pflichtenheft sowie Handbücher, Bedienungsanleitungen, Wartungsbücher oder sonstige Anweisungen und Erläuterungen an den Benutzer. Dies gilt auch dann, wenn etwa konzeptionelle Vorgaben in kaufmännischer oder betriebswirtschaftlicher Hinsicht unerlässlich für die Erstellung eines Computerprogramms sind (OLG Köln GRUR-RR 2005, 303 – Entwurfsmaterial). Diese Dokumente können allerdings als Sprachwerke iSd § 2 Abs. 1 Nr. 1 oder als wissenschaftlich-technische Darstellungen iSd § 2 Abs. 1 Nr. 7 schutzfähig sein, wenn sie als persönliche geistige Schöpfungen gem. § 2 Abs. 2 zu qualifizieren sind.“
Spindler/Schuster, Recht der elekronischen Medien, 3. Auflage 2015, Rn. 7-927.:
“Entwurfsmaterial
Der Begriff der Software ist weiter als der des Computerprogramms und umfasst auch Erstellungs- und Anwenderdokumentation. Das Entwurfsmaterial beinhaltet Produkte des Entwicklungsprozesses von Computerprogrammen. Dabei handelt es sich um einen schrittweisen Prozess der Konkretisierung und Verfeinerung, der in verschiedene Phasen eingeteilt werden kann.28.Am Anfang steht eine Problemanalyse des Ist-Zustands sowie in der Anforderungsphase eine Soll-Analyse der an das Programm zu stellenden Anforderungen, meist in enger Zusammenarbeit mit einem Auftraggeber, die in einer Zusammenstellung der Programmfunktionen in einem Pflichtenheft resultiert.
Die Konzeptionsphase resultiert in einem Grobkonzept, in dem die vom Programm auszuführenden Funktionen entsprechend den gestellten Anforderungen strukturiert werden. Zur grafischen Darstellung dienen Flussdiagramme oder andere Mittel. Der Programmablauf wird dann in einem Feinkonzept, dem Programmablaufplan, dokumentiert. Es folgt dann die eigentliche Kodierungsphase, in der mittels einer Programmiersprache das Quellprogramm erstellt wird. Meist wird der Quellcode durch sog. „Kompilation“ in ein Objektformat umgewandelt. Nach einer Testphase zur Fehlerbereinigung ist die Programmerstellung abgeschlossen.
All diese Produkte des Entwicklungsprozesses sind vom Schutz nach Abs. 1 umfasst, wobei die Art der Darstellungsform keine Rolle spielt. Nach Erwägungsgrund 7 der RL kommt es nur darauf an, dass sie die spätere Entwicklung eines Computerprogramms zulassen. Gerade in den frühen Phasen des Entwicklungsprozesses fallen die für die individuellen Leistungen wichtigen Entscheidungen, so dass spätere Entwicklungsprodukte dann auch als Vervielfältigung oder Bearbeitung der früheren Ergebnisse angesehen werden können.29.Dies ist praktisch vor allem von Bedeutung, wenn unterschiedliche Programmierer an den einzelnen Phasen mitgewirkt haben.30.Allerdings enthält das Pflichtenheft als Problemanalyse noch keine auf den Lösungsweg bezogene schöpferische Leistung, so dass allenfalls ein Schutz als Schriftwerk gem. § 2 Abs. 1 Nr. 1 in Betracht kommen soll.31.Dies ist für das Entstehen von Rechten des Kunden, der an der Erstellung des Pflichtenhefts mitwirkt, von Bedeutung.“
(onderstreping A-G)
De klachten van onderdelen 1 en 2
3.7
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend dat tot het begrip voorbereidend materiaal uit de Softwarerichtlijn alle producten van het ontwikkelingsproces van een computerprogramma behoren – dus ook voorbereidend materiaal waarbij nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om tot een computerprogramma te komen. Volgens de klacht wordt in de Toelichting op het Voorstel voor de Softwarerichtlijn (onder 2.3, als hiervoor in 3.4 geciteerd ) erkend dat er in ieder stadium van het proces van totstandkoming van een computerprogramma creatieve stappen moeten worden gezet.
3.8
Deze rechtsklacht gaat volgens mij niet op. Uit de besproken arresten Softwarova en SAS/WPL en de considerans onder 7 van de Softwarerichtlijn lijkt mij een beperkte opvatting te volgen van voorbereidend materiaal: niet al het materiaal dat in het software-ontwikkelingsproces wordt vervaardigd is beschermd onder het richtlijnregime, maar alleen dat materiaal dat tot de reproductie van een computerprogramma kan leiden. Ik zie dan ook geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU, waarop onderdeel 1 van het middel lijkt aan te sturen32.. Dit is een acte éclairé.
3.9
Dat in de Toelichting op het Voorstel voor de Softwarerichtlijn onder 2.3 is aangegeven dat er in ieder stadium van het proces van totstandkoming van een computerprogramma creatieve stappen moeten worden gezet, betekent niet dat uit die Toelichting zou volgen dat al het materiaal uit iedere stap ook door de Softwarerichtlijn wordt beschermd. De Toelichting maakt juist duidelijk dat materiaal waarmee onmogelijk het programma kan worden vervaardigd niet is beschermd onder de vigeur van de Softwarerichtlijn, maar mogelijk wel door het commune auteursrecht wordt bestreken (al eerder geciteerd in 3.4 )33.:
“Wanneer het wegens de aard van het materiaal onmogelijk is daarmee een programma te vervaardigen, zoals bij voorbeeld het geval is met een begeleidende gebruikershandleiding, wordt het materiaal niet beschermd als een onderdeel van het computerprogramma, hetgeen niet wegneemt dat bescherming op grond van het auteursrecht of anderszins mogelijk is. (…)
3.10
Voortbordurend op de vergelijking van A-G Bot in zijn Softwarova-conclusie met filmscenario’s valt te betogen dat de afzonderlijke scenes uit filmscenario’s geen voorbereidend materiaal zijn in de zin van de Softwarerichtlijn – ook al zijn er bij het opstellen daarvan beslist creatieve stappen gezet – maar alleen de uiteindelijke complete scenario’s, omdat die als het ware de uitdrukkingswijze van de uiteindelijke films zijn.
DC c.s. wijzen er in de s.t. onder 35 terecht op dat om van een scenario tot een film te komen (vaak) ook nog creatieve keuzes moeten worden gemaakt. Er kan dan echter wel van voorbereidend materiaal worden gesproken, omdat op basis van dit materiaal (het scenario) het programma zelf kan worden uitgevoerd (de film).
