Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2018240093, onderzoek ON3R018067 (‘Favache’)* gesloten op 8 januari 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld
HR, 21-02-2023, nr. 21/05217
ECLI:NL:HR:2023:266
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-02-2023
- Zaaknummer
21/05217
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:266, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑02‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1166
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:11501
ECLI:NL:PHR:2022:1166, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:266
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0051
Uitspraak 21‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Doodslag (art. 287 Sr) op echtgenoot. Klachten over afwijzing verzoek verrichten nader onderzoek naar gehoor verbalisant en verwerping verweer dat door deze verbalisant opgemaakt p-v n.a.v. OVC-gesprek niet voor bewijs mag worden gebruikt. HR: Hof heeft oordeel dat verdachte bewezenverklaarde heeft begaan o.m. gebaseerd op uitvoerige vaststellingen over daderwetenschap, (dader)sporen en verklaring die zoon van verdachte en slachtoffer ttz. in h.b. als getuige heeft afgelegd. Verklaring houdt in dat verdachte, tijdens OVC-gesprek dat zij in PI op fluistertoon met getuige voerde, heeft gezegd: “Ik heb hem vermoord”. Hof heeft geoordeeld dat zijn conclusie wordt bevestigd door waarneming verbalisant, die heeft verklaard in OVC-gesprek te hebben gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord”. Verweer houdt in dat betreffende p-v onvoldoende betrouwbaar is wegens twijfel over deskundigheid verbalisant en omdat niet kan worden aangenomen dat hij over (veronderstelde) zeer goede gehoor beschikt. Verzoek tot nader onderzoek strekt ertoe onderzoek te laten verrichten naar deskundigheid en gehoorvermogen verbalisant. Hof heeft dit verzoek afgewezen omdat noodzaak daartoe niet is gebleken. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat betreffende verklaring niets inhoudt wat niet kan worden aangemerkt als mededeling van f&o die verbalisant zelf heeft waargenomen of ondervonden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu het gaat om weergave van eigen zintuigelijke waarnemingen van verbalisant. Hof heeft daarmee kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat p-v niet moet worden beschouwd als mededeling van deskundige aard over wat zijn wetenschap en kennis verbalisant leert over opname a.b.i. art. 343 en 344.1.4 Sv Hof heeft bij verwerping verweer m.b.t. betrouwbaarheid p-v o.m. betrokken dat werkzaamheden verbalisant sinds aanstelling in 2007 bestaan uit uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. In licht van vorengaande heeft hof verweer verworpen op gronden die deze verwerping kunnen dragen. Ook afwijzing verzoek tot nader onderzoek is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt HR mede in aanmerking dat hof waarneming verbalisant heeft aangemerkt als bevestiging van op overige delen van bewijsvoering gebaseerde conclusie van hof dat verdachte slachtoffer om het leven heeft gebracht en dat getuigenverklaring en waarneming verbalisant elkaar over en weer bevestigen. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05217
Datum 21 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2021, nummer 21-004125-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Bewezenverklaring, bewijsvoering en procesverloop
2.1.1 Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat:
“zij op of omstreeks 01 juni 2018 in de gemeente [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een scherp voorwerp, met kracht te steken in de hart/borststreek, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 2 juni 2018 is komen te overlijden.”
2.1.2 De bewezenverklaring van het hof steunt op de volgende bewijsvoering:
“Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting van het hof gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Daartoe is kort en zakelijk weergegeven aangevoerd dat er gelet op de inhoud van het dossier maar één conclusie mogelijk is, namelijk dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van haar echtgenoot [slachtoffer] , waarbij ten minste sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat het steekwapen niet is aangetroffen maakt deze conclusie volgens hen niet anders.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman daartoe onder meer het volgende naar voren gebracht. De opgewaardeerde geluidsopname(s) van het OVC-gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in [plaats] op 20 juni 2018 is (zijn) wegens twijfel over de deskundigheid van verbalisant [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel. Mocht het hof daar anders over denken dan meent de raadsman dat het NFI dient te onderzoeken of deze verbalisant een zogenaamd absoluut gehoor heeft. Wat betreft de getuigenverklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep wordt aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaring kan worden getwijfeld, nu hij ook zijn eigen belangen heeft bij deze verklaring. Ook de resultaten van het nader sporenonderzoek aan de doek door middel van RNA-onderzoek leveren geen of niet voldoende technisch sporenbewijs op. Voor wat betreft het DNA van verdachte op diezelfde doek wijst de raadsman op het feit dat deze doek een verplaatsbaar object is en behoorde tot de huishouding van verdachte en dat niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA van verdachte op de doek terecht is gekomen. Voorts is ook het steekvoorwerp niet gevonden, hetgeen erop kan duiden dat het door de dader is meegenomen en buiten het erf van de woning terecht is gekomen. De tuin was niet afgesloten en via de poort en de doorgang bij de schutting was de tuin eenvoudig te betreden. Een contra-indicatie is eveneens dat verdachte 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer toen nog bij kennis was. Daarnaast is van een geldelijk motief niet gebleken. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat mogelijk sprake is geweest van een ongeluk, in welk geval (voorwaardelijk) opzet op de dood niet kan worden bewezen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt over de bewijsmiddelen in het bijzonder als volgt.
Op vrijdag 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur kwam er een melding binnen dat een man in de tuin zou liggen van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ter plaatse trof verbalisant een vrouw aan in de deuropening van de woning. In de achtertuin aan de rechterzijde lag een man. Hij had een blauw/grauwig gezicht en zijn T-shirt was doordrenkt met bloed ter hoogte van zijn borstkas. Na het omhoog trekken van het T-shirt door ambulancepersoneel, zag verbalisant een steekwond ter hoogte van de hartstreek. Hierop is de vrouw aangehouden. Zij verklaarde te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1951. Verdachte verklaarde samen met de man die buiten in de tuin lag in de woning woonachtig te zijn. Er werden zowel in de woning, in de tuin en buiten de woning geen andere personen gezien dan de meldster en het slachtoffer.
Ondanks medische hulp en reanimatie is de hartactie van het slachtoffer niet meer op gang gekomen en is het slachtoffer overleden op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het Gelre Ziekenhuis te Apeldoorn. De forensisch arts [betrokkene 2] heeft naar aanleiding van de schouw geconcludeerd dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, meest waarschijnlijk ten gevolge van een steekwond in het hart.
Na afloop van de schouw van het slachtoffer op 2 juni 2018 hebben forensisch onderzoekers van de politie een wit T-shirt, deels bebloed, met aan de voorzijde een beschadiging, een zwarte blouse/overhemd met aan de voorzijde een beschadiging en een grijs vest, met aan de voorzijde diverse beschadigingen, inbeslaggenomen.
De kledingstukken zijn onderworpen aan een vezel- en textielonderzoek. In de kleding zijn meerdere beschadigingen aangetroffen. De beschadiging ter hoogte van de borst is recent ontstaan. De rechte draaduiteinden, diagonale oriëntatie en de goede overlap tussen de beschadigingen in de drie lagen kleding zijn duidelijke aanwijzingen dat dit in één beweging door een scherprandig voorwerp is veroorzaakt.
Na het verrichten van sectie op het lichaam is door prof. dr. Jacobs geconcludeerd dat het intreden van de dood wordt verklaard door orgaanfunctiestoornissen, resulterend van een thoracale steekverwonding met massieve linkszijdige hemothorax, hemopericard en perforatie van de hartspier.
Bij de sectie is een ribdeeltje van het slachtoffer veiliggesteld voor nader MIT-onderzoek in verband met doorboring van 2,9 cm van het ribkraakbeen van de linker zevende rib. Bij het MIT-onderzoek is geconcludeerd dat uit de resultaten van het kras-, indruk- en vormsporen onderzoek van dit ribdeeltje blijkt dat er sprake is van een scherprandig voorwerp.
Bij een forensisch sporenonderzoek in de (achter)tuin van de woning werd tegen de muur van de naastgelegen woning een ton aangetroffen met daarop een doek. Op de doek werd bloed waargenomen en daarnaast voelde de doek nat.
De doek is op acht verschillende plaatsen, waarin geen bloed is aangetoond, bemonsterd en ook zijn vier bloedsporen op de doek bemonsterd. In twee van voornoemde acht bemonsteringen op de doek is DNA van verdachte aangetroffen, waarbij de matchkans van één van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard. In de vier bemonsteringen van de bloedsporen op de doek is DNA van het slachtoffer aangetroffen, waarbij de matchkans van drie van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard.
Voorts is in twee bloedsporen een opgedroogde slijmerige substantie waargenomen. De slijmerige substantie op de doek is op twee plaatsen bemonsterd. Hierin is DNA van het slachtoffer aangetroffen met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook is het RNA uit deze bemonsteringen veiliggesteld en is RNA-onderzoek verricht naar de aard van het aanwezige celmateriaal. Uit het RNA-onderzoek zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van bloed en spierweefsel in beide bemonsteringen.
