Met weglating van voetnoten. Voorafgaand aan de weergegeven overweging vermeldt het arrest dat in de gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist, zulks zal geschieden in een aan het arrest gehechte bijlage. Een dergelijke bijlage is niet aan het arrest gehecht, noch door mij in het dossier aangetroffen. Aangenomen mag worden dat het hof een Promis-arrest heeft willen wijzen en dat de bedoelde passage een ‘bouwsteen’ is die ten onrechte in het arrest is terechtgekomen.
HR, 03-07-2018, nr. 16/06109
ECLI:NL:HR:2018:1060
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-07-2018
- Zaaknummer
16/06109
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1060, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:724
ECLI:NL:PHR:2018:724, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1060
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging woninginbraak. Falende bewijsklacht medeplegen. HR: art. 81.1 RO. CAG: Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de handelingen van verdachte en diens medeverdachten het karakter droegen van een gezamenlijk ondernomen poging en daarmee van een gezamenlijke uitvoering. Dat oordeel is gelet op hetgeen Hof m.b.t. de gedragingen van verdachte heeft vastgesteld en gezien zijn proceshouding niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/06109
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 december 2016, nummer 22/004181-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018.
Conclusie 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging woninginbraak. Falende bewijsklacht medeplegen. HR: art. 81.1 RO. CAG: Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de handelingen van verdachte en diens medeverdachten het karakter droegen van een gezamenlijk ondernomen poging en daarmee van een gezamenlijke uitvoering. Dat oordeel is gelet op hetgeen Hof m.b.t. de gedragingen van verdachte heeft vastgesteld en gezien zijn proceshouding niet onbegrijpelijk.
Nr. 16/06109 Zitting: 22 mei 2018 (bij vervroeging) | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 12 december 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij als nader in het arrest omschreven, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen deze uitspraak is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld.
Namens de verdachte heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 5 september 2014 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [a-straat 1] weg te nemen (een) goed(eren) toebehorende aan [betrokkene 1], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die/dat weg te nemen goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak met een of meer van zijn mededaders het kozijn van een raam van voornoemde woning heeft getracht te forceren met een breekijzer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
4.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte de volgende verklaring afgelegd:
“Wij hebben de verkeerde afslag genomen op weg van Amsterdam naar Rotterdam. Daarom waren wij in Zwijndrecht. Ik heb een navigatiesysteem, maar die werkte niet. Ik reed in mijn auto, een grijze Jaguar, samen met [betrokkene 2]. Er was niemand anders bij. Ik ben niet in de woonwijk uitgestapt, maar bij de afslag omdat ik moest plassen. Ik herken mijzelf niet op de beelden. De handschoen heb ik voor het geval er iets is met mijn auto en ik wil mijn handen niet vies maken.”
4.3.
De bewijsvoering is vervat in de navolgende bewijsoverweging in het bestreden arrest:1.
“De raadsman heeft namens de verdachte overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota naar voren gebracht dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tussen vrijdag 5 september 2014 20.30 uur en zaterdag 6 september 2014 02.30 uur is gepoogd in te breken in de woning aan de [a-straat 1] te Zwijndrecht.
[betrokkene 3] zit op 5 september 2014 rond 22.45 uur met zijn vrouw in de voortuin van zijn woning in Zwijndrecht. [betrokkene 3] heeft vanaf die plek zicht op de Patrijsstraat gekruist met de Spechtstraat. Hij ziet op dat moment een Jaguar richting de dijk rijden. Ongeveer twee minuten later ziet hij voornoemde auto weer langsrijden en linksaf de Patrijsstraat inslaan. Drie minuten daarna ziet hij een man met een Marokkaans uiterlijk, dik/gezet en 170 cm lang met een licht kleurig shirt en met een zwart petje op, de Spechtstraat uitrennen. Het volgende moment ziet hij dezelfde man de Patrijsstraat inrennen, kijken in de richting van de [a-straat 1] en daarna terugrennen de Spechtstraat in. Hierop loopt [betrokkene 3] de Spechtstraat in en ziet in de brandgang achter de woningen van de Patrijsstraat twee personen staan, namelijk voornoemde man en een tweede man met een Marokkaans uiterlijk, een normaal postuur, 185/190 cm lang en met zwarte kleding en een zwarte winterjas met capuchon. Hierna gaat [betrokkene 3] terug naar zijn woning en ziet vanuit zijn slaapkamerraam dat eerstgenoemde man richting de woning aan de [a-straat 1] staat te kijken. Vervolgens ziet de getuige drie mannen over de Patrijsstraat richting de dijk lopen. Dit zijn de twee eerder genoemde mannen en een derde lange man van 180 cm met zwarte kleding en een rugzak. Nadat de mannen uit het zicht verdwijnen, ziet de getuige wederom dezelfde Jaguar langsrijden.
