De fax en de ontvangstbevestiging zijn overgelegd als productie 2 bij het verzoekschrift tot cassatie.
HR, 14-02-2014, nr. 13/04866
ECLI:NL:HR:2014:336
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-2014
- Zaaknummer
13/04866
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:336, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑02‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:5531
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2527
ECLI:NL:PHR:2013:2527, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:336
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑10‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/118 met annotatie van
Uitspraak 14‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Faillissementsrecht. Faillietverklaring op verzoek schuldeiser, nadat deze hoger beroep reeds had ingetrokken. Mogelijkheid om Staat in de proceskosten te veroordelen? Hoge Raad doet zelf zaak af, stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over faillissementskosten en salaris curator; art. 15 lid 3 Fw.
Partij(en)
14 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04866
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Essed,
t e g e n
SLOUGH ESTATES MAINLAND B.V.,gevestigd te Hoofddorp,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. W.H. van Hemel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de schuldenaar en de vennootschap.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/02/265662 / FT RK 13/1031 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2013;
b. het arrest in de zaak HV 200.130.950/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de schuldenaar beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor de vennootschap toegelicht door haar advocaat, alsmede door mr. M. Malycha, advocaat teAmsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad door de beschikking van 23 juli 2013 te bekrachtigen, met vaststelling van de faillissementskosten en het salaris van de curator en met zodanige beslissing omtrent de proceskosten als de Hoge Raad vermeent te behoren.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Slough heeft verzocht [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft het faillissement alsnog uitgesproken.
Bij fax van dezelfde dag als zijn arrest heeft het hof partijen laten weten dat het bij het uitspreken daarvan niet bekend was met een tweetal faxen van de dag ervoor, waarbij Slough haar hoger beroep heeft ingetrokken in verband met de inmiddels tussen partijen bereikte overeenstemming. De fax van het hof vermeldt dat de faxen en de begeleidende V-formulieren (de desbetreffende kamer van) het hof niet hebben bereikt, hoewel tijdig - immers de dag tevoren - ingekomen ter griffie.
3.2
Het middel klaagt dat het hof het faillissement niet heeft mogen uitspreken, gelet op de intrekking van het hoger beroep in de faxen. Deze klacht is gegrond.Nu het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek was ingetrokken, van welke intrekking het hof kennis had behoren te nemen nu het bericht daarover tijdig ter griffie was ingekomen, was geen plaats voor een faillietverklaring.
3.3
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
3.4
[verzoeker] heeft verzocht de Staat in de kosten van het geding in cassatie te veroordelen, nu hij tot dit cassatieberoep is genoodzaakt door een apparaatsfout bij het hof. Voor die kostenveroordeling biedt de wet echter geen mogelijkheid, nu de Staat niet in deze procedure is betrokken. [verzoeker] zal terzake dus een nieuwe procedure moeten beginnen.
3.5
Nu de zaak niet wordt verwezen, dient de Hoge Raad zelf, op de voet van art. 15 lid 3 Fw, het bedrag vast te stellen van de faillissementskosten en van het salaris van de curator. Partijen en de curator dienen daartoe de nodige gegevens over te leggen en hun standpunt terzake kenbaar te maken. Zij krijgen tot vier weken na dit arrest de gelegenheid dat bij brief te doen. Vervolgens hebben zij twee weken de gelegenheid om op elkaars standpunt en op de overgelegde gegevens te reageren.
3.6
Indien partijen en de curator onderling overeenstemming over het vorenstaande bereiken, kunnen zij desgewenst afzien van een beslissing van de Hoge Raad en volstaat een bericht van die inhoud. Bij hun overleg kunnen partijen desgewenst de Staat betrekken.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 oktober 2013;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2013;
houdt de beslissing omtrent de faillissementskosten en het salaris van de curator aan.
Dit arrest is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 februari 2014.
Conclusie 20‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Faillissementsrecht. Faillietverklaring op verzoek schuldeiser, nadat deze hoger beroep reeds had ingetrokken. Mogelijkheid om Staat in de proceskosten te veroordelen? Hoge Raad doet zelf zaak af, stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over faillissementskosten en salaris curator; art. 15 lid 3 Fw.
Partij(en)
13/04866
Mr. F.F. Langemeijer
20 december 2013
Conclusie inzake:
[verzoeker]
tegen
Slough Estates Mainland B.V.
In deze zaak is, op het hoger beroep van een schuldeiser, het faillissement uitgesproken ofschoon het hoger beroep kort voor de uitspraak was ingetrokken. De schuldenaar komt in cassatie tegen de faillietverklaring op.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Bij inleidend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie (hierna: de vennootschap) verzocht de huidige verzoeker tot cassatie (hierna: de schuldenaar) in staat van faillissement te verklaren. Bij beschikking van 23 juli 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant dit verzoek afgewezen.