Daarnaast is er een vezel- en textielonderzoek verricht aan de kleding van het slachtoffer en de doek en heeft er een vergelijkend vezelonderzoek plaatsgehad. Daarin is geconcludeerd dat de resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer een deel van de op de doek aangetroffen vezelsporen afkomstig is uit de kleding van het slachtoffer, dan wanneer de vezelsporen afkomstig zijn uit willekeurige andere textiele bronnen dan de kleding van het slachtoffer. Voorts is geconcludeerd dat gezien de hoeveelheid vezelsporen en hun verdeling op de doek de resultaten ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer de vezelsporen op de doek zijn overgedragen doordat het voorwerp dat is gebruikt om het letsel toe te brengen is afgeveegd aan de doek, als door direct contact tussen de kleding en de doek.
Getuige [betrokkene 3] was als ambulance chauffeur werkzaam. Het viel getuige op dat het slachtoffer natte kleren aan had. Zijn vest was sowieso nat. Dat voelde hij toen hij het slachtoffer een bloeddrukmeterband om deed. Desgevraagd verklaarde getuige dat het niet regende toen getuige daar was en evenmin kort daarvoor had geregend. De getuige omschreef het weer die week als “prachtig met zomerse temperaturen”. Ook getuige [betrokkene 4] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, viel het op dat de kleding van het slachtoffer op de borst nat was.
Daarnaast heeft verdachte 112 gebeld en is het meldkamergesprek woordelijk uitgewerkt. Verdachte heeft tijdens dat gesprek gezegd: "mijn man ligt achter het huis” en ”hij bloeit” en "volgens mij is ie gestoken”, In reactie op de opmerking van de centralist dat de politie ook even meekomt zegt verdachte: “nee, waar is dat voor nodig dan”.
Getuige [betrokkene 3] heeft bij de politie ook verklaard dat hij, nadat hij het T-shirt van het slachtoffer had open geknipt, een steekwond zag ter hoogte van zijn hart. Getuige antwoordde ontkennend op de vraag of het mogelijk was om zonder nader onderzoek en/of verwijdering van de kleding te zien wat voor soort verwonding het slachtoffer had. Ook getuige [betrokkene 5] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, zag geen verwondingen bij het slachtoffer voordat medische hulp werd verleend en/of kledingstukken werden verwijderd of losgeknipt.
Daarnaast is het gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI [plaats] op 20 juni 2018 door de politie opgenomen en uitgewerkt. Het geluidsbestand met betrekking tot een deel van dit gesprek is verder opgewaardeerd door onder andere ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Verbalisant [verbalisant 1] , die een visuele beperking heeft en door afwezigheid van zijn zicht meer afhankelijk is van andere zintuigen, heeft dit verder opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. In het proces-verbaal van 12 december 2019 heeft hij verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021 is de zoon van verdachte en het slachtoffer, [betrokkene 1] , als getuige gehoord. Getuige heeft verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: "Ik heb hem vermoord". Getuige twijfelt er niet aan dat hij dit zijn moeder heeft horen zeggen. Op de vraag of getuige kan aangeven waarom hij eerder tijdens een verhoor als getuige bij de politie hierover minder stellig heeft verklaard antwoordde getuige dat hij met meerdere belangen te maken had, in een loyaliteitsconflict zat, niet weet wat er toen gebeurde in zijn hersenen en dat er van alles over hem heen kwam, maar dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich echt kan herinneren dat zijn moeder dit tegen hem gezegd heeft.
Voorts zijn in het dossier verklaringen opgenomen van buurtbewoners, waaronder een brigadier van politie, oud-collega’s van het slachtoffer, de zoon van verdachte/slachtoffer en de moeder van het slachtoffer, waarin door hen is verklaard dat er geregeld ruzies waren tussen verdachte en het slachtoffer en dat het slachtoffer werd mishandeld door verdachte. Ook is door (een aantal van) hen verklaard dat er incidenten zijn geweest waarbij verdachte het slachtoffer heeft belaagd met een mes.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 5 juli 2018 camerabeelden uitgekeken van een pand gevestigd aan de [a-straat 2] te [plaats] (pand behorend bij het restaurant [A] ). Het gaat om beelden van de periode tussen 1 juni 2018 te 22:00 uur en 1 juni 2018 te 23:30 uur. Op de camerabeelden is, voor zover waarneembaar en door de camera geregistreerd, niet één keer zichtbaar dat door (een of meer) personen naar de woning [a-straat 1] wordt toegegaan of dat (een of meer) personen daar vandaan komen. Voorts is op de beelden te zien dat er in de periode tussen 22:00 uur en 23:24 uur (aankomst politie en ambulance) geen auto’s of andere voertuigen naar/van de woning zijn toe- of weggereden. Op basis van de geregistreerde en door verbalisant bekeken beelden lijkt het verbalisant waarschijnlijk dat de camera deze bewegingen zou vastleggen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt het hof tot de navolgende vaststellingen. Slachtoffer [slachtoffer] is op 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur op de grond in de (achter)tuin van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangetroffen door de politie en het ambulance personeel. Het T-shirt van het slachtoffer was bebloed en na verwijdering van het T-shirt werd een steekverwonding ter hoogte van de hartstreek waargenomen. Het slachtoffer is uiteindelijk op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het ziekenhuis overleden als gevolg van orgaanfunctiestoornissen door kort gezegd het toebrengen van een steekverwonding in het hart.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld wie verantwoordelijk is voor het toebrengen van de steekverwonding en derhalve voor de dood van het slachtoffer. Gelet op het hierna volgende komt het hof tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dat verdachte is.
Het hof stelt allereerst vast dat ten tijde van het ter plaatse komen van de politie en ambulance bij de woning zich niemand anders in de woning en de (achter)tuin en rondom de woning bevond dan verdachte en het slachtoffer. Verder stelt het hof vast dat uit de inhoud van het dossier in het geheel geen aanknopingspunten naar voren komen die duiden op betrokkenheid van een mogelijke derde bij het tenlastegelegde.
Daarnaast droeg het slachtoffer die avond een wit T-shirt met daarover heen een zwarte blouse en een vest, die allen een beschadiging vertoonden aan de voorzijde. Deze beschadigingen waren recent ontstaan en er was een goede overlap tussen deze beschadigingen in de drie lagen kleding. Op grond van het vezel- en textielonderzoek stelt het hof vast dat deze beschadigingen zijn veroorzaakt door een scherprandig voorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken.
Voorts blijkt uit de verklaringen van het medisch personeel dat de kleding van verdachte [de Hoge Raad leest: het slachtoffer], onder andere ter hoogte van de borst van het slachtoffer, nat was. Ook blijkt uit deze verklaringen dat het letsel van het slachtoffer niet zichtbaar was voordat het slachtoffer door het medisch personeel werd ontdaan van zijn T-shirt. Het hof stelt vast dat het letsel daarom ook voor verdachte, ten tijde van haar contact met de meldkamer waarin zij heeft gezegd "volgens mij is ie gestoken”, niet zichtbaar kan zijn geweest en zij dus niet kan hebben geweten dat het slachtoffer was gestoken, anders dan dat zij daar als dader kennis van droeg. Deze vaststelling baseert het hof mede op het feit dat verdachte niet heeft verklaard dat zij het T-shirt van het slachtoffer heeft verwijderd of (bijvoorbeeld) heeft verschoven voorafgaand of tijdens het gesprek met de meldkamer.
Verder is in de (achter)tuin op een tegen de muur van de naastgelegen woning staande ton een doek aangetroffen. Uit de foto's in het dossier van de tuin blijkt dat de ton is gesitueerd tegen een muur in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken. Deze doek was nat. Het hof stelt vast dat op deze doek DNA van verdachte is aangetroffen en bloed dat afkomstig is van het slachtoffer. Uit het RNA-onderzoek van dat bloed is voorts gebleken dat er aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van spierweefsel van het slachtoffer op deze doek. Daarnaast komt uit het vergelijkend vezel- en textielonderzoek naar voren dat op deze doek ook vezels zijn aangetroffen van de kleding die het slachtoffer ten tijde van het tenlastegelegde droeg. Verder is op deze doek geen DNA van een derde aangetroffen.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat deze natte doek in contact is gebracht met de kleding van het slachtoffer en/of de steekverwonding op de borst van het slachtoffer en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken en dat de doek - ook bij gebreke van een aannemelijke en andersluidende verklaring van verdachte met betrekking tot de aangetroffen sporen op de doek - als een daderspoor moet worden aangemerkt. Daarbij acht het hof van belang dat de doek op de ton is aangetroffen en daarmee in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken en dus van het slachtoffer af. Gelet op de op de doek aangetroffen sporen en de plaats waar die is achtergelaten (vanaf het slachtoffer bezien op weg naar de achterdeur van de woning waar alleen verdachte zich bevond rond het tijdstip van het delict) concludeert het hof dat het niet anders kan dan dat verdachte deze doek, nadat die in contact is geweest met het lichaam (de steekverwonding) van het slachtoffer en/of diens kleding en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken, op die ton heeft gelegd.
De conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] , zoals hij die heeft gerelateerd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Verbalisant verklaart daarin dat hij op de opname van een afgeluisterd gesprek van verdachte met haar zoon in de PI in [plaats] van 20 juni 2018 heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Anders dan de verdediging heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot het verder opgewaardeerde geluidsfragment van het OVC gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in [plaats] van 20 juni 2018, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Hoewel verbalisant eerder heeft verklaard dat hij ‘denkt’ te horen dat verdachte tegen haar zoon heeft gezegd “Ik heb hem vermoord.” (...), heeft verbalisant in voornoemd proces-verbaal van 12 december 2019 (zonder voorbehoud) verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Het hof is van oordeel dat dit verschil zich laat verklaren, doordat het geluidsfragment verder is opgewaardeerd door ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Daarnaast heeft verbalisant verklaard dat sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 zijn werkzaamheden bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Verbalisant heeft een visuele beperking en door de afwezigheid van zijn zicht is hij meer afhankelijk van andere zintuigen. Ook is verbalisant minder snel afgeleid door factoren van buitenaf, waardoor hij zich beter kan focussen op de inhoud van een gesprek. Verbalisant heeft niet gesteld dat hij beschikt over een zogenaamd absoluut gehoor. Gezien het vorenstaande acht het hof nader onderzoek door het NFI in dit kader, zoals door de verdediging verzocht, dan ook niet noodzakelijk.
Voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] vindt steun in de verklaring van getuige [betrokkene 1] , zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021, die op 20 juni 2018 met verdachte, zijn moeder, een gesprek voerde in de PI in [plaats] dat werd afgeluisterd. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: “Ik heb hem vermoord”. Het hof is er zich van bewust dat getuige hierover bij de politie minder stellig heeft verklaard. Getuige verklaarde hierover destijds in zijn verhoor van 16 augustus 2018 op voorhouden van de politie “dat het toen misschien niet helemaal bewust is binnen gekomen, maar dat hij op de terugweg wel helemaal van de kaart was en dat het dus zou kunnen dat dat gezegd is”. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige hierover verklaard en toegelicht dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich - zonder twijfel - kan herinneren. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van de getuige te twijfelen, ook nu de verklaring bevestiging vindt in de voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] .
Gezien de hiervoor overwogen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een scherprandig voorwerp heeft doodgestoken. Dat het steekvoorwerp uiteindelijk niet is gevonden maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.”
2.1.3 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Het afgeluisterde gesprek
Op 23 maart 2021 is de verdediging de gelegenheid geboden het opgewaardeerde geluidsbestand van de OVC opnames (...) te beluisteren. (...)
In zijn proces-verbaal van 12 december 2019 komt verbalisant [verbalisant 1] tot de conclusie dat te horen is, dat cliënt tegen haar zoon [betrokkene 1] gezegd zou hebben: Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord. Die is erachter gekomen. Zo gezegd. (nvt). En mijn AOW. (nvt) Snap je?
De vraag die rijst is of het opgewaardeerde geluidsbestand nu als bewijsmiddel gebruikt kan worden.
Zelf heb ik ook het opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. Ik heb niet kunnen horen/vaststellen, dat cliënte heeft toegegeven haar echtgenoot vermoord te hebben.
Kennelijk om gewicht in de schaal te leggen, is op 23 september 2021 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] .
Hij meldt in dit pv dat zijn werkzaamheden sinds zijn aanstelling (15 oktober 2007) bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Hij heeft voorafgaand aan deze werkzaamheden net als alle andere medewerkers een daarbij horende instructie gekregen.
Hij stelt te beschikken over een zeer goed gehoor, omdat hij een visuele beperking heeft. Hij merkt op dat bij hem sprake is van afwezigheid van zijn zicht. Betekent dit dat hij volledig blind is?
Van blinde mensen is bekend, dat zij andere zintuigen, zoals de oren (het gehoor) of de tastzin beter kunnen ontwikkelen. Echter ook bij blinde mensen kan het gehoor achteruitgaan. De bekende Nederlandse blinde cabaretier Vincent Bijlo heeft hier mee te maken gekregen. Hij draagt in beide oren een gehoorapparaat.
Door de eigen verklaring van verbalisant [verbalisant 1] kan niet als vaststaand worden aangenomen, dat hij over een absoluut gehoor de beschikking heeft.
De door de heer [verbalisant 1] uitgevoerde werkzaamheden wil ik niet in twijfel trekken, waar ik wel een punt van maak is de deskundigheid. Deze dient naar mijn mening objectief te worden vastgesteld.
Met andere woorden: is de heer [verbalisant 1] als bezoldigd politieambtenaar wel voldoende deskundig om uitspraken te kunnen doen over de geluidsopname.
De betrouwbaarheid van zijn verklaring is te betwisten.
Getoetst dient te worden of hij als visueel beperkte voldoende deskundig is ook in deze zaak tot het onderzoek aan en de analyse van de geluidsopname, en zo ja volgens welke methode hij het onderzoek heeft uitgevoerd en waarom hij deze methode betrouwbaar acht alsmede in hoeverre hij in staat is deze methode vakkundig toe te passen.
Indien uw gerechtshof van mening is, dat de verklaringen van de heer [verbalisant 1] betrouwbaar zijn, meen ik dat het NFI opdracht zal moeten krijgen om te onderzoeken, of hij een zogenaamd absoluut gehoor heeft.
Voor zover ik dat heb kunnen nagaan komt de heer [verbalisant 1] niet voor als deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
Duidelijk dient ook te worden van welke apparatuur gebruik is gemaakt. Tijdens de schouw in de politieacademie werd gebruik gemaakt van hoofdtelefoons van het merk Beyerdynamic, type DT 770 Pro 250 ohm.
Dit is een hoofdtelefoon die in de handel te verkrijgen is voor een gemiddelde prijs van € 130,-. Het is geen professionele studio hoofdtelefoon.
Ook de kwaliteit van de gebruikte versterker kan van belang zijn.
De raadsheren, die de opgewaardeerde geluidsopname gehoord hebben, konden op 23 maart 2021 ook niet tot een eenduidige vaststelling komen.
Illustratief is ook het pv van bevindingen van 26 juni 2018 afkomstig van [verbalisant 3] , p. 608. Hij luisterde ook een opgenomen gesprek in de PI tussen cliënte en zoon [betrokkene 1] af. Hij had de indruk dat het mogelijke moordwapen zich in de tuin van de woning achter een betonnen wand zou bevinden.
Daar is vervolgens onderzoek naar gedaan. De betonnen wand is gedemonteerd. Vastgesteld werd dat geen (steek)wapen lag achter de betonnen wand.
De verdediging blijft daarom van mening dat de geluidsopname, ook na de opwaardering, niet gekwalificeerd kan worden als wettig bewijs.
Conclusie: de opgewaardeerde geluidsopname is wegens twijfel over de deskundigheid van [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel.”
2.2.1 Aan de verdachte is in eerste aanleg tenlastegelegd – kort gezegd – moord, subsidiair doodslag. Anders dan het hof heeft de rechtbank de verdachte niet veroordeeld wegens de subsidiair ten laste gelegde doodslag, maar is in eerste aanleg een algehele vrijspraak gevolgd. De motivering van de vrijspraak door de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“De beoordeling door de rechtbank
Op 1 juni 2018 rond 23.30 uur is [slachtoffer] (het slachtoffer) door hulpdiensten aangetroffen in de tuin bij zijn woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (de woning). Het slachtoffer was op dat moment niet aanspreekbaar. Tijdens het verlenen van medische hulp is een steekwond in de borst van het slachtoffer ontdekt. Op 2 juni 2018 is het slachtoffer overleden. Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat het slachtoffer is overleden aan de steekwond in zijn borst.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wie het slachtoffer de steekwond in zijn borst heeft toegebracht. Verdachte, echtgenote van het slachtoffer, is kort na het aantreffen van het slachtoffer als verdachte aangemerkt. Zij was toen de hulpdiensten bij de woning arriveerden, naast het slachtoffer, de enige andere aanwezige persoon.
(...)
Tijdens het bezoek van getuige [betrokkene 1] (zoon van slachtoffer en verdachte) aan verdachte in de penitentiaire inrichting op 20 juni 2018 zijn geluidsopnames gemaakt en deze zijn uitgewerkt. In eerste instantie is een deel van het gesprek niet te verstaan, omdat er wordt gefluisterd. Vervolgens is het geluidsbestand opgewaardeerd en opnieuw uitgeluisterd. Op basis daarvan is bij proces-verbaal van 25 juli 2018 het volgende geverbaliseerd:
“ [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte): (ntv). Ik heb hem (ik, verbalisant [verbalisant 1] , denk te horen) vermoord. (...)”.
Op basis van het voorgaande is voor de rechtbank onduidelijk binnen welke context verdachte deze uitlating zou hebben gedaan en daarnaast is onbeschreven gelaten waarom deze uitlating in eerste instantie niet is gehoord en vervolgens na opwaardering van het geluidsbestand wel. Bovendien benoemt de verbalisant dat hij dit denkt te horen, kennelijk is hij niet zeker van zijn waarneming. Hierdoor kan aan deze vermeende uitlating geen waarde worden gehecht.”