3.11
Om vast te kunnen stellen of er sprake is van voorbereidend materiaal volgens de Softwarerichtlijn, is, anders dan onderdeel 1 bepleit34., naar ik meen niet beslissend of er nog creatieve keuzes moeten worden gemaakt. Het gaat erom of het voorbereidend materiaal van dien aard is dat op basis daarvan het computerprogramma zelf kan worden uitgevoerd35..
Uiteraard geldt volgens art. 1 lid 3 van de Softwarerichtlijn nog de separate eis dat een computerprogramma – en dus ook voorbereidend materiaal – pas voor bescherming onder de Softwarerichtlijn in aanmerking komt als aan de werktoets is voldaan, dus bij oorspronkelijkheid, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van een eigen schepping van de maker36.. Die kwestie is, als ik het goed zie, in onze cassatie evenwel niet aan de orde. Anders dan Forax c.s. bij s.t. onder 3.15 lijken te betogen, begrijp ik onderdeel 1 van het middel niet zo dat voor voorbereidend materiaal het oorspronkelijkheidsvereiste niet zou moeten gelden (zie ook Repliek onder 3, waar wordt bevestigd dat door DC c.s. niet is betoogd dat voor voorbereidend materiaal van computerprogramma’s geen oorspronkelijkheidsvereiste geldt).
3.12
Zodoende kon het hof in onze zaak zonder schending van rechtsregels in rov. 6.5 oordelen dat bij materiaal waarvoor nog een programmeerslag met creatieve stappen nodig is om van dat materiaal een computerprogramma te maken, geen sprake is van voorbereidend materiaal in de zin van de Softwarerichtlijn37.. Hoewel de toevoeging “met creatieve stappen” in deze overweging naar ik meen strikt genomen overbodig is, heeft het hof door gebruik te maken van de term “programmeerslag” kennelijk bedoeld aan te geven dat nog stappen nodig zijn wil er voorbereidend materiaal zijn dat (als het ware min of meer rechtstreeks) tot een een computerprogramma kan leiden, of in andere woorden: waarbij er sprake is van reproduceerbaarheid.
De programmeerslag met creatieve keuzes-regel van het hof is te zien als een in deze hiervoor geschetste beperkte opvatting passende toepassing of uitwerking in concreto, waartoe het hof naar mij voorkomt met inachtneming van deze regel begrijpelijkerwijs kon komen.
3.13
Subonderdeel 2.1 klaagt met eenzelfde klacht over rov. 6.6 (“eveneens onjuist, voor zover het hof hierin op het in rov. 6.5 verwoorde (in onderdeel 1.1 bestreden) uitgangspunt voortbouwt dat van voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later tot een computerprogramma kan leiden geen sprake is wanneer er nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen. Het hof miskent ook hier dat voorbereidend materiaal (…) waarbij nog een creatieve keuze moet worden gemaakt om tot een computerporgramma te komen eveneens onder het beschermingsbereik van de richtlijn valt”). Dit is een herhaling van zetten van onderdeel 1 en faalt op dezelfde gronden.
Subonderdeel 2.2 vervolgt met de motiveringsklacht tegen rov. 6.6: in het licht van de aangehaalde passages uit het Van Otterloo- en het Van Roosmalen-rapport (resp. p. 10 en p. 18) is zonder nadere onderbouwing niet begrijpelijk dat de positie van DC c.s. dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag of een kleine stap waarbij niet of nauwelijks meer creatieve keuzes worden gemaakt. Dat had gezien de portee van deze positie van DC c.s. dat de betreffende specificaties een gedetailleerd document vormen met technische, constructionele en functionele specificaties van de te realiseren software waarin de architectuur daarvan al is bepaald en het “hoe en wat” van de te ontwerpen software al gedetailleerd is vastgelegd als blauwdruk, waarvoor in vergelijking met het voortraject nog maar een kleine stap nodig is om tot bron- en objectcode te komen (MvG 105 en PA 24-25; vgl ook AU in appel 49-55), nader moeten worden onderbouwd volgens de klacht.
3.14
Dit oordeel hangt zozeer samen met waarderingen van feitelijke aard, dat het in cassatie maar beperkt kan worden getoetst. Van onbegrijpelijkheid lijkt mij geen sprake. Het hof heeft blijkbaar meer waarde gehecht aan de geciteerde overwegingen uit het Van Otterloo- en Van Roosmalen-rapport, dan aan de daartegenover staande (summiere) stellingen van DC c.s. in appel. Uit de door het hof genoemde passages uit de rapporten Van Otterloo en Van Roosmalen leidt het feitelijk af dat nog een programmeerslag moet worden gemaakt voordat het DC-Functional Design 14.1 in een computerprogramma kan resulteren. De daartegenover geplaatste passages uit de appelstukken van DC c.s. komen erop neer dat de omzetting nog maar een kleine stap behelsde en het DC-Functional Design 14.1 een blauwdruk voor de software betreft. Kwestie van feitelijke waardering voorbehouden aan het hof lijkt mij, waarbij ik aanteken dat het hof de betreffende stellingen van DC c.s. niet over het hoofd heeft gezien, nu daar in rov. 6.6 uitdrukkelijk naar wordt verwezen.
Het als het ware “omgekeerde” oordeel van het hof dat juist die stellingen van DC c.s. in het licht van de genoemde passages uit de Van Otterloo- en Van Roosmalen-rapportages een nadere onderbouwing behoefden, is naar ik meen goed te volgen; ook als daarbij in aanmerking wordt genomen, zoals het subonderdeel aandraagt, dat in het Roosmalen-rapport (p. 19) is vermeld dat de DC-Specificaties “de bijna volledige bedrijfsactiviteiten beschrijven, uit te voeren door de informatica” en dat vast zou staan dat deze specificaties de door Atos geschreven customized software hebben opgeleverd (AU in appel 49-55). De eerste stelling betreft immers een “blote” bewering en dat vast zou staan dat de specificaties uiteindelijk de door Atos geschreven software hebben opgeleverd, betekent nog niet dat de specificaties tot reproductie van het computerprogramma kunnen leiden (vgl. s.t. Forax c.s. onder 3.46). Daarop loopt deze klacht stuk.
Onderdeel 3: de onrechtmatige daad-grondslag
3.15
Onderdeel 3 klaagt over de verwerping van DC c.s.’ vorderingen op de onrechtmatige daad/oneerlijke concurrentie-grondslag in rov. 16.1 – naar de kern omdat het hof niet heeft geoordeeld op enkele andere aangedragen onrechtmatige daad-grondslagen.
Subonderdeel 3.1 begint met de motiveringsklacht dat het hof voorbij is gegaan aan de essentiële stelling van DC c.s. dat Forax c.s. de complete administratie van DCC hebben ontvreemd en zich voor eigen gebruik hebben toegeëigend (onder meer bevattende software-specificaties, klantgegevens, handleidingen, procedurele beschrijvingen e.d.), onder verwijzing naar MvG 215-216, 222-223, 231-232, PA 9-10.