1.2.
De vennootschap heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij heeft verzocht de beschikking van 23 juli 2013 te vernietigen en de schuldenaar alsnog in staat van faillissement te verklaren. De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 25 september 2013.
1.3.
Bij faxbericht van haar advocaat van 2 oktober 2013, ter griffie van het hof ingekomen om 16.45 uur, heeft de vennootschap aan het hof bericht haar hoger beroep voorwaardelijk in te trekken, onder verwijzing naar een concept-vaststellingsovereenkomst1.. Kort daarna heeft de advocaat van de vennootschap door middel van een V4-formulier, verzonden aan het hof per e-mail (ontvangen om 16.54 uur) en bij fax (ontvangen om 17.10 uur), het hoger beroep definitief ingetrokken2.. Ook de advocaat van de schuldenaar heeft die namiddag een faxbericht aan het hof gestuurd waarin hij te kennen gaf, kort gezegd, dat de schuldenaar instemde met de voorwaarden die de vennootschap aan de intrekking van haar hoger beroep had verbonden. De schuldenaar verklaarde dat hij geen aanspraak maakt op een veroordeling van de vennootschap in de kosten van de procedure3..
1.4.
Bij arrest, uitgesproken op 3 oktober 2013 om 10.00 uur, heeft het hof de afwijzende beschikking van de rechtbank vernietigd en de schuldenaar alsnog in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een curator in dat faillissement.
1.5.
Bij brief d.d. 3 oktober 2013 heeft (de afdelingsvoorzitter civiel van) het hof aan de advocaat van de schuldenaar, onder meer, laten weten dat de desbetreffende kamer van het hof ten tijde van de uitspraak niet bekend was met de intrekking van het hoger beroep. Deze intrekking had het hof wel bekend moeten zijn, nu deze op 2 oktober 2013 om 16.45 uur (voorwaardelijke intrekking) resp. 17.10 uur (definitieve intrekking), in ieder geval vóór het tijdstip van de uitspraak, is binnengekomen ter griffie van het hof4.. In diezelfde brief is medegedeeld dat het hof geen gehoor kon geven aan het verzoek om herstel via een herstelarrest: een eenmaal uitgesproken faillietverklaring kan – vanwege de daarbij betrokken openbare orde – niet langs die weg ongedaan worden gemaakt. Het hof wees op de mogelijkheid van beroep in cassatie.
1.6.
Namens verzoeker is – tijdig5.– beroep in cassatie ingesteld. De vennootschap heeft in cassatie wel een schriftelijke toelichting gegeven, maar uitdrukkelijk geen verweer gevoerd tegen het cassatieberoep6..
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
De rechtsklacht van de schuldenaar houdt in dat het hof heeft miskend dat het verzoek tot faillietverklaring tijdig en regelmatig was ingetrokken. Het stond het hof niet vrij hem (ambtshalve) in staat van faillissement te verklaren. De motiveringsklacht houdt in dat het oordeel onbegrijpelijk is omdat het hof niet heeft gerespondeerd op de berichten die partijen op 2 oktober 2013 aan het hof hebben gezonden.
2.2.
Gelet op de hiervoor genoemde berichten van partijen aan het hof van 2 oktober 2013, treft de rechtsklacht doel. Waar het hoger beroep was ingetrokken voordat uitspraak was gedaan, had het hof het faillissementsverzoek niet mogen toewijzen7.. De vernietiging van het bestreden arrest leidt in dit geval tot vernietiging van het faillissement. Bij gebreke van volharding mist de vennootschap belang bij een bespreking van de grieven. De Hoge Raad kan m.i. de zaak in het stadium van het hoger beroep zelf afdoen door, opnieuw recht doende, de afwijzende beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Proceskosten in cassatie
2.3.
Nu de vennootschap in cassatie de beslissing van het hof niet heeft verdedigd, zijn partijen het erover eens dat de kosten van de cassatieprocedure niet ten laste van de vennootschap behoren te komen8..
2.4.
De schuldenaar heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk verzocht de Staat te veroordelen in de kosten van deze cassatieprocedure. Ter toelichting op dit verzoek heeft de schuldenaar aangevoerd dat het onvolkomen functioneren van het justitiële apparaat verzoeker kosten berokkent: hij is onnodig en ten onrechte failliet verklaard en bovendien genoodzaakt een evidente en namens het hof erkende fout te redresseren door middel van het aanwenden van het rechtsmiddel van cassatie. De schuldenaar betoogt dat art. 419 lid 4 Rv voldoende armslag biedt voor een dergelijke kostenveroordeling.
2.5.