2.2.2 Nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen, zijn de onder 2.2.1 bedoelde geluidsopnamen van de vertrouwelijke communicatie in de penitentiaire inrichting (hierna ook: OVC-gesprek) opgewaardeerd. Het hof heeft op 23 maart 2021 een schouw gehouden om deze opgewaardeerde geluidsopnamen te beluisteren in het gebouw van de politieacademie te Apeldoorn. Het proces-verbaal van de gehouden schouw is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 8 en houdt onder meer in dat het hof in de raadkamer tot de conclusie is gekomen “dat het hof niet tot eenduidige vaststellingen komt van hetgeen te beluisteren is geweest” en het hof daardoor niet kan komen “tot het vaststellen van een rechterlijke waarneming”.
3 Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats over de afwijzing van een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek. In de tweede plaats klaagt het over de verwerping door het hof van het verweer dat het door de verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van 12 december 2019 niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
Het hof heeft zijn oordeel dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan onder meer gebaseerd op zijn uitvoerige vaststellingen, zoals hiervoor weergegeven onder 2.1.2, over de daderwetenschap van de verdachte, de aangetroffen (dader)sporen, en over de verklaring die [betrokkene 1] – zoon van de verdachte en van het slachtoffer – ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft afgelegd. Die verklaring houdt in dat de verdachte, tijdens het OVC-gesprek dat zij op 20 juni 2018 met [betrokkene 1] voerde in de penitentiaire inrichting in [plaats] , heeft gezegd: “Ik heb hem vermoord”.
3.3
Het hof heeft geoordeeld dat zijn, op onder meer deze bewijsmiddelen gebaseerde, “conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] ”. Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat van het op fluistertoon gevoerde OVC-gesprek geluidsopnamen zijn gemaakt die, nadat de rechtbank vonnis had gewezen, (opnieuw) zijn opgewaardeerd en zijn beluisterd door verbalisant [verbalisant 1] . Het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2019 houdt als verklaring van de verbalisant in dat hij tijdens het uitluisteren van de geluidsopname heeft gehoord dat de verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
3.4
Het in het cassatiemiddel bedoelde verweer houdt in de kern in dat het betreffende proces-verbaal onvoldoende betrouwbaar is “wegens twijfel over de deskundigheid” van de verbalisant en omdat “niet als vaststaand” kan worden aangenomen dat deze over het (veronderstelde) zeer goede gehoor beschikt. Het door de raadsman in dat verband gedane verzoek tot nader onderzoek strekt ertoe onderzoek te laten verrichten naar de deskundigheid van de verbalisant en naar diens gehoorvermogen. Het hof heeft dat verzoek afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken en heeft het proces-verbaal – in afwijking van het verweer – voor het bewijs gebruikt.
3.5
Het hof heeft in dat verband kennelijk geoordeeld dat de betreffende verklaring van de verbalisant [verbalisant 1] niets inhoudt wat niet kan worden aangemerkt als een mededeling van feiten of omstandigheden die deze verbalisant zelf heeft waargenomen of ondervonden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu het gaat om een weergave van eigen zintuigelijke waarnemingen van de verbalisant. Anders dan het cassatiemiddel met een beroep op artikel 343 en 344 lid 1, aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering tot uitgangspunt neemt, heeft het hof daarmee kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat hetgeen in dit proces-verbaal is opgenomen niet moet worden beschouwd als een mededeling van deskundige aard over wat zijn wetenschap en kennis de verbalisant leert over de door hem beluisterde opname.
3.6
Het hof heeft naar aanleiding van het gevoerde verweer over de betrouwbaarheid van het proces-verbaal onder meer overwogen dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisant met betrekking tot het betreffende geluidsfragment van het OVC-gesprek, nadat dit geluidsfragment “verder is opgewaardeerd”. Bij dat oordeel heeft het hof onder meer betrokken dat de werkzaamheden van de verbalisant sinds zijn aanstelling in 2007 bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie.
3.7
In het licht van wat hiervoor is overwogen heeft het hof aldus het verweer verworpen op gronden die deze verwerping kunnen dragen. Ook de afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek is, tegen die achtergrond, niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het hof de waarneming van de verbalisant heeft aangemerkt als een bevestiging van de op de overige delen van de bewijsvoering gebaseerde conclusie van het hof dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, en dat de getuigenverklaring van [betrokkene 1] en de in het proces-verbaal van bevindingen neergelegde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] elkaar over en weer bevestigen.
3.8
Het cassatiemiddel faalt.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2023 .
Conclusie 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Doodslag, art. 287 Sr. Klacht dat het hof niet heeft gerespondeerd op een verweer waarin is betoogd dat de door verbalisant getrokken conclusies aan deskundigen voorbehouden conclusies betreffen en klacht dat het door de verbalisant gedane onderzoek niet beantwoordt aan de daaraan te stellen eisen. Het middel bevat voorts een klacht over ’s hofs afwijzing van voorwaardelijk verzoek tot het verrichten van nader onderzoek. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05217
Zitting 13 december 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 17 december 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘doodslag’, veroordeeld tot 8 jaren en 6 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Tevens heeft het hof de onttrekking aan het verkeer van twee vuurwapens bevolen, de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag gelast en de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het hof verzuimd heeft te reageren op een gevoerd verweer. Het bevat in de tweede plaats een klacht over ’s hofs afwijzing van een voorwaardelijk verzoek tot het verrichten van nader onderzoek.
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de overwegingen op grond waarvan de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken, enkele passages uit processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, de bewezenverklaring, ‘s hofs bewijsvoering en enkele passages uit de in hoger beroep door de verdediging overgelegde pleitnota weer.
De motivering van de vrijspraak in eerste aanleg en het onderzoek in hoger beroep
5. De rechtbank heeft de verdachte op 18 juli 2019 vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (moord) en het subsidiair tenlastegelegde (doodslag). Daarbij heeft de rechtbank (onder meer) het volgende overwogen:
‘De beoordeling door de rechtbank
Op 1 juni 2018 rond 23.30 uur is [slachtoffer] (het slachtoffer) door hulpdiensten aangetroffen in de tuin bij zijn woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (de woning). Het slachtoffer was op dat moment met aanspreekbaar. Tijdens het verlenen van medische hulp is een steekwond in de borst van het slachtoffer ontdekt. Op 2 juni 2018 is het slachtoffer overleden. Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat het slachtoffer is overleden aan de steekwond in zijn borst.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wie het slachtoffer de steekwond in zijn borst heeft toegebracht. Verdachte, echtgenote van het slachtoffer, is kort na het aantreffen van het slachtoffer als verdachte aangemerkt. Zij was toen de hulpdiensten bij de woning arriveerden, naast het slachtoffer, de enige andere aanwezige persoon.
De officier van justitie heeft gesteld dat het op basis van het dossier het scenario aannemelijk is dat verdachte de persoon is geweest die aan het slachtoffer de steekwond heeft toegebracht. De rechtbank overweegt dat het enkel aannemelijk achten niet voldoende is, vereist is wettig en overtuigend bewijs voor het scenario dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht door hem in zijn borst te steken. Daarvan is op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Van een bewakingscamera van het pand aan de [a-straat 2] ( [A] ) in [plaats] zijn de camerabeelden van 1 juni 2018 tussen 22.00 uur en 23.30 uur gevorderd en uitgekeken. Een verkeersbord bleek het zicht op de woning te ontnemen, waardoor enkel de ventweg die voor de woning langsloopt zichtbaar is op de camerabeelden. Ook de toegangsdeur naar de woning en de toegangspoort tot de tuin bleken niet zichtbaar. In het over de beelden opgemaakte proces-verbaal heeft de politie vermeld dat op de beelden slechts vaag te zien is welk verkeer rond dat tijdstip zich aan de zijde van de [a-straat] over het fietspad, trottoir en ventweg verplaatste en dat een specifieke herkenning van personen en/of vervoersmiddelen door de kwaliteit van de beelden (afstand en invallende duisternis) niet mogelijk was. Verder merkt de politie over de beelden op dat “in ogenschouw moet worden genomen dat de afstand van de camerapositie tot de woning [a-straat 1] mogelijk dusdanig groot is dat niet alle bewegingen daar bij de woning door de bewegingscamera worden geregistreerd”.
Aldus is niet met zekerheid vast te stellen dat enkel verdachte en het slachtoffer bij de woning aanwezig zijn geweest op 1 juni 2018 tussen 22.00 uur en 23.30 uur.
Tijdens het bezoek van getuige [betrokkene 1] (zoon van slachtoffer en verdachte) aan verdachte in de penitentiaire inrichting op 20 juni 2018 zijn geluidsopnames gemaakt en deze zijn uitgewerkt. In eerste instantie is een deel van het gesprek niet te verstaan, omdat er wordt gefluisterd. Vervolgens is het geluidsbestand opgewaardeerd en opnieuw uitgeluisterd. Op basis daarvan is het volgende geverbaliseerd:
“ [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte): (ntv). Ik heb hem (ik, verbalisant [verbalisant 1] , denk te horen) vermoord. (...)”.
Op basis van het voorgaande is voor de rechtbank onduidelijk binnen welke context verdachte deze uitlating zou hebben gedaan en daarnaast is onbeschreven gelaten waarom deze uitlating in eerste instantie niet is gehoord en vervolgens na opwaardering van het geluidsbestand wel. Bovendien benoemt de verbalisant dat hij dit denkt te horen, kennelijk is hij niet zeker van zijn waarneming. Hierdoor kan aan deze vermeende uitlating geen waarde worden gehecht.