Het subonderdeel vervolgt dat DC c.s. er geen misverstand over heeft laten bestaan dat dit feit als een separate onrechtmatige daad jegens hen is aan te merken, waarbij wordt verwezen naar MvG 216, 223 en PA 6, 9.
Subonderdeel 3.1 vervolgt met de rechtsklacht dat het hof ten onrechte – want in strijd met art. 23 Rv – heeft verzuimd te oordelen op de vordering van DC c.s. dat Forax c.s. al het voorbereidend materiaal zouden moeten retourneren (MvG petitum sub II).
Subonderdeel 3.2 bevat de motiveringsklacht dat het hof evenmin is ingegaan op het betoog van DC c.s. dat Forax c.s. onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van het bedrijfsdebiet van DC c.s. mede omdat verschillende betrokkenen ([verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6], [verweerster 7] en [betrokkene 3]) gezien hun eerdere verhouding als ex-werknemer respectievelijk ex-opdrachtnemer van DCC Exploitation inbreuk hebben gemaakt op hun geheimhoudingsverplichtingen, althans een bijzondere betamelijkheidsnorm jegens DC c.s. hebben overtreden (MvG 217, 245-257).
3.16
De motiveringsklacht van subonderdeel 3.1 lijkt mij terecht voorgedragen. Het hof is inderdaad niet ingegaan op de als essentieel aan te merken stellingen van DC c.s. dat Forax c.s. onrechtmatig jegens DC c.s. hebben gehandeld door de volledige administratie van DC c.s. mee naar huis te nemen (MvG 215-216, 222-223, 231-232 en PA 9-10). Het hof is in rov. 10.1 wel ingegaan op het “afhandig maken” van de DC-Specificaties/DC Customized Software en de klantgegevens betreffende de diplomaten. Die handelingen heeft het hof gebracht onder de noemer “oneerlijke concurrentie”. Maar ik zie niet dat is geoordeeld over het door DC c.s. gestelde onrechtmatige toeëigening door Forax c.s. van de volgens de Belgische gerechtsdeskundige38.“gigantische hoeveelheid documenten” van DC c.s., zoals omschreven bij grieven onder 215. Daartoe behoren ook andere documenten dan de door het hof in rov. 10.1 genoemde gegevens39.. Daarbij klaagt het onderdeel ook terecht dat het hof niet alleen had moeten toetsen – naar ik begrijp ook voor wat betreft de DC-Specificaties/DC Customized Software40.en de klantgegevens betreffende de diplomaten – of er sprake was van oneerlijke concurrentie41., maar gelet op het daarop gerichte betoog bij grieven onder 217 ook had moeten beoordelen of er sprake was van een commune onrechtmatige daad jegens hen door het afhandig maken van gegevens42..
3.17
De rechtsklacht van subonderdeel 3.1 ontbeert volgens mij feitelijke grondslag. Gelet op de bewoordingen van het petitum sub II43.is daar de auteursrechtelijke inbreukvordering aan de orde in plaats van oneerlijke concurrentie. Althans is mede gelet op het ontbreken van een nadere toelichting op dit petitum niet onbegrijpelijk dat het hof deze vordering zo heeft begrepen. Aangezien het hof vaststelde dat van auteursrechtinbreuk geen sprake was (rov. 9.2), bestond er ook geen grond voor toewijzing van de daaraan gekoppelde vordering sub II tot afgifte van (auteursrecht)inbreukmakend materiaal.
3.18
Subonderdeel 3.2 gaat denk ik om dezelfde redenen als de motiveringsklacht van subonderdeel 3.1 deels op. De klacht slaagt voor zover het hof niet heeft geoordeeld over de door DC c.s. genoemde stellingen over het onrechtmatig gebruik maken van het bedrijfsdebiet van DC c.s. door Forax c.s. (“oneerlijke concurrentie”) bestaande uit het schenden van een (bijzondere) betamelijkheidsnorm (MvG 217 en 245-257) door het gebruik maken van de gegevens van DC c.s. genoemd in de MvG 215, anders dan
(i) de DC-Specificaties/DC Customized Software (know how onder i) ten aanzien van welke know how het hof de genoemde stellingen in rov. 11.6 wel (voldoende) heeft geadresseerd; en
(ii) de klantgegevens betreffende de diplomaten (know how onder ii) ten aanzien van welke gegevens het hof in rov. 12.1 – in cassatie onbestreden – heeft vastgesteld dat niet kan worden gezegd dat Forax c.s. het klantenbestand van DC c.s. hebben gebruikt.
Voor zover de klacht ook op de gegevens genoemd onder (i) en (ii) zou zien, mist zij dus feitelijke grondslag nu het hof daaromtrent gegevens wel heeft beoordeeld of er sprake was van oneerlijke concurrentie.
Onderdeel 4: de proceskostenveroordeling
3.19
Onderdeel 4 bevat een motiveringsklacht tegen rov. 17.4 en 17.5 over de proceskostenveroordeling. Volgens het onderdeel is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het betoog van DC c.s. in grief 13, dat van de door de rechtbank ten gunste van Forax c.s. uitgesproken proceskostenveroordeling van € 211.700,21 ten onrechte een bedrag van € 59.086,06 is opgegeven (MvG 282-284 en prod. 106), niet kan worden beschouwd als een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave van Forax c.s. Volgens het onderdeel verliest het hof hier uit het oog dat het betreffende betoog niet is gebaseerd op de toe te passen vermindering ten gevolge van de gemengde grondslag van de vorderingen, maar op de stelling dat genoemd bedrag van € 59.086,06 ziet op (deels ongespecificeerde) kosten van andere procedures, welke kosten dus überhaupt niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.20
Ook deze motiveringsklacht slaagt volgens mij44.. Onbegrijpelijk is het oordeel dat voor wat betreft het bedrag van € 59.086,06 geen sprake is van een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave van Forax c.s., omdat dit bedrag binnen de vermindering met € 105.850,- valt die is toegepast vanwege de gemengde grondslag. Uit de MvG van DC c.s. volgt immers duidelijk dat er twee aparte argumenten zijn gevoerd ter onderbouwing van de stelling dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling moet worden verlaagd (MvG 281). Dat is in de eerste plaats verlaging vanwege “dubbele kosten” (MvG 282-285) en in de tweede plaats wegens een gemengde grondslag (MvG 286-290). In dit geval betekent dat dat eerst beoordeeld moet worden of het totaalbedrag moet worden verlaagd wegens “dubbele kosten”, waarna vervolgens voor het overblijvende bedrag moet worden nagegaan of er nog dient te worden gecorrigeerd vanwege de niet IE-grondslag.
4. Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
4.1
Forax c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, namelijk voor het geval het eerste en/of het tweede middel in het principaal cassatieberoep zou slagen. Nu ik onderdelen 1 en 2 niet zie opgaan, zou niet behoeven te worden toegekomen aan dit incidentele beroep. Indien Uw Raad hier wel aan toe zou komen, dan zou over het incidenteel beroep als volgt kunnen worden geoordeeld in mijn optiek.
4.2
Het incidentele middel is gericht tegen het oordeel in rov. 6.4 dat het DC-Functional Design 14.1 niet van bescherming van het software-auteursrecht kan worden uitgesloten op de grond dat het alleen maar een functionele omschrijving zou geven, zodat wat het hof het Functionaliteitsargument van Forax c.s. noemt, niet opgaat.
4.3
Het middel bevat onder 2.2.4 de rechtsklacht dat het hof ten onrechte heeft getoetst of het materiaal uitsluitend functioneel is. Deze toets is volgens de klacht onjuist of in ieder geval te beperkt. Voor het oordeel dat sprake is van een beschermbare uitdrukkingswijze als bedoeld in art. 1 lid 2 van de Softwarerichtlijn dient vast te komen staan dat het materiaal in kwestie wél een concrete onder de Softwarerichtlijn beschermbare uitdrukkingswijze vormt. Het oordeel dat materiaal niet als louter functioneel kan worden aangemerkt krijgt slechts betekenis wanneer – tegelijkertijd – wordt vastgesteld dat het wél reproduceerbaar is, aldus deze klacht.
4.4
Dit mist naar ik meen feitelijke grondslag in de bestreden uitspraak. De klacht gaat er namelijk ten onrechte vanuit dat het hof in rov. 6.4 beoordeelt of het DC-Functional Design 14.1 een uitdrukkingswijze betreft die als voorbereidend materiaal onder de werkingssfeer van de Softwarerichtlijn valt. Rov. 6.4 behandelt volgens mij alleen de voorvraag of er überhaupt van een beschermbare uitdrukkingswijze van een computerprogramma kan worden gesproken (zie ook de s.t. zijdens DC c.s. onder 52 en 57). Dit in het licht van het besproken SAS/WPL-arrest punten 39, 40 en 46, waarin is geoordeeld dat de functionaliteit van een computerprogramma geen uitdrukkingswijze van het programma betreft (punt 39). Met andere woorden: wanneer het Functionaliteits-argument van Forax c.s. zou slagen (te weten dat het zou gaan om een louter functionele beschrijving), zou de vraag of er sprake is van onder de werkingssfeer van de Softwarerichtlijn vallend voorbereidend materiaal niet meer aan de orde hoeven komen. Het zijn twee te onderscheiden toetsen, zoals DC c.s. terecht aangeven bij s.t. onder 57.
Overigens merken Forax c.s. bij s.t. onder 4.6 ook terecht op dat reproduceerbaarheid uiteindelijk het beslissende criterium is om vast te stellen of voorbereidend materiaal onder de werkingssfeer van de Softwarerichtlijn valt (zie hiervoor onder 3.3-3.6 ). De reproduceerbaarheids-eis is in wezen een extra eis voor “voorbereidend materiaal” naast de eis - die ook voor het computerprogramma zelf geldt - dat er sprake moet zijn van een uitdrukkingswijze van een computerprogramma.
4.5
De motiveringsklachten onder 2.2.5 en 2.2.6 bouwen voort op het hiervoor beschreven onjuiste uitgangspunt en stranden daarom ook.
Tot slot
4.6
Partijen hebben een afspraak gemaakt over de proceskosten in cassatie45.. Zij zijn voor wat betreft de middelonderdelen 1 en 2 van het principaal beroep een bedrag van € 40.000,- overeengekomen en voor het voorwaardelijk incidenteel beroep een bedrag van € 10.000,--.
Deze bedragen komen in het licht van de per 1 april 2017 geldende Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad niet onredelijk of onevenredig voor.
Voor wat betreft de middelonderdelen 3 en 4 van het principaal beroep hebben partijen verzocht de kosten te berekenen op de voet van het liquidatietarief.
5. Conclusie
Ik concludeer in het principale cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑09‑2017
Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 111/16). Deze richtlijn betreft een codificatie van de oude Software-richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten.
Ontleend aan rov. 1.1 van het bestreden arrest van hof Den Haag 2 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:217.
Rb. Den Haag 23 juli 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9892, Computerrecht 2014/185, m.nt. H. Struik.
Hier zal zijn bedoeld C-406/10.
Pleitnota in appel.
Akte uitlating.
Pleitnota eerste aanleg.
Ik beperk mij tot een bespreking van het begrip “voorbereidend materiaal” uit de Softwarerichtlijn – nu middelonderdelen 1 en 2 alleen daarop zijn gericht en niet wordt geklaagd dat (ook) getoetst zou moeten zijn aan het begrip “voorbereidend materiaal” uit art. 10 lid 1 onder 12 Auteurswet (Aw). In die laatste bepaling is “voorbereidend materiaal” afzonderlijk genoemd naast “computerprogramma’s”, terwijl in de Softwarerichtlijn voorbereidend materiaal onderdeel is van het begrip computerprogramma. Zie daarover nader Struik, van Schelven & Hoorneman, Softwarerecht (Recht & Praktijk nr. ICT2), 2010/2.4 en 2.10 en Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht (2005), par. 15.3.
De oude Softwarerichtlijn 91/250/EEG (zie voetnoot 2) bevat op het punt van voorbereidend materiaal dezelfde bepaling en overweging in de considerans als in de huidige Softwarerichtlijn.
Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, COM (88) 816 def. – SYN 183, PbEG 1989, C 91/4.
HvJEU 22 december 2010, C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 m.nt. P.B. Hugenholtz; Computerrecht 2011/35 m.nt. J.I. Krikke; BIE 2011/21, m.nt. A.A. Quaedvlieg; AMI 2011/3, m.nt. A. van Rooijen (Svaz softwarové ochrany/Ministerstvo kultury of kortweg: Softwarova).
HvJEU 2 mei 2012, C-406/10, ECLI:EU:C:2012:259, NJ 2013/270, m.nt. P.B. Hugenholtz; IER 2012/52, m.nt. F.W.E. Eijsvogels; AMI 2012/4, m.nt. K.J. Koelman; SEW 2013/89, m.nt. M.-C. Janssens en S. Van de Mosselaer (SAS Institute/World Programming), punt 37:
Conclusie A-G Y. Bot van 14 oktober 2010, C-393/09, ECLI:EU:C:2010:611 (Softwarova).