Art. 419 lid 4 Rv bepaalt dat de Hoge Raad omtrent de kosten van het geding zodanige uitspraak geeft als hij vermeent te behoren. De tekst van deze bepaling geeft de Hoge Raad de mogelijkheid om bij de beslissing over de proceskosten in cassatie af te wijken van de regels in art. 237 - 245 Rv9.. In rekestzaken in cassatie, zoals deze, is art. 429 lid 3 Rv van toepassing, dat een gelijke inhoud heeft. De Staat is geen partij in deze procedure. Art. 419 lid 4 Rv of art. 429 lid 3 Rv is bij mijn weten nooit toegepast om een (rechts)persoon die geen partij in het geding is, in de proceskosten te veroordelen10.. In het burgerlijk procesrecht bestaan weliswaar precedenten van een kostenveroordeling ten laste van een ander dan de procespartijen, maar die gevallen zijn of waren uitdrukkelijk in de wet omschreven11..
2.6.
Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat zou leiden tot de wet van 20 juni 1963 Stb. 272 is wel gesproken over de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling ten laste van de Staat in zaken waarin in cassatie met succes wordt geklaagd over een door de rechter ambtshalve gegeven beslissing of over een verzuim om te beslissen. Een minderheid in de Tweede Kamer-commissie stelde voor, aan de cassatierechter de bevoegdheid te verlenen kosten “door het onvolkomen functioneren van het justitiële apparaat aan partijen berokkend” ten laste van de Staat te brengen. Tegen dit voorstel bracht de minister principiële bezwaren in12.en een meerderheid verzette zich ertegen. De bedoelde mogelijkheid is toen niet in de wet opgenomen13.. Wel is het publieke debat voortgezet over een mogelijke aansprakelijkheid van de Staat uit onrechtmatige daad voor schade als gevolg van fouten in rechterlijke beslissingen14.. Zoals bekend, heeft de Hoge Raad in 1971 aansprakelijkheid van de Staat voor fouten in rechterlijke uitspraken in beginsel afgewezen15.. Na een uiteenzetting over het stelsel van rechtsmiddelen, overwoog hij:
“dat hiermede onverenigbaar is dat de in het ongelijk gestelde partij de gelegenheid zou hebben langs de weg van een vordering tegen de Staat op grond van art. 1401 BW de juistheid van een rechterlijke beslissing nogmaals tot onderwerp van een nieuw geding te maken en deze daardoor op andere wijze dan in de wet voorzien ter toetsing te brengen;
dat dit meebrengt dat ook met betrekking tot de zorgvuldigheid waarmee een rechterlijke beslissing is voorbereid, niet dan door gebruik te maken van een door de wet ter beschikking gesteld rechtsmiddel kan worden geklaagd, aangezien voor zover een onzorgvuldige voorbereiding op de beslissing van invloed is geweest, de juistheid van die beslissing in het geding zou worden gebracht, terwijl voor zover dit niet het geval is, de eiser bij zijn klacht geen belang zou hebben;
dat slechts, indien bij de voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, en tegen de beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat en heeft opengestaan, de Staat ter zake van de schending van het in art. 6 [EVRM] gewaarborgde recht voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk zou kunnen worden gesteld (…).”16.
2.7.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat het naar geldend recht niet mogelijk is de Staat te veroordelen in de proceskosten in cassatie. Om te beginnen zou de Staat in de gelegenheid moeten worden gesteld om deel te nemen aan het geding en zich hierover uit te spreken: een veroordeling kan niet worden uitgesproken zonder vooraf de Staat te hebben gehoord, althans daartoe opgeroepen17.. Maar een oproeping heeft weinig zin, als niet in de een wettelijke grondslag kan worden aangewezen om de Staat tot vergoeding van proceskosten (integraal of forfaitair) te veroordelen. Op de vraag of er buiten deze procedure mogelijkheden zijn om de kosten van deze cassatieprocedure door de Staat vergoed te krijgen in het kader van nadeelcompensatie of een andersoortig onrechtmatig handelen, zal ik niet vooruitlopen.
2.8.
In dit verband is het misschien nuttig, nog even te kijken naar de mogelijkheden die in het bestuursrecht zijn ontwikkeld om vergoeding te verkrijgen voor een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM. De bestuursrechter is ingevolge art. 8:75 Awb bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en van het bezwaar of het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken18.. Dit artikel biedt dus geen mogelijkheid om een derde (niet procespartij) in de kosten te veroordelen. Art. 8:73 Awb bood de mogelijkheid het bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding indien het beroep door de bestuursrechter gegrond wordt verklaard. De bestuursrechter heeft zich via een verdragsconforme uitlegging van art. 8:73 (oud) Awb en toepassing van art. 8:26 Awb bevoegd geacht te oordelen over verzoeken tot schadevergoeding wegens overschrijding van de ‘redelijke termijn’ als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM19.. Artikel 8:73 (oud) Awb is door de inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten per 1 juli 2013 vervallen. Daarvoor is de verzoekschriftprocedure van titel 8.4 (art. 8:88 - 8:95) Awb in de plaats gekomen20.. Recent heeft wnd. A-G Van Oven aandacht besteed aan de vraag of de burgerlijke rechter in een onteigeningsprocedure kan oordelen over een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn indien de Staat in die onteigeningsprocedure (nog) geen partij is21..