Niet is vastgesteld met welk voorwerp in de borst van het slachtoffer is gestoken. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de steekwond en geconcludeerd dat op het scheidingsvlak van het onderzochte ribdeel diverse microsporen zijn aangetroffen. Uit de resultaten van het microsporenonderzoek blijkt dat de meeste aangetroffen deeltjes afkomstig zijn van ongelegeerd staal. Scherprandige voorwerpen als messen en andere knippende en snijdende voorwerpen worden in beperkte mate gemaakt van ongelegeerd staal. Het NFI heeft vervolgens aangegeven dat, indien een voorwerp wordt aangetroffen dat in aanmerking komt om de wond te veroorzaken, een onderzoek op basis van elementsamenstelling mogelijk is. Dit nadere onderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. De politie heeft namelijk na overleg met de forensische opsporing besloten geen van de in de woning in beslag genomen messen of andere objecten op te sturen naar het NFI, dit omdat volgens de politie uit het onderzoek van het NFI zou zijn gevolgd dat de uitkomsten van dat onderzoek onvoldoende zijn om onomstotelijk vast te stellen welk object is gebruikt. Aldus kan aan de hand van het dossier geen link worden gelegd tussen in de woning aangetroffen messen en de steekwond.
In de tuin bij de woning is een handdoek aangetroffen waar onderzoek naar is gedaan. Op die handdoek is in twee bloedsporen een opgedroogde slijmerige substantie waargenomen. Mogelijk zijn volgens de beschikbare verslaglegging de bloedsporen vermengd met een andere (lichaams)vloeistof. De slijmerige substantie is op twee plaatsen bemonsterd en de bemonsteringen zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Het DNA in de bemonsteringen kan afkomstig zijn van het slachtoffer, met een matchkans kleiner dan één op één miljard. Bij het isoleren van het DNA is ook RNA uit de bemonsteringen veiliggesteld, waardoor het mogelijk is om met behulp van zogenoemde RNA-celtypering nader onderzoek te doen naar de aard van het aanwezige celmateriaal in de bemonsteringen. Dit nadere onderzoek is niet verricht, waardoor onbekend is gebleven uit welk celmateriaal de slijmerige substantie afkomstig is. Daarom kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld of er rechtstreeks contact is geweest tussen de handdoek en het mogelijke steekwapen. Dat overigens op de handdoek ook DNA is aangetroffen dat matcht met verdachte, betekent - mede gelet op de verklaring van verdachte over het gebruik van de doek voor reguliere schoonmaakwerkzaamheden - niet zonder meer dat daarmee sprake is van een daderspoor.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.’
6. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 16 december 2020 aangevangen. Deze zitting betrof een regiezitting. De advocaat-generaal deelde mee dat de politie geprobeerd heeft met speciale apparatuur de gesprekken die in de PI [plaats] tussen de verdachte en haar zoon zijn gevoerd ‘beter verstaanbaar te maken en dat is inmiddels gelukt. (…) Van de uitgeluisterde gesprekken is een proces-verbaal opgemaakt d.d. 12 december 2019.’ De advocaat-generaal verzoekt ‘een (gedelegeerd) raadsheer-commissaris bij het hof om nader onderzoek te verrichten, inhoudende dat de opgewaardeerde gesprekken worden beluisterd in aanwezigheid van de raadsheer-commissaris, de advocaat-generaal en de verdediging op de politieacademie in Apeldoorn’. De advocaat-generaal verzoekt voorts ‘om na het beluisteren van de gesprekken in Apeldoorn de zoon van verdachte opnieuw als getuige te horen naar aanleiding van de bevindingen die daar worden opgedaan.’ Daarnaast meldde de advocaat-generaal dat ‘inmiddels door het NFI (RNA-)onderzoek (is) verricht naar de aard van het aanwezige celmateriaal in de bemonsteringen van de aangetroffen doek. De uitkomst daarvan is dat de DNA-cellen van het slachtoffer op de doek zijn getypeerd als spierweefsel.’
7. Het hof heeft vervolgens in een tussenarrest van 30 december 2020 onder meer beslist:
‘Ad 1. Het hof zal het verzoek tot het beluisteren van de opgewaardeerde OVC-gesprekken op de politieacademie in Apeldoorn toewijzen. Het hof zal voorts bepalen dat het beluisteren van deze gesprekken op de politieacademie in Apeldoorn zal plaatsvinden in de vorm van een gerechtelijke schouw zoals bedoeld in artikel 318 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de samenstelling van het hof van de inhoudelijke behandeling, de advocaat-generaal en de verdediging en verdachte aanwezig dienen te zijn. Van deze schouw zal door de griffier proces-verbaal worden opgemaakt. De maatschappelijk werkster van verdachte, [betrokkene 2] , kan daarbij ter ondersteuning van verdachte ook aanwezig zijn, maar krijgt niet de gelegenheid om de OVC-gesprekken te beluisteren.
Ad 2. Het hof acht het vooralsnog niet noodzakelijk om de zoon van verdachte, [betrokkene 1] , als getuige te horen nadat de gerechtelijke schouw heeft plaatsgehad. Het hof zal het verzoek daarom afwijzen.
Ad 3. Het hof acht het niet noodzakelijk dat het proces-verbaal van het uitlezen van de opgewaardeerde OVC-gesprekken op voorhand aan de verdediging en het hof wordt verstrekt, zodat het hof dat verzoek zal afwijzen. Het hof zal daarbij bepalen dat het proces-verbaal na het beluisteren door alle betrokkenen van de opgewaardeerde OVC-gesprekken terstond door het openbaar ministerie dient te worden verstrekt aan de verdediging en het hof.’
8. De schouw heeft vervolgens plaatsgevonden op 23 maart 2021. Aan het daarvan opgemaakte proces-verbaal wordt het volgende ontleend:
‘De voorzitter deelt mee:
Het hof onderbreekt de zitting om in tweetallen de geluidsfragmenten te beluisteren. Het hof zal beginnen, daarna verdachte met haar advocaat en dan eventueel nog het openbaar ministerie. Daarna komen wij gezamenlijk terug in deze ruimte.
Na de onderbreking en beraadslaging door het hof deelt de voorzitter namens het hof mee:
Het hof heeft begrepen dat eenieder zojuist heeft geluisterd naar opgewaardeerde gesprekken van originele geluidsfragmenten. De griffier heeft die ook beluisterd. Ik meld vooraf voor de duidelijkheid dat de rechterlijke waarneming een waarneming is van de raadsheren en niet van de griffier. Het hof is in de raadkamer tot de conclusie gekomen dat het hof niet tot eenduidige vaststellingen komt van hetgeen te beluisteren is geweest. Daardoor kan het hof niet komen tot het vaststellen van een rechterlijke waarneming die gedeeld kan worden en waarop gereageerd kan worden. Het hof zal de verdediging en advocaat-generaal in de gelegenheid stellen opmerkingen te plaatsen.
De raadsman deelt mee:
Met betrekking tot mijn bevindingen deel ik mee dat ik niet heb kunnen ontwaren wat er precies gezegd zou zijn door verdachte tegenover haar zoon tijdens hun gesprek op 20 juni 2018. De tweede keer hoorde ik het fragment zonder de filters. Dat bracht mij geen duidelijkheid. Ik heb ook een nieuw fragment gehoord dat ik niet kon ontcijferen. Ik kan niet vaststellen wat daar precies is gezegd. Ik heb het woord ‘vermoord’ niet gehoord.
De advocaat-generaal deelt mee:
Wij hebben de opgewaardeerde geluidsfragmenten eerder beluisterd. Wij hebben de woorden zoals vermeld in het proces-verbaal dat is opgenomen op bladzijde 578 van het dossier wel verstaan. Dat is een subjectieve waarneming en moeilijk te objectiveren. Wij als openbaar ministerie kunnen niet anders zeggen dan dat wij hebben herkend wat wij eerder hebben beluisterd.
De advocaat-generaal overhandigt overeenkomstig de opdracht in het tussenarrest van 30 december 2020 het proces-verbaal van bevindingen dat door verbalisant [verbalisant 1] op 12 december 2019 is opgemaakt naar aanleiding van het beluisteren van de opgewaardeerde geluidsfragmenten.
De advocaat-generaal deelt mee:
Het overgelegde proces-verbaal van [verbalisant 1] is bijna een gelijke weergave van het eerdere proces-verbaal van [verbalisant 1] op pagina 578 van het dossier. U, voorzitter, vraagt of hij alles heeft opgeschreven wat gezegd zou zijn. Ik antwoord daarop dat hij heeft opgeschreven wat hij heeft waargenomen en verder niet. U, voorzitter, houdt mij voor dat vandaag ook is gesproken over een nieuw geluidsfragment dat wij als tweede fragment beluisterd hebben en u vraagt of daar ook een proces-verbaal van wordt opgemaakt. Wij zullen u daar nog over berichten.’
9. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens op 19 november 2021 hervat. Aldaar is [betrokkene 1] als getuige verhoord. Aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting wordt ter zake het volgende ontleend:
‘De advocaat-generaal deelt met betrekking tot het horen van [betrokkene 1] als getuige mee:
Nu [betrokkene 1] als getuige is meegebracht geldt als criterium het onderzoeksbelang. [betrokkene 1] heeft als zoon van verdachte en het slachtoffer uit eigen beweging aan ons verteld dat hij met stelligheid kan zeggen wat in de PI tussen hem en zijn moeder is besproken, anders dan hij kennelijk bij de politie heeft gedaan. Hij geeft daar ook argumenten voor. Dingen die hij toen moeilijk vond te zeggen kan hij nu beter en rationeler verwoorden.
De raadsman deelt mee:
Ik verzet mij daartegen en vind het verzoek tardief en overigens onvoldoende gemotiveerd. In het tussenarrest van het hof van 30 december 2020 heeft het hof geoordeeld dat het horen van [betrokkene 1] als getuige vooralsnog niet noodzakelijk is. Daarna is er een schouw geweest en sindsdien zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht gekomen. Dat de aankondiging zo laat is gedaan door het openbaar ministerie acht ik in strijd met de beginselen van een goede procesorde en met artikel 6 EVRM. Primair vraag ik afwijzing van het verzoek. Subsidiair heeft de verdediging meer tijd nodig om het verhoor te kunnen voorbereiden. Ik verzoek u bij toewijzing van het verzoek de zaak aan te houden en zo nodig te verwijzen naar het kabinet RHC.
De advocaat-generaal deelt mee:
Op 16 november jl. hebben wij gesproken met [betrokkene 1] en toen zijn door hem dingen gezegd die van belang zijn. Niet alleen speelde zijn emotie destijds een rol maar ook zijn loyaliteit. Nu is hij door middel van psychologische hulp stabieler geworden. Dat maakt dat dingen die hij nu zegt betrouwbaar kunnen zijn. Het springende punt in de bewijsvoering is wat in het gesprek tussen verdachte en hem in de PI door verdachte is gezegd. Als het mogelijk was om dit eerder voor te leggen dan had het openbaar ministerie dat gedaan. Ik kan mij voorstellen dat de raadsman hiermee overvallen is. Het openbaar ministerie vindt het belangrijk dat [betrokkene 1] als getuige wordt gehoord. Of de zaak daartoe moet worden aangehouden is aan uw hof.
De raadsman deelt mee:
[betrokkene 1] heeft eerder gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Toen had hij al uitgesproken dat verdachte zijn vader heeft vermoord. Mijns inziens was er toen al geen loyaliteitsconflict meer aanwezig. In zijn verklaringen bij de politie heeft hij ook van meet af aan partij voor zijn vader gekozen, mede om zijn eigen belangen veilig te stellen. Ik heb hier veel moeite mee en verzet mij tegen het verzoek.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek om te beraadslagen over het verzoek van het openbaar ministerie tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mee dat er een onderzoeksbelang is om [betrokkene 1] als getuige te horen. Het hof wijst daarom het verzoek toe. Het hof deelt mee dat het allereerst de advocaat-generaal in de gelegenheid zal stellen om vragen te stellen en zal vervolgens zelf de getuige bevragen. Voordat de raadsman de gelegenheid krijgt om zijn vragen te stellen zal het hof het onderzoek ter zitting onderbreken, zodat de raadsman en verdachte de gelegenheid hebben om hun vragen voor te bereiden.
De voorzitter doet de in de gehoorzaal verschenen getuige voor het hof verschijnen. De getuige doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, leeftijd, beroep, woon- of verblijfplaats zoals hieronder is vermeld. De getuige [betrokkene 1] verklaart de zoon van verdachte te zijn en legt vervolgens - nadat de voorzitter erop gewezen heeft dat de getuige zich kan beroepen op het verschoningsrecht en deze heeft verklaard hiervan geen gebruik te maken - op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
De getuige geeft op te zijn:
[betrokkene 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [plaats] ,
beroep: assistent uitvoerder.
Getuige [betrokkene 1] verklaart op vragen van de advocaat-generaal:
We kwamen in de PI in [plaats] in een fluistergesprek terecht. Toen zei ze: “Ik heb hem vermoord.” Ik maakte een beweging met een mes en ik vroeg: “Hier in de ribben?” Toen zei ze: "Dat weet je wel.” Op een gegeven moment was ik ontdaan en ik denk dat ze toen zei. Toen zei ze: “Doe maar rustig aan. Ik ben 66, ze geven mij niet zo lang.” Verder vertelde zij dat ze geen tijd meer had. Er was voor haar geen tijd meer om waarschijnlijk de boel voor mekaar te krijgen, dat zij er beter mee weg zou kunnen komen of iets dergelijks.
De voorzitter deelt mee dat de getuige dient te verklaren wat hij uit eigen waarneming heeft gehoord of gezien.
Ik heb verteld wat ik heb gehoord. Ik heb gezien dat toen zij binnen kwam lopen zij schuchter was en doodsbenauwd om mij te zien.
Ik heb haar op enig moment verteld dat het mes gevonden was. Toen zei ze: “Ik heb geen mes gebruikt.” Dit was ook fluisterend. Ik wist dat ik werd afgeluisterd en zij ook. Ik herinner mij ook dat ze zei dat het “knap” was toen ik zei dat het mes gevonden was. Ik probeerde heel erg haar vertrouwen te winnen.
U houdt mij voor dat in de woning in een verborgen ruimte een mes is gevonden. Ik dacht dat de politie het mes had gevonden, dat het in die verborgen ruimte lag waar het geld ook heeft gelegen.
Ik heb waarschijnlijk haar proberen uit te lokken door te zeggen dat het mes is gevonden.
U houdt mij pagina 812 en 813 voor van het dossier en u vraagt wat ik uitbeeldde. Ik beeldde een messteek uit in het hart. Toen vroeg ik; “In de ribben?” Toen zei ze: "Dat weet je wel.” Daar wilde zij niet verder op ingaan. Er werd gefluisterd omdat ik een vertrouwensband wilde creëren. Om ervoor te zorgen dat zij zou bekennen. Er is geen vezel in mijn lichaam die zegt dat zij het niet gedaan heeft.
U, advocaat-generaal houdt mij pagina 821 van het dossier voor en u vraagt wat verdachte bedoelde toen ze zei: “Hij ligt achter de wand. Die is er achter gekomen. Zogezegd.” Zij bedoelde daarmee het mes, het steekwapen. Ik weet dat omdat ik die beweging maakte. Ik vroeg waar zij dat had achtergelaten. Zij vertelde over een plaat. Ik dacht toen aan verschillende soorten platen in huis. Er zijn veel meer mogelijkheden. Achter de wand slaat op het steekwapen en het geld. Ik heb ook met mijn vingers een gebaar van geld gemaakt. Ik dacht dat het ging over geld en het steekwapen.
Ik heb daadwerkelijk gehoord dat ze zei: “Ik heb hem vermoord”. Ik heb daar absoluut geen twijfel over. Ik heb niet met verdachte gesproken over wie het dan wel gedaan kan hebben. Zij heeft nooit kenbaar gemaakt dat zij wilde weten wie het gedaan heeft. Zij toonde ook geen verdriet. Dat zat er gewoon niet in. Ik heb al twee jaar geen contact meer gehad met haar. Zij heeft mij één keer gebeld toen ik in [plaats] zat. Ik wist niet dat zij dat was. Toen ik haar terugbelde kreeg ik haar aan de lijn en heb ik direct opgehangen.
U houdt mij voor dat ik in mijn politieverklaring van 16 augustus 2018 minder stellig was. Ik was toen psychisch in de war. Sommige dingen verdring je gewoon. Er komen zoveel dingen op je af, dat je niet altijd alles paraat hebt. Dit is ook voor mij nu drie jaar geleden. Sommige dingen blijven in je hoofd zitten. Ik probeerde ook een soort van tactiek uit. Om ervoor te zorgen dat ik niet jarenlang zou moeten procederen over van alles en nog wat. Ik probeerde het juiste te doen. U, advocaat-generaal, houdt mij voor dat ik afgelopen dinsdag heb verteld over de loyaliteit richting mijn moeder, dat ik haar wilde beschermen. Je zit in een soort splitsing. Je kunt niet begrijpen hoeveel narigheid je in je hoofd krijgt en hoe verscheurd je raakt. Ik had in die tijd woedeaanvallen. Ik heb het nodig dat zij gestraft wordt. Ik doe dit niet alleen voor mijn vader, maar ook voor haar. Ik kan haar niet vergeven als zij niet gestraft wordt. Zij zal het nooit zelf zeggen tegen jullie. Wel tegen mij omdat ik haar zoon ben.
Ik weet zeker dat mijn moeder het heeft gedaan, omdat zij het gezegd heeft. Alles wijst erop.
Ik wil zeker met mijn moeder verder. Het blijft altijd je moeder. U vraagt mij of het gaat om de straf of het bekennen. Het bekennen. Je probeert iets op te lossen wat niet meer kan. Je blijft daar altijd mee zitten. Ik wil gerechtigheid voor mijn vader. Het is onmenselijk wat zij heeft gedaan. Ik heb nog niet één seconde het gevoel gehad dat ik er naast kan zitten.