“Zie de zevende overweging van de considerans van de richtlijn en punt 1.1. van het eerste deel van het voorstel voor een richtlijn.”
“Voor een beknopt overzicht van de wijze waarop software wordt ontwikkeld, zie Caron, C., Droits d’auteur et droits voisins, 2e uitgave, Litec, Parijs, 2009, blz. 134 en 135, en Strowel, A., en Derclaye, E., Droit d’auteur et numérique: logiciels, bases de données, multimédia: droit belge, européen et comparé, Bruylant, Brussel, 2001, blz. 181 en 182.”
“Considerans §7.”
“Zie voor de WIPO-Model Provisions meer gedetailleerd: Van Schelven, 1986, p. 97 e.v. Zie voor kritiekop de bescherming van ‘program description’: Vandenberghe 1984, p. 56.”
“Soms is weleens de gedachte geuit dat het eindproduct van een ontwikkelproces – een computerprogramma in de vorm van broncode – gezien moet worden als ‘voorbereidend materiaal’ van de objectcode. Die gedachte achten wij onjuist. Misplaatst was dan ook de terughoudendheid in dit opzicht van Rb. Zwolle 4 september 2002, AMI 2003, p. 178-182, m.nt. E.P.M. Thole (Veenstra Automatisering/Totaal Computer).”
“Hierover was de Commissie in haar eerste ontwerp Softwarerichtlijn al expliciet, Vgl. PbEG 1989 C 91/5.”
“De koppeling met het ontwerp van de software leidt ertoe dat materiaal dat niet direct relateert aan het ontwerp zelf – zoals een pakket van eisen – geen voorbereidend materiaal in de zin van de Software-richtlijn is.”
“Materiaal dat te basaal is – bijv. enkele functieomschrijvingen of blokdiagrammen – is daarom geen voorbereidend materiaal in de zin van de Softwarerichtlijn. Zie over voorbereidend materiaal Struik c.s. 2010, p. 49-54.”
“HvJEU 22 december 2010, zaak C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816, Computerrecht 2011, p. 74, m.nt. Krikke, AMI, p. 95, m.nt. Van Rooijen (BSA/Ministerstvo kultury).”
“See also recital 7; Case C-393/09 Softwarová, para. 36 and Case C-406/10 SAS Institute, para 36.”
“Explanatory Memorandum 1989, 17. For other examples, see opinion AG Bot in Case C-393/09 Softwaraová, paras 62-3.”
“Blocher and Walter, 101.”
Zie de s.t. van DC c.s. onder 33 en de Dupliek in cassatie onder 7.
“Vgl. auch BGH, GRUR 1985, 1041 (1046) – Inkasso-Programm; Wandtke/Bullinger/Grützmacher, § 69a Rn. 4 ff.; Koch, Software- und Datenbank-Recht, S. 227 ff. Vgl. aus programmiertechnischer Sicht Balzert, S. 51 ff. Auf ein interessantes praktisches Beispiel von Kindermann rekurrieren Harte-Bavendamm/Wiebe in: Kilian/Heussen, Computerrechts-Handbuch, Kap. 51, Rn. 9.”
“Vgl. Harte-Bavendamm/Wiebe in: Kilian/Heussen, Computerrechts-Handbuch, Kap. 51, Rn. 12.”
“Wandtke/Bullinger/Grützmacher, § 69a Rn. 9; Lesshaft/Ulmer, CR 1993, 607 (609); aA Lehmann, in: Lehmann (Hrsg.), 1993, Kap. I, Rn. 5. Vgl. auch OLG Köln, GRUR-RR 2005, 303, wonach rein konzeptionelle Vorgaben noch keinen Schutz nach § 69a genieβen.”
DC c.s. geven bij s.t. onder 32 (zonder nadere toelichting) te kennen dat het HvJEU zich nog niet zou hebben uitgelaten over de reikwijdte van voorwaarde dat het voorbereidend materiaal van dien aard moet zij dat het later tot een computerprogramma kan leiden, maar dat lijkt mij gelet op de besproken arresten niet juist. Indien niettemin hieromtrent een prejudiciële vraag gesteld zou moeten worden, dan kan die luiden of de door het hof gekozen maatstaf juist is ter afbakening van het begrip voorbereidend materiaal in de zin van de Softwarerichtlijn.
Zie ook punten 41-47 van het besproken Softwarova-arrest en M.-C. Janssens en S. Van de Mosselaer n.a.v. het eveneens besproken SAS/WPL-arrest in SEW 2013/89: “4.5 Gebruikshandleidingen en andere documenten voor gebruikers Er bestond nooit echt betwisting over dat een gebruikershandleiding die bij het programma hoort de bescherming van de Softwarerichtlijn niet kan inroepen. Dit is immers materiaal dat niet kan leiden tot de creatie van een computerprogramma. Dat neemt opnieuw niet weg dat dergelijk materiaal door het normale auteursrecht kan worden beschermd (Brussel, 11 april 1997, Auteurs&Media 1997, 265).”.
Vgl. ook de s.t van Forax c.s. onder 3.29.
Zie ook M.-C. Janssens en S. Van de Mosselaer, SEW 2013/89: “4.1 (…) Het zal er steeds op aankomen om een onderscheid te maken tussen de elementen die wel en niet tot de reproductie van het programma kunnen leiden. Enkel de eerstgenoemde zijn beschermd door de Softwarerichtlijn (HvJ, SA, r.o. 36).”.
Zie ook de s.t. van Forax c.s. onder 3.9-3.14, de werk-maatstaf uit Infopaq (HvJEU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU:C:2009:465, NJ 2011/288, m.nt. P.B. Hugenholtz, IER 2009/78, m.nt. F.W. Grosheide).
Zie de MvA 39-46, welk betoog het hof lijkt te hebben gevolgd. Hier wordt ook verwezen naar de noot van H. Struik onder het vonnis van de rechtbank (Computerrecht 2014/185) onder 3: “Derechtbank stelt terecht voorop (4.9) dat geen bescherming bestaat voor zover de specificatiesfunctionaliteit of het concept van het DCC-systeem beschrijven, maar dat “de wijze waarop eendergelijke beschrijving of een dergelijk concept is vormgegeven en/of verwoord” wel beschermd kunnenzijn, mits die voldoen aan de werktoets. Wat men zich daarbij moet voorstellen werkt de rechtbank nietuit. Het kan naar mijn mening dan alleen gaan om vrije, creatieve keuzes hetzij (i) op tekst-niveau (hetspecificatiedocument gebruikt oorspronkelijke bewoordingen); hetzij (ii) op programmeer-niveau, d.w.z.het specificatiedocument beschrijft hoe de programmacode op een bepaald onderdeel moet wordengeschreven, en die wijze van programmeren is oorspronkelijk. Het verbieden van de programmatuurvan gedaagde als inbreuk op het auteursrecht op eisers specificaties zal mijns inziens alleen aan deorde kunnen zijn als geval (ii) zich voordoet, maar niet in geval (i) waarin de oorspronkelijkheid vaneisers specificatiedocument zich beperkt tot de bewoordingen van dat document – omdat immers diebewoordingen als zodanig niet zullen terugkeren in de programmacode van gedaagde.”.