2.9.
Een overschrijding van de redelijke termijn kan worden beoordeeld zonder dat de rechter behoeft te treden in (een beoordeling van) de inhoud van het rechterlijk oordeel. De constructie die in het bestuursrecht is gebruikt om een derde in het geding te betrekken en ten laste van deze een vergoeding toe te kennen, kan niet worden overgenomen in gevallen waarin de inhoud van het rechterlijk oordeel wel ter discussie staat. Een vergoeding van proceskosten door de Staat enkel op billijkheidsgronden, in gevallen waarin daartoe aanleiding zou bestaan, kan m.i. niet worden gebaseerd op art. 419 lid 4 of art. 423 lid 3 Rv, mede beschouwd in het licht van de parlementaire geschiedenis van deze bepalingen. De slotsom is dat het verzoek om de Staat in de kosten van deze cassatieprocedure te veroordelen moet worden afgewezen.
Kosten van het faillissement en salaris curator
2.10.
Op grond van art. 15 lid 3 Fw moet de rechter die de vernietiging van een vonnis van faillietverklaring uitspreekt, tevens het bedrag van de faillissementskosten en van het salaris van de curator vaststellen en bepalen ten laste van welke partij deze kosten gebracht worden (van schuldenaar/aanvrager/beide)22.. De schuldenaar heeft zich over deze kosten niet uitgesproken. De vennootschap heeft hiervoor aandacht gevraagd in haar s.t.
2.11.
Voor zover partijen dit al niet doen, bij gelegenheid van de Borgersbrief, kan de griffie van de Hoge Raad bij de curator de gegevens opvragen die nodig zijn om het bedrag van de faillissementskosten en het salaris te bepalen. De vastgestelde kosten kunnen, op gelijke gronden als hiervoor genoemd, niet via art. 15 lid 3 Fw ten laste van de Staat worden gebracht.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad door de beschikking van 23 juli 2013 te bekrachtigen, met vaststelling van de faillissementskosten en het salaris van de curator en met zodanige beslissing omtrent de proceskosten als de Hoge Raad vermeent te behoren.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑12‑2013
Het V4-formulier met bevestigings-email en de fax met ontvangstbevestiging zijn overgelegd als producties 3 en 4 bij het verzoekschrift tot cassatie. Het hoger beroep in de parallelzaak m.b.t. het verzoek tot faillietverklaring van [A] Beheer B.V. werd wel gehandhaafd.
Productie 5 bij het verzoekschrift tot cassatie.
Productie 1 bij het verzoekschrift tot cassatie.
Vgl. 129 Rv; HR 15 mei 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4191, NJ 1982/185 m.nt. W.H. Heemskerk; HR 18 februari 1994, NJ 1994/605 m.nt. H.E. Ras; HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0505, NJ 2011/306. Zie ook: art. 3.2.9 Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, versie april 2013.
Cassatierekest onder 3.1; s.t. namens de vennootschap onder 3.
Daarnaast heeft de Hoge Raad bij verwijzing van de zaak de mogelijkheid de kostenbeslissing te reserveren, waarna de verwijzingsrechter aan het eind van het geding beslist wie deze zal dragen.
Art. 419 lid 4 Rv (Stb. 1963/272) is de vrucht van een amendement-Kranenburg (Kamerstukken II 1962-1963, 2079, nr. 9; zie ook: Handelingen II 1962-1963, blz. 2275 en blz. 2289-2290). Zie voor een samenvatting van de ontstaansgeschiedenis: Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., aant. 7 bij art. 419 (E. Korthals Altes); Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 192.
Naar huidig recht: art. 245 (pseudo-vertegenwoordiger). Naar oud recht: art. 17 oud Rv (deurwaarder bij foutief exploit); art. 58 oud Rv (‘eigen beursje’ bij advocaten, procureurs of deurwaarders die zich in hunne bedieningen te buiten gaan). Zie hierover: W.L. Haardt, De veroordeling in de kosten van het burgerlijk geding, diss. 1945, blz. 70 - 88; P. Sluijter, Sturen met proceskosten, diss. 2011, blz. 57 - 59.
VV, Kamerstukken II 1956-1957, 2079, nr. 4, blz. 3; MvA, Kamerstukken II 1962-1963, 2079, nr. 5, blz. 2 - 3.
Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 194.
De vakliteratuur over dit onderwerp is uitgebreid. Op deze plaats volsta ik met verwijzing naar: V.V.R. van Bogaert, De rechter beoordeeld. Over aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid in civiel- en staatsrechtelijk perspectief, diss. 2005; V. van Bogaert, De ‘gemiddelde rechter’, Trema 2009, blz. 390 - 394; Asser/Hartkamp en Sieburgh, 6-IV, 2011, nrs. 385 - 391 met verdere verwijzingen naar rechtspraak en vakliteratuur.