Getuige [betrokkene 1] verklaart op vragen van de voorzitter:
U vraagt mij opnieuw waarom ik niet tegen de politie heb gezegd wat ik zojuist ter terechtzitting heb verklaard, namelijk dat verdachte tegen mij heeft gezegd: “Ik heb hem vermoord.” Ik was toen constant bezig om ervoor te zorgen dat zij niet zou krijgen wat zij wilde. En dat is het huis. Dat is de reden waarom zij mijn vader heeft vermoord. Zij moest gaan tekenen om overal afstand van te doen. Dat is wat ik wilde. Dat zij met niets zou overblijven en alsnog voor de bus zou worden gegooid. Ik ben gewoon eerlijk.
U stelt voornoemde vraag opnieuw, omdat u nog niet helemaal antwoord heeft gekregen op uw vraag. Ik had tijd nodig. Alles wat ik daar zou zeggen, zou ook bij de raadsman terecht komen. Ik probeerde ervoor te zorgen dat dit niet jarenlang zou duren. Bij sommige dingen sta je soms wat minder stil. Het kwam gewoon niet bij mij op. Ik weet het eigenlijk niet. Ik probeer zelf na te gaan over waarom ik dat niet heb gezegd. Het is drie jaar geleden en sommige dingen zijn weggeëbd. Maar ik weet wel wat zij gezegd heeft. Sommige dingen blijven in je hersens doorgaan. Het klopt dat ik een eigen strategie had toen ik sprak met mijn moeder en dat wat ik deed niet deelde met de politie. Voor mij was het toen heel belangrijk om gerechtigheid voor mijn vader te krijgen en dat zij er niet mee weg zou komen. Ik wilde ook de toekomst veilig stellen voor mijn zusje en nichtje en ook voor mijn moeder, als zij weer vrij zou komen. Dat was mijn motivatie om bepaalde dingen te doen. Mijn zusje is drugsverslaafd en zit aan de grond. Met mijn nichtje ben ik heel wijs. Ik wilde niet dat het jaren van mijn leven zou duren om gerechtigheid te krijgen. Daarom wilde ik dat zij ging tekenen en ben ik bij de notaris geweest. Ik probeerde controle te houden over een situatie die compleet uit de hand liep.
Getuige [betrokkene 1] verklaart op vragen van de oudste en jongste raadsheer:
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat het in de gesprekken tussen mij en de politie een aantal keren gaat over 'meerdere belangen’ en ‘dubbelspel’ en u vraagt of ik dat hiervoor nader heb beschreven. Ja, het recht is een mooi systeem, maar het gaat soms voorbij aan andere zaken. Mijn hele familie is kapot. Ik bedoel met die bewoordingen dat ik verdachte in de PI informatie wilde ontfutselen. Ik ken haar mijn hele leven. Zij geeft niet toe dat zij mijn schoonmoeder en vriendin heeft bedreigd. Zij geeft altijd anderen de schuld en zij zit nooit fout.
U, jongste raadsheer, houdt mij pagina 867 van het dossier voor van mijn verklaring bij de politie, waarin de politie opmerkt dat de politie gehoord meent te hebben dat verdachte tegen mij heeft gezegd: “Ik heb hem vermoord.” U geeft aan dat het u opvalt dat ik toen tegen de politie heb gezegd dat ik het mij zou willen kunnen herinneren. Ik kan het mij echt herinneren. Ik weet niet wat er toen gebeurde in mijn hersenen. Er kwam van alles over mij heen. Soms komen dingen gewoon weer terug. Dan komen die harder terug dan je graag wilt. Ik heb het voor honderd procent gehoord.
De voorzitter gelast een korte onderbreking van het onderzoek, zodat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld het getuigenverhoor voor te bereiden.
Mr. Diekstra en [betrokkene 1] nemen plaats buiten de zittingszaal in een afzonderlijke ruimte.
De voorzitter hervat het onderzoek.
Getuige [betrokkene 1] verklaart op vragen van de raadsman:
U vraagt wat mijn primaire doel was van mijn komst naar Nederland. Mijn primaire doel was ervoor te zorgen dat mijn moeder de straf zou krijgen die zij verdient en om de toekomst van mijn familie zeker te stellen. Ik wilde dat zij afstand ging doen. Dat was belangrijk voor mij, omdat de ruzies binnen het gezin altijd over de woning gingen en het gezeur dat alles op mijn vader zijn naam stond. Ondanks dat zij getrouwd waren vind ik dat zij geen recht meer heeft op haar deel. Ik dacht dat hun relatie beter zou zijn als de helft van haar was en zij getrouwd waren, zodat mijn moeder ook een soort zekerheid had bij het overlijden van mijn vader. Maar het was niet genoeg voor haar.
U verwijst naar mijn verklaring op pagina 856 van het dossier en vraagt mij welke belangen ik nog meer had behalve gerechtigheid voor mijn vader. U houdt mij voor dat ik toch ook een eigen belang had. Uiteraard had ik een eigen belang. Het recht gaat maar tot zover en daarna moet je proberen de boel weer aan elkaar te lijmen. U houdt mij voor dat als mijn moeder komt te overlijden, ik toch alles erf samen met mijn zus. Het gaat erom dat zij het niet krijgt. Zij heeft het gedaan vanwege die woning. Zij komt haar hele leven al weg met veel dingen en zij haalt achterbakse streken uit. Mijn oma is twee keer mishandeld door haar en mijn schoonmoeder en vriendin zijn door haar bedreigd. Zij ontkent alles. Het is nooit haar fout en ik vergeef haar keer op keer. U vraagt mij waarom ik gouden sieraden uit de woning heb gehaald. Dat klopt. Die heb ik veiliggesteld. In de PI zei ze over de sieraden: "Smelt het maar om en maak er maar geld van.” Er zit een klokje van mijn opa bij. Het heeft emotionele waarde. En als zij zegt smelt het maar om, dan word ik boos. Zij wil namelijk met alles breken. En dat gaat gewoon niet gebeuren.
U houdt mij pagina 887 van het dossier voor. Verdachte zou in de PI tegen mij hebben gezegd: "Jongen ik heb hem niets gedaan” en "Ik ga [slachtoffer] toch niet dood maken.” U vraagt of ik me kan herinneren dat zij dat heeft gezegd. Ik weet dat niet meer. We wisten allebei dat we werden afgeluisterd. Zij brengt dan gewoon een ding naar voren. Ik ga dit toch niet doen. Het gaat elke keer over koetjes en kalfjes. Het is algemeen bekend dat er wordt afgeluisterd in een verhoorkamer. In onze familie zitten mensen en dat was redelijk algemeen bekend. Dat is mij niet verteld door de politie.
U houdt mij voor dat ik bij de politie steeds heb geïnformeerd of het wapen al was gevonden en vraagt waarom dat zo belangrijk voor mij was. Ik was bang dat het zou gaan om het mes dat ik uit Afghanistan had meegenomen. Dat zou nog een extra klap zijn geweest. Dat betrof een bajonet. Voordat ik daar naartoe ging, had mijn vader voor mij een heel mooi groot Rambo mes gekocht. Op een vliegveld is dat door de Douane afgepakt. Daarom heb ik zo'n mes weer mee teruggenomen. U vraagt mij of er in de PI is gesproken over dat het niet haar bedoeling is geweest. Ja, ze zei dat het een ongeluk was, maar in welke context weet ik niet meer. U vraagt of ik mijn zus ook heb betrokken bij het veiligstellen van de nalatenschap. Nee, mijn zusje is verslaafd. Ik heb zelf een aantal keer geprobeerd om haar erbovenop te helpen en met haar bij GGNet gezeten. Ik wil haar daar zoveel mogelijk buiten houden. Elke keer als ik haar zie gaat het slechter met haar. Ik wil niet dat dit haar opbreekt. Net als bij mijn nichtje. Die was destijds zestien of zeventien jaar en is bij mijn zusje en haar ex weggehaald. Die heb ik zoveel mogelijk proberen te beschermen.
U wijst op mijn verklaring op pagina 868 van het dossier waarin ik mij zowel op een positieve als zeer negatieve manier heb uitgelaten over mijn moeder. U vraagt of ik weet waar ik nu mee bezig ben. Ja, zij moet zitten. Mijn moeder heeft twee gezichten. Ik ben altijd gek op haar geweest. Ook als zij verkeerde dingen deed, maar dit kan ik haar niet vergeven. Er moet gerechtigheid komen.
Het hof, de advocaten-generaal en de raadsman doen afstand van de getuige. [betrokkene 1] neemt plaats in de zittingszaal.’
De bewezenverklaring en bewijsvoering in hoger beroep alsmede de pleitnota
10. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘zij op of omstreeks 01 juni 2018 in de gemeente [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een scherp voorwerp, met kracht te steken in de hart/borststreek, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 2 juni 2018 is komen te overlijden.’