[betrokkene 4], woonachtig op de [a-straat 1]2.in Zwijndrecht, hoort op 5 september 2014 rond 23.00 uur twee harde klappen die uit de Patrijsstraat komen. Ongeveer 25 seconden daarna hoort hij iets op de grond vallen. Dit maakt een fel geluid en is heel dichtbij. Vervolgens trekt hij zijn kleren aan, belt 112 en loopt naar buiten. Aan de woning van [betrokkene 4] hangen camera’s ter beveiliging. De beelden van 5 september 2014 zijn ter beschikking gesteld aan de politie.
Uit deze camerabeelden valt op te maken dat:
-om 22:55:08 uur een auto door de Patrijsstraat rijdt
-om 22:56:55 uur eenzelfde auto de Spechtstraat inslaat
-om 23:13:45 uur voornoemde auto wederom door de Patrijsstraat rijdt.
Het is aannemelijk dat dit de Jaguar betreft, die getuige [betrokkene 3] beschrijft in zijn verklaring.
Tevens is op de beelden waar te nemen dat:
-om 23:08:29 uur: “op de hoek van het voetpad, waar de Spechtstraat en de Patrijsstraat kruisen verschijnt een persoon in beeld, uit het postuur en de manier van lopen valt op te maken dat het een man betreft. De man loopt op het voetpad voor de woning gelegen aan nummer 13 langs. De man is gekleed in een op de camerabeelden als grijs te omschrijven joggingbroek en draagt tevens een grijze trui met lange mouwen. Hij heeft zijn handen in zijn broekzakken zitten. De man draagt donkere schoenen en heeft iets donkers op zijn hoofd.”
-om 23:08:31 uur: “de man met de op de camerabeelden grijskleurige broek, grijskleurige trui en donkere schoenen, verschijnt in beeld, gezien op de rug, hij wandelt verder nog steeds met zijn handen in zijn zakken.”
-om 23:09:57 uur: “de manspersoon in op camerabeelden grijskleurige broek, trui, donkere schoenen met een donkerkleurige pet of muts op verschijnt rechts in beeld, terwijl hij loopt zo valt te zien, laat hij een donkergekleurd, langwerpig voorwerp vallen. Dit voorwerp stuitert op de stoep en rolt/stuitert een stukje door. De man bukt zich terwijl hij doorloopt voorover en pakt het voorwerp op, waarna hij verder doorloopt de Spechtstraat oversteekt waarna hij uit beeld verdwijnt.”
Op 5 september 2014, kort na een melding om 23:04 uur over een poging inbraak bij de [a-straat 1], houden verbalisanten een donkerkleurige Jaguar staande op de Reigerstraat in Zwijndrecht. De bestuurder draagt een grijs T-shirt en naast hem op de middenconsole ligt een zwarte cap. De bestuurder legitimeert zich met een paspoort als [verdachte], zijnde de verdachte in de onderhavige zaak. De passagier draagt een zwart T-shirt met witte strepen en op de achterbank van de auto ligt een donkere jas met een capuchon. De passagier geeft op te zijn [betrokkene 2]. De verbalisanten zien dat [verdachte] een stuk breder en kleiner is dan de passagier. De verbalisanten houden [verdachte] en [betrokkene 2] omstreeks 23:20 uur in Zwijndrecht aan. De verdachte verklaart dat de Jaguar op naam van zijn vrouw staat en dat de zwarte pet, die in de auto is aangetroffen, van hem is.
Vervolgens wordt op 6 september 2014 onderzoek verricht op de Patrijsstraat te Zwijndrecht. Aan de woning op [a-straat 1] worden verbrekingen aangetroffen, waarbij het vermoeden bestaat dat deze zouden zijn veroorzaakt door een breekijzer of een ander breekvoorwerp. Hierop gaat de verbalisant zoeken naar eventueel achtergelaten goederen en vindt hij in een naastgelegen bosschage een zwart breekijzer en een zwarte rugzak. In de rugzak zitten een zaklamp, twee schroevendraaiers en een grijskleurig breekijzer. Uit onderzoek blijkt vervolgens dat de braaksporen aan het kozijn van het raam van de woning aan de [a-straat 1] veroorzaakt zijn met het voornoemde grijze breekijzer. Op dit breekijzer wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit spoor levert een positieve hit op met het dactyloscopisch signalement van [betrokkene 5], geboren [geboortedatum] 1986. Voorts blijkt dat voornoemde [betrokkene 5] en voornoemde [betrokkene 2] bekenden van elkaar zijn en dat zij in het verleden zijn aangehouden ter zake van een woninginbraak.
Ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte hetzelfde postuur en uiterlijk heeft als de door [betrokkene 3] als eerste omschreven man.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden en gelet op het gegeven dat de verdachte korte tijd na de melding van de poging woninginbraak in de buurt van de plaats delict wordt aangehouden in een Jaguar en dat zijn signalement, uiterlijke kenmerken en kleding overeenkomt met hetgeen getuige [betrokkene 3] heeft omschreven, gaat het hof ervan uit dat de door [betrokkene 3] als eerste omschreven man de verdachte [verdachte] is. Gelet op het voorgaande en gelet op het signalement en de kleding van de man op de camerabeelden van [betrokkene 4], is het hof van oordeel dat verdachte [verdachte] degene is die op deze camerabeelden te zien is.
Uit vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte met een breekijzer in zijn hand en met een zwarte pet op zijn hoofd op de plaats delict aanwezig was op het moment dat aldaar een poging woninginbraak plaatsvond. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op de bewuste avond was verdwaald omdat hij de verkeerde afslag op weg van Amsterdam naar Rotterdam had genomen en zodoende midden in een woonwijk in Zwijndrecht terecht kwam en niet in de betreffende woonwijk uit de auto is geweest, acht het hof ongeloofwaardig gelet op hetgeen hierboven door het hof is vastgesteld.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd. Het hof verwerpt daartoe het verweer.
5. Bespreking van het middel
5.1.
Het middel klaagt dat het medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring van medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.
Bij arresten van 2 december 2014, 24 maart 2015 en 5 juli 2016 heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen en de verhouding daarvan tot de deelnemingsvorm van medeplichtigheid gegeven.3.Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
5.3.
Het middel komt niet op tegen het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte dat hij bij vergissing in de desbetreffende woonwijk in Zwijndrecht is terechtgekomen en aldaar zijn auto niet is uit geweest, ongeloofwaardig is. Waarover het middel wel klaagt, is in het bijzonder dat het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen niet heeft kunnen afleiden dat de bijdrage van de verdachte aan de poging tot inbraak van voldoende gewicht was om te kunnen spreken van medeplegen, nu het hof geen vaststelling heeft kunnen doen omtrent de precieze rol van de verdachte.
5.4.
Uit de onder 4.3 weergegeven bewijsvoering blijkt dat is getracht een raam van de woning aan de [a-straat 1] te Zwijndrecht met een breekijzer open te breken en dat de verdachte zich ten tijde van die poging tot inbraak in de onmiddellijke nabijheid van die woning ophield. Uit die bewijsvoering kan voorts worden afgeleid dat de verdachte op een gegeven moment vanuit de Spechtstraat de Patrijsstraat in rende, met de handen in zijn zakken voorbij [a-straat 2] liep en kort daarop terugliep met een breekijzer in zijn handen (die hij voor [a-straat 2] uit zijn handen liet vallen en weer opraapte). Ook blijkt uit die bewijsvoering dat de verdachte zich even later samen met een ander, te weten de medeverdachte [betrokkene 2], in de brandgang achter [a-straat 1] bevond en dat hij weer even later, kennelijk in de Patrijsstraat in de richting van [a-straat 1] stond te kijken en vervolgens samen met twee andere personen, onder wie de medeverdachte [betrokkene 2], wegliep in de richting van “de dijk” (en daarmee in de richting van de Reigerstraat)4.. Verder staat vast dat de verdachte samen met de medeverdachte [betrokkene 2], kort na de poging tot inbraak op korte afstand van de plaats van het delict, namelijk in de Reigerstraat, werd staande gehouden, terwijl hij een auto bestuurde die vlak voor en vlak na het misdrijf meermalen in de directe omgeving was gesignaleerd. Tot slot staat vast dat de volgende dag in de directe omgeving van de plaats van het delict een zwart breekijzer en een rugzak zijn aangetroffen. In de rugzak bevond zich een grijs breekijzer waarvan na onderzoek bleek dat daarmee is gepoogd voormeld raam open te breken. Eén van de twee personen waarmee de verdachte die avond ter plaatse was, droeg een rugzak. Op het breekijzer worden sporen aangetroffen van een ander dan de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 2].
5.5.