HR 3 december 1971, NJ 1972/137 m.nt. GJS.
Een andere uitzondering wordt gevormd ingeval een lidstaat van de E.U. aansprakelijk wordt gesteld voor een schending van E.U.-recht door een rechter in die lidstaat. Dit vraagstuk speelt in deze zaak geen rol en blijft daarom onbesproken.
HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2313.
Zie over de taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter: HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1456.
Zie onder meer: HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8360, AB 2013/149 m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik; ABRvS 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3121, AB 2008/229, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven; CBB 8 september 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BN6785, AB 2010/264 m.nt. I. Sewandono.
Conclusie d.d. 18 oktober 2013, zaaknr. 12/05436.
Deze bepaling is ook toepasselijk in gevallen waarin een arrest houdende faillietverklaring in cassatie wordt vernietigd; HR 11 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4401, NJ 1983/11 m.nt. B. Wachter; HR 22 juli 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4435, NJ 1983/12; Faillissementswet, losbl., aant. 3 op art. 15 (Van Galen).
Beroepschrift 11‑10‑2013
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE (faillissement)
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft te kennen:
Verzoeker tot cassatie is de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], hierna: ‘[verzoeker]’, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. M.A.M. Essed, die door hem is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient.
Gerekwestreerde is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SLOUGH ESTATES MAINLAND B.V., hierna: ‘Slough’, gevestigd te (2132 MZ) Hoofddorp aan Zandsteen 11, voor wie in hoger beroep als advocaat optrad mr. T.R.B, de Greve (Stibbe), kantoorhoudende te (1077 ZZ) Amsterdam aan de Strawinskylaan 2001.
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 3 oktober 2013 onder zaaknummer HV 200.130.950/01, gegeven tussen Slough als appellante en [verzoeker] als geïntimeerde.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende — in onderlinge samenhang te lezen — redenen:
1. Inleiding: intrekking appel
1.1.
In de onderhavige procedure heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij beschikking van 23 juli 2013 afwijzend beslist op het verzoek van Slough om [verzoeker] failliet te verklaren.
1.2.
Slough is tegen die beschikking in hoger beroep opgekomen bij het hof Den Bosch. Bij arrest van 3 oktober 2013 vernietigde het Bossche hof de beschikking van de rechtbank, en verklaarde [verzoeker] (alsnog) in staat van faillissement.
1.3.
Het cassatieberoep in deze faillissementszaak is overzichtelijk. Er wordt in cassatie enkel over geklaagd dat het hof het hoger beroep inhoudelijk heeft beoordeeld, en [verzoeker] in staat van faillissement heeft verklaard, terwijl het appel c.q. het verzoek tot faillietverklaring vóórdat het arrest is gewezen al was ingetrokken, omdat partijen tot een regeling waren gekomen. Het hof heeft de tijdige intrekking ofwel over het hoofd gezien, ofwel daarmee ten onrechte geen rekening gehouden.
1.4.
Deze evidente fout wordt ook met zoveel woorden benoemd in een brief zijdens het hof, die enkele uren na het bestreden arrest op 3 oktober 2013 aan partijen is gezonden, en waarin het hof bij monde van zijn afdelingsvoorzitter (Civiel) te kennen geeft dat het dit ‘onvoldoende adequaat handelen’ betreurt.1.
1.5.
Dit cassatieberoep strekt er enkel toe om deze fout te herstellen.
1.6.
Het een en ander wordt hieronder nader uitgewerkt.
Gang van zaken rondom de intrekking
1.7.
Voorafgaand aan de bestreden uitspraak van 3 oktober 2013 heeft de advocaat van Slough, mr. T.R.B, de Greve, bij gefaxte brief van 2 oktober 2012 het hof bericht het hoger beroep voorwaardelijk2. in te trekken, uitsluitend voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring van [verzoeker] (in privé).3. Dit faxbericht is, blijkens de ontvangstbevestiging, om 16.45 uur bij het hof binnengekomen.4.
1.8.
Vlak daarna volgt een tweede bericht van mr. De Greve, waarbij hij het hoger beroep/faillissementsverzoek definitief intrekt, door middel van een deugdelijk ingevuld V4-formulier (‘intrekken verzoek’), zoals het vigerende procesreglement voor dergelijke gevallen voorschrijft.5. Dit op elektronische wijze aan het hof gezonden V4-formulier is, blijkens de bevestigingse-mail, om 16.54 uur bij het hof binnengekomen.6.
1.9.