Zie voor de brief van deze Belgische gerechtsdeskundige d.d. 10 juli 2012 inzake het beschrijvend beslag bij Forax N.V. prod. 66 bij de inleidende dagvaarding.
Forax c.s. hebben bij s.t. onder 3.54 aangevoerd dat de klacht niet voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv nu DC c.s. niet hebben aangegeven welk materiaal door het hof ten onrechte buiten beschouwing zou zijn gelaten. Dit lijkt mij niet kloppen. In de cassatiedagvaarding wordt onder 3.1 immers uitdrukkelijk verwezen naar MvG 215 waarin duidelijk wordt wat met “de complete administratie” wordt bedoeld.
Forax c.s. hebben bij s.t. onder 3.56 gesteld dat in het oordeel van het hof besloten ligt dat van een onrechtmatige ontvreemding van de know how i) geen sprake is. Dat DC SA in de periode 2008-2011 noch gerechtigde noch gebruiker van de know how i) was (zie rov. 11.6 van het bestreden arrest), betekent echter niet logischerwijs (zoals Forax c.s. stelt) dat het rechtmatig zou zijn om de know how i) van DC c.s. afhandig te maken.
Voor de goede orde merk ik op dat DC c.s. geen klacht hebben gericht tegen rov. 3.4 van het bestreden arrest waar is overwogen dat de vorderingen van DC c.s. in hoger beroep rusten op twee grondslagen, te weten auteursrechtinbreuk en oneerlijke concurrentie. Ik begrijp onderdeel 3.1 echter zo dat hierover wel wordt geklaagd in die zin dat het hof over het hoofd heeft gezien dat DC c.s. ook heeft aangevoerd dat er sprake is van een “separate onrechtmatige daad jegens hen” (zie ook Repliek 13).
Vgl. GS Onrechtmatige daad, Van Nispen, IV.5.2.11 (Gebruik maken van kennis, ervaring en goodwill uit vorige positie), IV.5.6.1 (Aftroggelen van opdrachten en/of cliënten), IV.6.1.2 (Profiteren van andermans bedrijfsdebiet niet op zichzelf onrechtmatig; rechtspraak Hoge Raad) en IV.6.1.3 (Analyse van de rechtspraak).
“II. Alle geïntimeerden ieder afzonderlijk (hoofdelijk) te bevelen om binnen 7 dagen na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, op kosten van geïntimeerden, al het voorbereidend ontwerpmateriaal van DCC c.s., waaronder in ieder geval begrepen de Specificaties, alsmede de Customised Software en/of (gedeeltelijke) reproducties of bewerkingen daarvan, in welke vorm dan ook, dan wel software, specificaties, informatie en/of documenten, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van appelante sub 1, waaronder in elk geval begrepen de TrAX Systems software, beschikbaar te stellen en – voor zover mogelijk – af te geven aan de advocaat van appelante sub 1;” (onderstrepingen A-G)
Forax c.s. hebben bij s.t. onder 3.74 aangegeven zich ten aanzien van onderdeel 4 te refereren aan het oordeel van Uw Raad.
S.t. van DC c.s. onder 60 en s.t. van Forax c.s. onder 5.1.
Beroepschrift 29‑04‑2016
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [de negenentwintigste april tweeduizendzestien] ten verzoeken van
- 1.
de rechtspersoon naar vreemd recht DIPLOMATIC CARD S&B SA, gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
- 2.
[de besloten vennootschap] DIPLOMATIC FUEL SERVICE B.V., gevestigd te Breda,
(hierna gezamenlijk: DC c.s.)
beide voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. J.P. Heering, die door mijn rekwiranten is aangewezen om hen in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
heb ik,
[Gerardus Theodores van der Velde,
gerechtsdeurwaarder gevestigd te 's‑Gravenhage
en daar kantoorhoudende aan het Nassauplein 21]
AAN
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FORAX B.V., gevestigd te Den Haag,
- 2.
de vennootschap naar vreemd recht N.V. FORAX, gevestigd te Antwerpen, België,
- 3.
[verweerder 3], wonende te [woonplaats], België,
- 4.
[verweerder 4], wonende te [woonplaats], België,
- 5.
de rechtspersoon naar vreemd recht NEWDAY CONSULT BVBA, gevestigd te Brugge, België,
- 6.
[verweerder 6], wonende te [woonplaats], België,
- 7.
[verweerster 7], wonende te [woonplaats], België,
(hierna gezamenlijk: Forax c.s.),
in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de hen laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. D. Knottenbelt, Houthoff Buruma Advocaten, kantoorhoudende te 3013 AL Rotterdam aan de Weena 355, aldaar aan die gekozen woonplaats mijn exploot doende, afschrift dezes [voor ieder] latende aan en sprekende met:
[Mw. Van Prooijen,
aldaar werkzaam]
AANGEZEGD
dat mijn rekwiranten beroep in cassatie instellen tegen het op 2 februari 2016 door het Gerechtshof te Den Haag, onder zaaknummer 200.158.886/01 gewezen arrest tussen mijn rekwiranten als appellanten en de gerekwireerden voornoemd en [betrokkene 1] als geïntimeerden;
Vervolgens heb ik, deurwaarder, voornoemde gerekwireerden
GEDAGVAARD
om op vrijdag 3 juni 2016, 's ochtends om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die zal worden gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te 's‑Gravenhage;
MET DE AANZEGGING, DAT
- a.
indien een gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van die verweerder om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
- b.
indien ten minste één van de gedaagden advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
- c.
bij verschijning in het geding van ieder van de gedaagden een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- d.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- e.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- f.
van gedaagden, verweerders in cassatie, die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
TENEINDE
tegen het aangevallen arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
1.
Met betrekking tot de vraag of de DC-Specificaties (het DC-Functional Design 14.1) onder bescherming van Richtlijn 2009/24/EG betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (hierna: SoftwareRi of Software-richtlijn) vallen stelt het hof voorop dat in punt 7 van de considerans van de SoftwareRI over de term ‘computerprogramma’ in achtereenvolgens de Nederlandse, Engelse en Duitse tekstversie het volgende wordt vermeld:
- —
‘Deze term moet eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerpmateriaal omvatten dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende materiaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden’;
- —
‘This term also includes prepatory design work leading to the development of a computer program provided that the nature of the prepatory work is such that a computer program can result from it at a later stage’;
- —
‘Dieser Begriff umfasst auch Entwurfsmaterial zur Entwicklung eines Computerprogramms, sofern die Art der vorbereitenden Arbeit die spätere Enstehung eines Computerprogramms zulässt’.
