NJ 1930, p. 229
Aanhaling van art. 10 Sr. niet vereischt. Verklaring v. medeverdachte voor het bewijs gebruikt?
HR 23-12-1929, ECLI:NL:HR:1929:318
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 december 1929
- Magistraten
Mrs. Jhr. de Savornin Lohman, Savelberg, Jhr. Feith, Taverne en Kranenburg
- Zaaknummer
[23121929/NJ_1930,_p._229]
- Conclusie
Conclusie van den Adv.-Gen. Besier.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS152102:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1929:318, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑1929
- Wetingang
Essentie
Aanhaling van art. 10 Sr. niet vereischt. Verklaring v. medeverdachte voor het bewijs gebruikt?
Samenvatting
In een geval als het onderhavige behoort art. 10 Sr., als bevattende niet een verbods-of strafbepaling, welke den onmiddellijken grondslag der veroordeeling uitmaakt, niet tot de wettelijke voorschriften, waarop in den zin van art. 358 Sv. de opgelegde straf is gegrond.
Het tweede middel zou alleen dan gegrond zijn, indien de getuige S., die verklaarde het feit, waarvoor requirant is veroordeeld, met dezen te hebben gepleegd, verdachte ware geweest in het tegen den requirant gevoerde geding. In art. 341 Sv. kan toch als ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.