De advocaat van Slough zendt dit deugdelijk ingevulde V4-formulier eveneens per fax aan het hof, met begeleidende brief. Dit faxbericht is blijkens de ontvangstbevestiging om 17.10 uur bij het hof binnengekomen.7. De advocaat van Slough bevestigt in dit faxbericht:
‘…namens mijn cliënte Slough Estates Mainland BV dat zij het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring van de heer [verzoeker] (…) definitief intrekt. Bijgaand stuur ik u daartoe het benodigde formulier V4.’ (onderstreping toegevoegd, advocaat)
1.10.
Diezelfde middag heeft ook de advocaat van [verzoeker], mr. D.J.A. van den Berg — onder begeleiding van een deugdelijk ingevuld V8 formulier (‘niet geregeld verzoek’) — een faxbericht aan het hof gezonden. Daarin geeft hij te kennen dat [verzoeker] instemt met en tegemoet komt aan de voorwaarden waaraan Slough haar intrekking had verbonden, terwijl hij tevens verklaart geen aanspraak te maken op een veroordeling van Slough in de kosten van de procedure. Dit faxbericht is, blijkens de ontvangstbevestiging, om 17.05 uur bij het hof binnengekomen.8.
1.11.
De volgende dag, op 3 oktober 2013 om 10.00 uur, wees het hof arrest in deze zaak. 's Hofs arrest maakt geen melding van de hiervóór genoemde correspondentie van de advocaten van partijen aan het hof van 2 oktober 2013. Uit het arrest blijkt onmiskenbaar dat het hof voorbij is gegaan aan de intrekking door Slough van het hoger beroep. Het hof honoreert dat (kennelijk voor niet-ingetrokken gehouden) hoger beroep namelijk, en doet daarin opnieuw recht, door [verzoeker] alsnog in staat van faillissement te verklaren.
1.12.
Vervolgens heeft mr. Van den Berg, overvallen door (de inhoud van) 's hofs arrest, nu partijen van een regelmatige intrekking van Slough's hoger beroep uitgingen en mochten uitgaan, zich nog dezelfde dag tot het hof gewend. Op de brief van mr. Van den Berg van 3 oktober 2013, werd zijdens het hof gereageerd bij gefaxte brief van (eveneens) 3 oktober 2013. Deze brief wordt ad informandum bij dit verzoekschrift gevoegd.9. Zakelijk weergegeven houdt die brief een bevestiging in van het gegeven dat de intrekking door Slough tijdig en nog vóór het wijzen van de uitspraak ter griffie is binnengekomen, doch dat de intrekkingsbrief pas ná de uitspraak aan de betreffende kamer is doorgegeven. Het hof betreurt, aldus de brief, ten zeerste dat dit zo is gelopen en geeft aan dat dit slechts door een cassatieberoep kan worden geredresseerd.
1.13.
Daartoe dienen dan ook de hiernavolgende klachten.
2. Klachten
Klacht 1 : hof miskent de intrekking van het verzoek tot faillietverklaring
2.1.
Het hof heeft in zijn arrest (rov. 3.1 – 3.4.11) ten onrechte onderzocht of het verzoek van Slough, om [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren, kon worden toegewezen. Deze beslissing is onjuist, omdat het verzoek tot faillietverklaring voorafgaand aan 's hofs uitspraak tijdig en regelmatig is ingetrokken (evenals de van de zijde van [verzoeker] verzochte kostenveroordeling), en het hof op dat verzoek dan ook geen oordeel behoorde te geven — laat staan dat mocht toewijzen. Het oordeel van het hof is in het licht van die intrekking althans onbegrijpelijk.
Toelichting
2.1.1.
Het V4-formulier dat mr. De Greve blijkens de ontvangstbevestiging op 2 oktober 2013 om 16.54 uur langs elektronische weg heeft ingediend,10. en vlak daarop om 17.10 uur aan het hof met begeleidende brief per fax heeft gezonden,11. laat geen andere uitleg toe dan dat namens Slough het ingestelde hoger beroep c.q. het verzoek tot faillietverklaring van [verzoeker] definitief werd ingetrokken. Dit geldt temeer nu deze correspondentie gelezen moet worden tegen de achtergrond van het faxbericht zijdens Slough van 2 oktober 2013 om 16.45 uur, waarbij reeds ingetrokken werd onder voorwaarden,12. en van het faxbericht van mr. Van den Berg van 2 oktober 2013 om 17.05 uur (mét V8-formulier), dat geen andere uitleg toelaat dan dat aan deze voorwaarden tegemoet is gekomen.13.
2.1.2.
Uit de ontvangstbevestigingen14. blijkt dat het hof vóór het wijzen van het bestreden arrest kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen van de verzonden faxberichten en het tevens langs elektronische weg ingediende V4-formulier.15.