Het hof overweegt vervolgens dat het HvJEU in het ‘SAS/WPL’-arrest — onder verwijzing naar zijn arrest van 22 december 2010 in zaak C-393/09 ‘Softwareova’ — heeft gepreciseerd dat de SoftwareRI bescherming biedt aan de uitdrukkingswijze van voorbereidend materiaal ‘capable of leading (…) to (…) the subsequent creation’ van een computerprogramma (punt 37).
Uit deze passages blijkt volgens het hof:
- —
dat onderscheid moet worden gemaakt tussen
- i)
voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma en
- ii)
voorbereidend materiaal dat (nog) niet van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma, en
- —
dat uitsluitend voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma, door de Softwarerichtlijn wordt beschermd; zulk voorbereidend materiaal draagt (al) de kenmerken van de uitdrukkingswijze van het computerprogramma in zich.
Wanneer er nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen, kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later kan resulteren in een computerprogramma (rov. 6.5).
1.1.
Het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘voorbereidend materiaal’ dat van dien aard is dat het later tot een computerprogramma kan leiden — zoals bedoeld in punt 7 van de considerans van de SoftwareRi — door aan te nemen dat daarvan niet kan worden gesproken, wanneer er nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen. In de rechtspraak van het HvJEU is, anders dan het hof suggereert, geen steun te vinden voor deze beperkte opvatting. Het hof miskent hierbij dat er in ieder stadium van het proces van totstandkoming van een computerprogramma creatieve stappen moeten worden gezet, zoals in de toelichting van de oorspronkelijke richtlijn is erkend (Proposal for a Council Directive on the legal protection of computer programs, COM(88) 816 final — SYN 183, nr. 2.3 in: Official Journal of the European Communities No C 91/4 — 12.4.89). Het moet er dan ook voor worden gehouden dat tot ‘het voorbereidend materiaal dat van dien aard is dat het later tot een computerprogramma kan leiden’ alle producten van het ontwikkelingsproces van een computerprogramma moeten worden gerekend. Dit betekent dat ook voorbereidend materiaal waarbij nog een creatieve keuze moet worden gemaakt om tot een computerprogramma te komen onder het beschermingsbereik van de richtlijn valt. De opvatting van het hof brengt met zich dat vrijwel alle ‘voorbereidend materiaal dat tot een computerprogramma kan leiden’ van bescherming onder de richtlijn zou zijn uitgesloten, hetgeen niet strookt met de bedoeling van Europese richtlijngever. Weliswaar omvat volgens punt 7 van de considerans van de richtlijn het begrip ‘computerprogramma’ ook het betreffende voorbereidende ontwerpmateriaal op voorwaarde ‘dat het van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden’, maar het HvJEU heeft zich tot dusverre nog niet uitgelaten over de reikwijdte van deze voorwaarde. In die situatie is het althans aan gerede twijfel onderhevig of het oordeel van het Haagse hof op dit punt stand zal kunnen houden in het licht van de rechtsopvatting van de supranationale rechter.
2.
Het hof overweegt vervolgens dat Forax c.s. hebben gewezen op blz. 10 van het rapport dat dr. Van Otterloo in hun opdracht heeft opgemaakt, waarin een voorbeeld wordt gegeven van een ontwerp dat zegt dat ‘een bepaald getal bovenaan een scherm of pagina moet staan’. De in rov. 6.2 genoemde beschrijvingen in het DC-Functional Design 14.1 zijn hiermee vergelijkbaar. Direct na de zojuist geciteerde zinsnede wordt in het Van Otterloo-rapport het volgende opgemerkt: ‘De programmeur zal zelf nog moeten bepalen hoe en waar deze waarde berekend en opgeslagen moet worden, welke validatie er in de verschillende stappen nagegaan moet worden en welk datatype er exact gebruikt moet worden in de implementatie.’ In het — op deze onderdelen niet betwiste — Van Otterloo-rapport wordt hierop aansluitend geconcludeerd dat het ontwerp ‘alleen een beginpunt is van een softwareontwikkelproces’ en dat ‘bij de uitwerking van (het ontwerp) in werkende software (…) nog veel belangrijke beslissingen (worden) genomen’. Op blz. 18 van het door DC c.s. zelf in het geding gebrachte en door hen als cruciaal aangemerkte Van Roosmalen-rapport is iets Vergelijkbaars te lezen: ‘Het weze opgemerkt, dat verschillende ICT-opdrachtnemers op basis van zelfs hetzelfde document ‘functionele specificaties’ sterk verschillende programma's kunnen maken die weliswaar allen aan de beschreven noden van de opdrachtgever/klant voldoen, maar onderling sterk van elkaar verschillen in gebruikte tools, technieken en uitvoeringswijzen’. In het licht van dit een en ander had volgens het hof de stelling van DC c.s., dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-Functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag/een kleine stap waarbij niet of nauwelijks meer creatieve keuzes worden gemaakt, een nadere onderbouwing behoeven, die evenwel ontbreekt. Het moet er daarom met Forax c.s. voor worden gehouden dat om van het DC-Functional Design 14.1 tot een computerprogramma te komen, nog een programmeerslag met creatieve keuzes ten aanzien van de in dat programma te gebruiken tools, technieken en uitvoeringswijzen, moet worden gemaakt. Dit betekent, gelet op in rov. 6.5 in fine overwogene, dat het DC-Functional Design 14.1 — ook al is het méér dan een opsomming van functionaliteiten (rov. 6.4) — niet kan worden aangemerkt als voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het in een computerprogramma kan resulteren. Het Creatieve Keuze-argument van Forax c.s. treft derhalve doel, aldus het hof (rov. 6.6).
2.1.
Dit oordeel is eveneens onjuist, voor zover het hof hierin op het in rov. 6.5 verwoorde (in onderdeel 1.1 bestreden) uitgangspunt voortbouwt dat van voorbereidend materiaal dat (al) van dien aard is dat het later tot een computerprogramma kan leiden geen sprake is wanneer er nog een programmeerslag met creatieve stappen moet worden gemaakt om van het voorbereidend materiaal tot het computerprogramma te komen. Het hof miskent ook hier dat voorbereidend materiaal (zoals de technische en functionele specificaties van DC-Functional Design 14.1) waarbij nog een creatieve keuze moet worden gemaakt om tot een computerprogramma te komen eveneens onder het beschermingsbereik van de richtlijn valt. Anders dan het hof meent, is derhalve niet beslissend voor de vraag of het DC-Functional Design 14.1 onder de bescherming van de richtlijn valt de stelling van Forax c.s. dat om van het DC-Functional Design 14.1 tot een computerprogramma te komen nog een programmeerslag met creatieve keuzes ten aanzien van de in dat programma te gebruiken tools, technieken en uitvoeringswijzen moet worden gemaakt.