Gelet op deze vaststellingen heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de poging tot inbraak. De vraag is of die betrokkenheid als medeplegen kan worden aangemerkt. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verdachte weliswaar is gezien met een breekijzer in zijn handen, maar dat daarmee niet is gezegd dat dit het breekijzer was waarmee gepoogd werd het raam open te breken. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat er twee breekijzers in het spel waren en dat op het breekijzer dat was gebruikt alleen sporen van een ander zijn aangetroffen. Inderdaad kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die getracht heeft het raamkozijn open te breken met een breekijzer en dus evenmin dat de verdachte een uitvoeringshandeling heeft verricht. Het zou het hof niet hebben misstaan als het zou hebben uiteengezet waarom het van oordeel is dat desondanks van medeplegen kan worden gesproken. Het ontbreken van die nadere motivering maakt in het onderhavige geval naar mijn mening echter niet dat de bewijsvoering zodanig tekortschiet dat cassatie dient te volgen.
5.6.
Hoe de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van de verdachte precies moeten worden geïnterpreteerd, is niet duidelijk. Het uit de Spechtstraat de Patrijsstraat inrennen, het voorbij [a-straat 2] in de richting van [a-straat 1] lopen, het met een breekijzer in de hand teruglopen naar de achter [a-straat 1] gelegen brandgang zijn echter geen gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Ik merk daarbij op dat uit het feit dat getuige [betrokkene 4] twee harde klappen hoorde die uit de Patrijsstraat kwamen, kan worden afgeleid dat het raam dat gepoogd werd te forceren zich aan de voorzijde van [a-straat 1] bevond.5.De enige persoon van wie vaststaat dat hij zich in de [a-straat 1] heeft bevonden, is de verdachte. Dat sluit op zich niet uit dat er een andere persoon was die het raam heeft pogen open te breken, al bevreemdt het dan dat die persoon noch door getuige [betrokkene 3] is gezien, noch op de camerabeelden van getuige [betrokkene 4] viel waar te nemen. Daar staat tegenover dat de verdachte met de handen in zijn zakken kwam aanlopen en dus op dat moment nog geen breekijzer bij zich leek te hebben. Niet uitgesloten is daarom dat hij het breekijzer waarmee hij terugliep, gekregen heeft van degene die het bedoelde raam poogde open te breken. Maar ook bij die interpretatie van het gedrag van de verdachte geldt dat het ophalen van een breekijzer en het daarmee naar de achterzijde van de woning lopen, duidt op een actieve betrokkenheid bij de poging tot inbraak in kwestie.
5.7.
Het vaststellen van een nauwkeurige rolverdeling is voor een bewezenverklaring van medeplegen niet vereist. Daarbij geldt dat de proceshouding van de verdachte in situaties waarin onduidelijk is gebleven welke bijdrage de verdachte precies aan het gepleegde misdrijf heeft geleverd, blijkens rechtspraak van de Hoge Raad eraan kan bijdragen dat medeplegen desalniettemin bewezen kan worden verklaard.6.Blijkens de bewijsvoering heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de handelingen van de verdachte en diens medeverdachten het karakter droegen van een gezamenlijk ondernomen poging en daarmee van een gezamenlijke uitvoering. Dat oordeel is gelet op hetgeen het hof met betrekking tot de gedragingen van de verdachte heeft vastgesteld en gezien de proceshouding van de verdachte niet onbegrijpelijk.7.Het oordeel van het hof dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de poging tot inbraak is derhalve toereikend gemotiveerd.
5.8.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑05‑2018
Ik neem aan dat hier sprake is van een verschrijving. [a-straat 1] is het adres van de woning waarin gepoogd werd in te breken. Op dat adres woonde, als afgegaan mag worden op de bewezenverklaring, [betrokkene 1] (dit onderdeel van de bewezenverklaring vindt overigens geen steun in de bewijsmiddelen). De bewijsmotivering in het vonnis van de rechtbank houdt in dat getuige [betrokkene 4] woonachtig was aan de [a-straat 2]. Die vermelding vindt steun in de gedingstukken, zo leert een blik over de papieren muur. Zie o.m. het proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 4] van 7 september 2014, doorgenummerde dossierpagina’s 37-38.
Na raadpleging van de website www.google.nl/maps is gebleken dat de Reigerstraat, evenals de Spechtstraat, haaks staat op de Patrijsstraat. Voorbij de Reigerstraat en parallel daaraan lopen de Lindsebenedendijk en de Lindsedijk.
Een blik over de papieren muur biedt steun voor die gevolgtrekking. Zie het proces-verbaal van aangifte van 8 september 2014 (doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 2) en het proces-verbaal van sporenonderzoek van 7 oktober 2014 (doorgenummerde dossierpagina’s 38 – 41).
In het bijzonder HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412.
Vgl. HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662.