Ad informandum zij in dit verband gewezen op de zijdens het hof op 3 oktober 2013 aan mr. Van den Berg verzonden brief (met c.c. aan mr. De Greve), waarin de tijdige binnenkomst van de intrekking bevestigd wordt, onder de vermelding dat het hof het betreurt dat die intrekking echter te laat ter kennis van de in deze zaak oordelende raadsheren is gebracht.16.
2.1.3.
Het oordeel van het hof is onjuist, voor zover het hof heeft miskend dat intrekking van een verzoek mogelijk is zolang de rechter nog geen einduitspraak heeft gedaan.17. De genoemde berichten zijn in de namiddag van 2 oktober 2013 door het hof ontvangen; de uitspraak is gedaan op 3 oktober 2013 om 10.00 uur 's ochtends. De intrekking is dan ook tijdig gedaan. Zij is voorts regelmatig gedaan.18.
2.1.4.
Intrekking van een verzoek heeft tot gevolg dat de rechter daarover niet meer dient te oordelen (vgl. art. 23 Rv). Meer toegespitst op het onderhavige geval betekent dit dat het hof niet behoorde te onderzoeken of [verzoeker] in staat van faillissement moest worden verklaard en het het hof niet vrij stond [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren. Het hof had het verzoek van Slough moeten afwijzen, althans haar in het hoger beroep niet ontvankelijk behoren te verklaren.19.
2.1.5.
Het hof heeft met zijn andersluidende overwegingen en dictum het vorenstaande klaarblijkelijk miskend, zodat vernietiging moet volgen.
2.1.6.
Van belang is tevens dat de brief van mr. Van den Berg aan het hof van 2 oktober 2013 om 17.05 uur geen andere uitleg toelaat dan dat [verzoeker] instemt met intrekking van het verzoek door Slough.20.
2.1.7.
Het hof had, in het licht van dit een en ander, dan ook tot geen andere beslissing kunnen komen dan bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank van 23 juli 2013, waarbij het verzoek om [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren is afgewezen.
2.1.8.
[verzoeker] geeft Uw Raad in overweging om bij gegrondbevinding van deze eerste klacht na vernietiging van het bestreden arrest de zaak zelf af te doen, en wel door bekrachtiging (zoals het hof had behoren te doen) van de beschikking van de rechtbank.
Klacht 2: hof had gemotiveerd moeten beslissen op de correspondentie van 2 oktober 2013
2.2.
De beslissing van het hof is althans onbegrijpelijk, nu het hof ten onrechte niet gemotiveerd heeft gereageerd op de berichten die partijen op 2 oktober 2013 aan het hof hebben verzonden.
Toelichting
2.2.1.
De berichten die op 2 oktober 2013 door de advocaten van beide partijen aan het hof zijn gezonden behelzen de intrekking van het hoger beroep/faillissementsverzoek, en strekten er dus (minst genomen) toe te voorkomen dat het faillissement van [verzoeker] zou worden uitgesproken. Dit betekent dat het hof gemotiveerd had dienen te reageren op deze op 2 oktober 2013 ontvangen berichten. Het hof had die brieven en formulieren moeten opvatten (zo niet als intrekking, dan toch) als een verzoek tot heropening van de behandeling (met als doel dat het faillissement van [verzoeker] niet zou worden uitgesproken). Op een dergelijk verzoek had het hof in deze faillissementszaak, gelet op de ingrijpende gevolgen die een faillissement voor [verzoeker] heeft, gemotiveerd dienen te beslissen.21.
2.2.2.
Het hof heeft het vorenstaande miskend, althans zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
3. Kosten
3.1.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof een evidente fout heeft gemaakt, die [verzoeker] noodzaakt tot het instellen van dit cassatieberoep. De genoemde brief zijdens het hof van 3 oktober 2013 getuigt daar ook van.22. De beslissing van het hof om [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren is in hoger beroep door geen der partijen uitgelokt — integendeel: partijen wensten intrekking van het hoger beroep c.q. het faillissementsverzoek. Voor zover Slough 's hofs bestreden beslissing in cassatie niet zal verdedigen, meent [verzoeker] dan ook dat er geen gronden zijn om Slough in de kosten van deze cassatieprocedure te veroordelen, en verzoekt hij Uw Raad om geen kostenveroordeling te haren laste uit te spreken. Enkel voor het geval dat Slough verweer zal voeren in cassatie, verzoekt [verzoeker] om haar wél in de kosten van deze procedure te veroordelen.
3.2.
Wel zijn er naar mening van [verzoeker] gronden voor een kostenveroordeling ten laste van de Staat. Het onvolkomen functioneren van het justitiële apparaat, dat onderdeel uitmaakt van de Staat, berokkent [verzoeker] kosten, doordat hij onnodig en ten onrechte failliet is verklaard en bovendien genoodzaakt is een evidente en zijdens het hof erkende fout door het aanwenden van het rechtsmiddel cassatie te redresseren. [verzoeker] meent dat Uw Raad in het vorenstaande voldoende grond kan vinden om, gelet op de ruime armslag die art. 419 lid 4 Rv biedt, de Staat in de kosten van deze cassatieprocedure te veroordelen. [verzoeker] verzoekt Uw Raad dan ook zulks te doen.
