Hof Den Haag, 16-09-2015, nr. 200.173.481/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:2502
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-09-2015
- Zaaknummer
200.173.481/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2502, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑09‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2015
Inhoudsindicatie
griffierecht te laat betaald, evident gebleken menselijke fout, ontvankelijk
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 september 2015
Zaaknummer : 200.173.481/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-6493 en FA RK 14-10322
Zaaknummers rechtbank : C/09/471945 en C/09/480445
[de vrouw] ,
wonende te Leiderdorp,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[de man] ,
wonende Leiden,
verweerder in hoger beroep,
advocaat mr. L.C. Blok te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 mei 2015 van de rechtbank Den Haag.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld. Het verzoek van de vrouw om een bedrag aan partneralimentatie van € 2.364,- bruto per maand vast te stellen is afgewezen.
DE ONTVANKELIJKHEID HOGER BEROEP
1. Het hof stelt vast dat de vrouw het door haar verschuldigde griffierecht in strijd met het bepaalde in artikel 3, vierde lid, Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz), niet binnen vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald, derhalve uiterlijk 13 augustus 2015. Eerst op 17 augustus 2015 is de betaling door het hof ontvangen.
2. Bij brief van 23 juli 2015 heeft het hof de advocaat van de vrouw bericht dat het niet tijdig voldoen van het griffierecht er, overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, in samenhang met artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv), in beginsel toe leidt dat de vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep en is de vrouw in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
3. De advocaat van de vrouw stelt in haar reactie onderbouwd met drie producties dat na ontvangst van de griffierechtnota op 10 augustus 2015, derhalve binnen de geldende betaaltermijn, de betaling is verricht. Zij heeft echter per abuis daarbij de laatste twee cijfers van het rekeningnummer van de ontvanger omgewisseld. Op 16 augustus 2015 ontving zij daarom de betaling retour. Vervolgens is op 17 augustus 2015 alsnog de juiste betaling gedaan. De advocaat is van mening dat, middels de door haar omtrent deze gang van zaken overgelegde bewijsstukken, overtuigend is aangetoond dat er nimmer betalingsonwil heeft bestaan, dat zij in de veronderstelling verkeerde de betaling tijdig te hebben voldaan en dat op grond hiervan de vrouw alsnog ontvankelijk verklaard dient te worden in haar hoger beroep.
4. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt in deze is het volgende. De uiterste datum van betaling van het griffierecht volgt uit de Wgbz: die is uiterlijk vier weken na indiening van het verzoekschrift (artikel 3, vierde lid, Wgbz). Dat houdt in dit geval in dat het griffierecht op 13 augustus 2015 op de rekening van het gerechtshof Den Haag had moeten zijn bijgeschreven. Deze wettelijke regeling is anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover. Bovendien is de advocaat van de vrouw destijds door het hof - bij brief van 23 juli 2015 - uitdrukkelijk op de gevolgen van het uitblijven van tijdige - binnen vier weken na het instellen van het hoger beroep - betaling gewezen.
5. Het hof overweegt in dat verband voorts mede op grond van de uitspraken van de Hoge Raad van 4 november 2011, BQ7045 en BU3348, als volgt. Een advocaat moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in beroep zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dat, zoals door de advocaat van de vrouw is aangevoerd, per abuis de laatste twee cijfers van het rekeningnummer zijn omgewisseld, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6. Het betreft hier echter een evident gebleken menselijke fout bij de overboeking. De hieruit voor de rechtzoekende voortvloeiende nadelige gevolgen behoren niet voor diens rekening te komen. Daarbij weegt zwaar dat de sinds 1 januari 2011 geldende regeling een ingrijpende wijziging inhoudt ten opzichte van de vroegere regeling, doordat niet alleen het griffierecht vooraf moet worden voldaan, maar ook op het niet tijdig en volledig voldoen de naar verhouding strenge sanctie is gesteld van niet-ontvankelijkheid. Die sanctie leidt er immers in verband met de geldende beroepstermijnen in de praktijk toe dat reeds de niet tijdige betaling van het griffierecht praktisch steeds de weg naar de rechter in hoger beroep definitief afsnijdt omdat na een niet-ontvankelijkverklaring de beroepstermijn zal zijn verstreken en daarom het beroep niet opnieuw kan worden ingesteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat deze zware sanctie niet, zoals de even zware sanctie op het niet in acht nemen van beroepstermijnen, de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken.
Dit alles leidt ertoe dat in de hiervoor geschetste omstandigheden toepassing van die sanctie in onderhavig geval een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een door het hof nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Kempen en Kamminga bijgestaan door
Hansler als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2015.