2.2.
Onbegrijpelijk is voorts het oordeel van het hof, dat in het licht van de aangehaalde passages van het Van Otterloo-rapport (p. 10, welke passages overigens zien op de specificaties van Forax) en het Van Roosmalen-rapport (p. 18) de stelling van DC c.s., dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-Functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag/een kleine stap waarbij niet of nauwelijks meer creatieve keuzes worden gemaakt, een nadere onderbouwing had behoeven die evenwel ontbreekt. DC c.s. hebben in hoger beroep immers aangegeven dat de specificaties een gedetailleerd document vormen waarin uitdrukking is gegeven aan de technische, constructionele en functionele specificaties van de te realiseren software en waarin de architectuur van de software is bepaald, te weten: welke modules moeten worden ontworpen, welke functionaliteit die moeten bieden, hoe deze moeten worden vormgegeven en onderverdeeld, en hoe deze onderling communiceren. Het hoe en wat van de te ontwerpen software is hierin gedetailleerd vastgelegd; het is een blauwdruk voor de software, een coherent geheel dat tot in details moet kloppen, terwijl het vervolgens nog een kleine stap is, in vergelijking met het voortraject, om deze specificaties om te zetten in een broncode en objectcode om tot een leesbaar bestand voor de computer te komen (vgl. mvg nr. 105; pleitnotities mrs. Sanders, Van den Bergh en Sixma nrs. 24–25). Nu in het Van Roosmalen-rapport is vermeld dat de DC-specificaties ‘de bijna volledige bedrijfsactiviteiten beschrijven, uit te voeren door de informatica’ (p. 19) en tevens vaststaat dat deze specificaties de door Atos geschreven customized software hebben opgeleverd (vgl. Akte uitlating producties DCC in appel nrs. 49–55), waren deze specificaties kennelijk adequaat om de technische vertaalslag naar de software te maken. Gelet op dit een en ander is niet te begrijpen hoe het hof heeft kunnen oordelen dat de stelling van DC c.s., dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-Functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag, onvoldoende is onderbouwd.
3.
Het hof concludeert dat het onder 10.1 t/m 15.2 overwogene met zich brengt dat ook de oneerlijke concurrentie-grondslag van de vorderingen van DC c.s. niet opgaat (rov. 16.1).
3.1.
Dit oordeel is onjuist of ontoereikend gemotiveerd, nu het hof in deze en de voorafgaande overwegingen ten onrechte met geen woord is ingegaan op de andere onrechtmatige daad-grondslagen van de vorderingen van DC c.s. Zo is het hof voorbijgegaan aan de essentiële stelling van DC c.s., dat Forax c.s. de complete administratie van DCC (onder meer bevattende software-specificaties, klantgegevens, handleidingen, procedurele beschrijvingen e.d.) hebben ontvreemd en zich voor eigen gebruik hebben toegeëigend (vgl. mvg nr. 215–216, 222–223, 231–232; pleitnotities mrs. Sanders, Van den Bergh en Sixma nr. 9–10). Nu voor deze stelling de nodige steun is te vinden in het rapport Van Roosmalen (p. 59–63), terwijl Forax c.s. bij pleidooi in appel het gebruik van het ontvreemde materiaal hebben erkend (pleitnota mrs. Claassen en Chalmers Hoynck van Papendrecht nr. 120) en ook het hof daarvan is uitgegaan (rov. 9.1), is het hof in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten door aan deze stelling geen enkele aandacht te besteden in het kader van de beoordeling van de onrechtmatige daad-grondslag van de vorderingen van DC c.s. In appel hebben DC c.s. er immers geen misverstand over laten bestaan dat dit feit als een separate onrechtmatige daad jegens hen is aan te merken (vgl. mvg nr. 216, 223; pleitnotities mrs. Sanders, Van den Bergh en Sixma nr. 6.9).
Bovendien heeft het hof er in dit verband aan voorbij gezien dat DC c.s. aan deze stelling de vordering hebben gekoppeld al dit voorbereidend materiaal te retourneren aan de advocaat van DCC (mvg petitum sub II). Het hof heeft ten onrechte (want in strijd met art. 23 Rv) verzuimd om op dit gedeelte van het gevorderde te beslissen.
3.2.
Het hof is mede in zoverre in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten dat het evenmin is ingegaan op het betoog van DC c.s. dat Forax c.s. onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van het bedrijfsdebiet van DC c.s., mede omdat verschillende betrokkenen ([verweerder 3], [verweerder 4], [verweerder 6], [verweerster 7] en [betrokkene 1]) gezien hun eerdere verhouding als ex-werknemer resp. ex-opdrachtnemer van DCC Exploitation inbreuk hebben gemaakt op hun geheimhoudingsverplichtingen, althans een bijzondere betamelijkheidsnorm jegens DC c.s. hebben overtreden (vgl. mvg nr. 217; 245–257).
4.
Tegen de door de rechtbank ten gunste van Forax c.s. uitgesproken proceskostenveroordeling van € 211.700,21 hebben DC ter onderbouwing van hun grief 13 onder meer betoogd dat van dit bedrag een bedrag van € 59.086,06 ten onrechte is opgegeven. Het hof verwerpt dit betoog, omdat dat laatste bedrag binnen de vermindering met € 105.850,- valt die zojuist (in rov. 17.4) is toegepast op het bedrag van € 211.700,21. Dat betoog kan derhalve niet worden beschouwd als een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave van Forax c.s., aldus het hof (rov. 17.5).
4.1.
Dit oordeel is in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk, omdat het hof hier uit het oog verliest dat het betreffende betoog van DC c.s. niet is gebaseerd op de toe te passen vermindering ten gevolge van de gemengde grondslag der vorderingen doch op de stelling dat genoemd bedrag van € 59.086,06 ziet op (deels ongespecificeerde) kosten van andere procedures, welke kosten derhalve überhaupt niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. mvg nr. 282–284, prod. 106). Dat betoog betreft derhalve wel degelijk een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave van Forax c.s., zodat het andersluidende oordeel van het hof niet begrijpelijk is.
Mitsdien:
de Hoge Raad op grond van dit middel het aangevallen arrest zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn € [77,75]