Redenen waarom:
Verzoeker uw Raad verzoekt het bestreden arrest van het hof te 's‑Hertogenbosch te vernietigen, en zelf de zaak af te doen door de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2013 in deze zaak te bekrachtigen; met veroordeling van de Staat in de kosten van deze cassatieprocedure, althans zodanige beslissing te nemen als Uw Raad geraden acht.
's‑Gravenhage, 11 oktober 2013
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑10‑2013
Brief van Afdelingsvoorzitter afdeling Civiel mr. O.G.H. Milar zijdens het hof 's‑Hertogenbosch d.d. 3 oktober 2013, productie 1 bij dit verzoekschrift.
De voorwaarden (a)-(c), genoemd in de tweede alinea van de genoemde brief, komen neer op instemming van zowel [verzoeker] als [verzoeker] Beheer met een bijgevoegde vaststellingsovereenkomst, instemming met faillietverklaring van (enkel) Beheer en een vooraf genoemde curator (mr. Bemtsen), en kennisgeving daarvan aan het hof (met verstrekking van de grosse van de vaststellingsovereenkomst).Ter verduidelijking: een separaat hoger beroep diende tegen 's rechtbanks (eveneens op 23 juli 2013, in een separate beschikking, uitgesproken) afwijzing van de faillissementsaanvrage van [verzoeker] Beheer B.V.
Deze laatste toevoeging strekte ter voorkoming van misverstand, omdat Slough ook in hoger beroep was gekomen tegen de afwijzing door de rechtbank (bij separate beschikking van eveneens 23 juli 2013) van het verzoek tot faillietverklaring van [verzoeker] Beheer B.V. Haar (separate) hoger beroep tegen 's rechtbank afwijzing van de faillissementsaanvraag van ‘Beheer’ wenste Slough te handhaven.
Deze brief van 2 oktober 2013 van 16.45 uur (met bijlage) wordt als productie 2 bij dit verzoekschrift ingebracht.
Art. 3.2.9 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, versie april 2013, luidt: ‘Intrekking hoger beroep. Indien het verzoek in hoger beroep wordt ingetrokken, wordt het verzoek in hoger beroep afgewezen. Een mededeling aan het hof houdende intrekking van het verzoek in hoger beroep wordt gedaan met behulp van een behoorlijk ingevuld formulier V4.’
Dit langs elektronische weg ingediende V4-formulier van 2 oktober 2013 om 16.54 uur (met bevestigingse-mail) wordt als productie 3 bij dit verzoekschrift ingebracht.
Deze brief van 2 oktober 2013 van 17.10 uur (met V4-formulier) wordt als productie 4 bij dit verzoekschrift ingebracht.
Deze brief van 2 oktober 2013 van 17.05 uur wordt als productie 5 bij dit verzoekschrift ingebracht.
Productie 1 bij dit verzoekschrift.
Productie 3 bij dit verzoekschrift.
Productie 4 bij dit verzoekschrift.
Productie 2 bij dit verzoekschrift.
Productie 5 bij dit verzoekschrift.
Telkens opgenomen achter de producties 2–5.
Zodat deze correspondentie tot de gedingstukken behoort; vgl. Asser/Veegens-Korthals Altes-Groen, Cassatie, 2005, p. 361.
Productie 1 bij dit verzoekschrift.
Vgl. art. 283 Rv, waarbij een intrekking heeft te gelden als een vermindering van het verzoek tot nihil; vgl. Snijders/Klaassen/Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2011, nr. 308, p. 347; zie ook Conclusie A-G Timmerman voor HR 8 juli 2011, NJ 2011, 306, nrs. 3.1–3.2. Deze bepaling is op de onderhavige faillissementsprocedure van toepassing ofwel via art. 362 Rv of via analoge toepassing; vgl. ook Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 367.
Namelijk door middel van een behoorlijk ingevuld V4-formulier; vgl. art. 3.2.9 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, versie april 2013.
Vgl. HR 15 mei 1981, NJ 1982, 185 m.nt. W.H. Heemskerk; HR 18 februari 1994, NJ 1994, 605 m.nt. H.E. Ras. Zie ook art. 3.2.9 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, versie april 2013: ‘Intrekking hoger beroep. Indien het verzoek in hoger beroep wordt ingetrokken, wordt het verzoek in hoger beroep afgewezen. (…)’.
Productie 5 bij dit verzoekschrift.
Vgl. HR 3 mei 2013, NJ 2013, 275 (Van der Heijden/Kastelijn), rov. 3.3.
Productie 1 bij dit verzoekschrift.