11. Het hof heeft de bewezenverklaring conform de Promis-werkwijze gemotiveerd. De bewijsoverweging luidt als volgt (met overneming van voetnoten):
‘Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting van het hof gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Daartoe is kort en zakelijk weergegeven aangevoerd dat er gelet op de inhoud van het dossier maar één conclusie mogelijk is, namelijk dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van haar echtgenoot [slachtoffer] , waarbij ten minste sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat het steekwapen niet is aangetroffen maakt deze conclusie volgens hen niet anders.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman daartoe onder meer het volgende naar voren gebracht. De opgewaardeerde geluidsopname(s) van het OVC-gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in [plaats] op 20 juni 2018 is (zijn) wegens twijfel over de deskundigheid van verbalisant [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel. Mocht het hof daar anders over denken dan meent de raadsman dat het NFI dient te onderzoeken of deze verbalisant een zogenaamd absoluut gehoor heeft. Wat betreft de getuigenverklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep wordt aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaring kan worden getwijfeld, nu hij ook zijn eigen belangen heeft bij deze verklaring. Ook de resultaten van het nader sporenonderzoek aan de doek door middel van RNA-onderzoek leveren geen of niet voldoende technisch sporenbewijs op. Voor wat betreft het DNA van verdachte op diezelfde doek wijst de raadsman op het feit dat deze doek een verplaatsbaar object is en behoorde tot de huishouding van verdachte en dat niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA van verdachte op de doek terecht is gekomen. Voorts is ook het steekvoorwerp niet gevonden, hetgeen erop kan duiden dat het door de dader is meegenomen en buiten het erf van de woning terecht is gekomen. De tuin was niet afgesloten en via de poort en de doorgang bij de schutting was de tuin eenvoudig te betreden. Een contra-indicatie is eveneens dat verdachte 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer toen nog bij kennis was. Daarnaast is van een geldelijk motief niet gebleken. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat mogelijk sprake is geweest van een ongeluk, in welk geval (voorwaardelijk) opzet op de dood niet kan worden bewezen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt over de bewijsmiddelen1.in het bijzonder als volgt.
Op vrijdag 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur kwam er een melding binnen dat een man in de tuin zou liggen van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ter plaatse trof verbalisant een vrouw aan in de deuropening van de woning. In de achtertuin aan de rechterzijde lag een man. Hij had een blauw/grauwig gezicht en zijn T-shirt was doordrenkt met bloed ter hoogte van zijn borstkas. Na het omhoog trekken van het T-shirt door ambulancepersoneel, zag verbalisant een steekwond ter hoogte van de hartstreek. Hierop is de vrouw aangehouden.2.Zij verklaarde te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1951. Verdachte verklaarde samen met de man die buiten in de tuin lag in de woning woonachtig te zijn.3.Er werden zowel in de woning, in de tuin en buiten de woning geen andere personen gezien dan de meldster en het slachtoffer.4.
Ondanks medische hulp en reanimatie is de hartactie van het slachtoffer niet meer op gang gekomen en is het slachtoffer overleden op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het Gelre Ziekenhuis te Apeldoorn. De forensisch arts [betrokkene 3] heeft naar aanleiding van de schouw geconcludeerd dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, meest waarschijnlijk ten gevolge van een steekwond in het hart.5.
Na afloop van de schouw van het slachtoffer op 2 juni 2018 hebben forensisch onderzoekers van de politie een wit T-shirt, deels bebloed, met aan de voorzijde een beschadiging, een zwarte blouse/overhemd met aan de voorzijde een beschadiging en een grijs vest, met aan de voorzijde diverse beschadigingen, inbeslaggenomen.6.
De kledingstukken zijn onderworpen aan een vezel- en textielonderzoek. In de kleding zijn meerdere beschadigingen aangetroffen. De beschadiging ter hoogte van de borst is recent ontstaan. De rechte draaduiteinden, diagonale oriëntatie en de goede overlap tussen de beschadigingen in de drie lagen kleding zijn duidelijke aanwijzingen dat dit in één beweging door een scherprandig voorwerp is veroorzaakt.7.
Na het verrichten van sectie op het lichaam is door prof. dr. Jacobs geconcludeerd dat het intreden van de dood wordt verklaard door orgaanfunctiestoornissen, resulterend van een thoracale steekverwonding met massieve linkszijdige hemothorax, hemopericard en perforatie van de hartspier.8.
Bij de sectie is een ribdeeltje van het slachtoffer veiliggesteld voor nader MIT-onderzoek in verband met doorboring van 2,9 cm van het ribkraakbeen van de linker zevende rib.9.Bij het MIT-onderzoek is geconcludeerd dat uit de resultaten van het kras-, indruk- en vormsporen onderzoek van dit ribdeeltje blijkt dat er sprake is van een scherprandig voorwerp.10.
Bij een forensisch sporenonderzoek in de (achter)tuin van de woning werd tegen de muur van de naastgelegen woning een ton aangetroffen met daarop een doek. Op de doek werd bloed waargenomen en daarnaast voelde de doek nat.11.
De doek is op acht verschillende plaatsen, waarin geen bloed is aangetoond, bemonsterd en ook zijn vier bloedsporen op de doek bemonsterd. In twee van voornoemde acht bemonsteringen op de doek is DNA van verdachte aangetroffen, waarbij de matchkans van één van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard. In de vier bemonsteringen van de bloedsporen op de doek is DNA van het slachtoffer aangetroffen, waarbij de matchkans van drie van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard.12.
Voorts is in twee bloedsporen een opgedroogde slijmerige substantie waargenomen.13.De slijmerige substantie op de doek is op twee plaatsen bemonsterd. Hierin is DNA van het slachtoffer aangetroffen met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook is het RNA uit deze bemonsteringen veiliggesteld en is RNA-onderzoek verricht naar de aard van het aanwezige celmateriaal.14.Uit het RNA-onderzoek zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van bloed en spierweefsel in beide bemonsteringen.15.
Daarnaast is er een vezel- en textielonderzoek verricht aan de kleding van het slachtoffer en de doek en heeft er een vergelijkend vezelonderzoek plaatsgehad. Daarin is geconcludeerd dat de resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer een deel van de op de doek aangetroffen vezelsporen afkomstig is uit de kleding van het slachtoffer, dan wanneer de vezelsporen afkomstig zijn uit willekeurige andere textiele bronnen dan de kleding van het slachtoffer. Voorts is geconcludeerd dat gezien de hoeveelheid vezelsporen en hun verdeling op de doek de resultaten ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer de vezelsporen op de doek zijn overgedragen doordat het voorwerp dat is gebruikt om het letsel toe te brengen is afgeveegd aan de doek, als door direct contact tussen de kleding en de doek.16.
Getuige [betrokkene 4] was als ambulance chauffeur werkzaam. Het viel getuige op dat het slachtoffer natte kleren aan had. Zijn vest was sowieso nat. Dat voelde hij toen hij het slachtoffer een bloeddrukmeterband om deed. Desgevraagd verklaarde getuige dat het niet regende toen getuige daar was en evenmin kort daarvoor had geregend. De getuige omschreef het weer die week als “prachtig met zomerse temperaturen”.17.Ook getuige [betrokkene 5] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, viel het op dat de kleding van het slachtoffer op de borst nat was.18.
Daarnaast heeft verdachte 112 gebeld en is het meldkamergesprek woordelijk uitgewerkt. Verdachte heeft tijdens dat gesprek gezegd: "mijn man ligt achter het huis” en ”hij bloeit” en "volgens mij is ie gestoken”, In reactie op de opmerking van de centralist dat de politie ook even meekomt zegt verdachte: “nee, waar is dat voor nodig dan”.19.
Getuige [betrokkene 4] heeft bij de politie ook verklaard dat hij, nadat hij het T-shirt van het slachtoffer had open geknipt, een steekwond zag ter hoogte van zijn hart. Getuige antwoordde ontkennend op de vraag of het mogelijk was om zonder nader onderzoek en/of verwijdering van de kleding te zien wat voor soort verwonding het slachtoffer had.20.Ook getuige [betrokkene 6] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, zag geen verwondingen bij het slachtoffer voordat medische hulp werd verleend en/of kledingstukken werden verwijderd of losgeknipt.21.
Daarnaast is het gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI [plaats] op 20 juni 2018 door de politie opgenomen en uitgewerkt.22.Het geluidsbestand met betrekking tot een deel van dit gesprek is verder opgewaardeerd door onder andere ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Verbalisant [verbalisant 1] , die een visuele beperking heeft en door afwezigheid van zijn zicht meer afhankelijk is van andere zintuigen, heeft dit verder opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. In het proces-verbaal van 12 december 2019 heeft hij verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”23.
Ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021 is de zoon van verdachte en het slachtoffer, [betrokkene 1] , als getuige gehoord. Getuige heeft verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: "Ik heb hem vermoord". Getuige twijfelt er niet aan dat hij dit zijn moeder heeft horen zeggen. Op de vraag of getuige kan aangeven waarom hij eerder tijdens een verhoor als getuige bij de politie hierover minder stellig heeft verklaard antwoordde getuige dat hij met meerdere belangen te maken had, in een loyaliteitsconflict zat, niet weet wat er toen gebeurde in zijn hersenen en dat er van alles over hem heen kwam, maar dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich echt kan herinneren dat zijn moeder dit tegen hem gezegd heeft.
Voorts zijn in het dossier verklaringen opgenomen van buurtbewoners, waaronder een brigadier van politie, oud-collega’s van het slachtoffer, de zoon van verdachte/slachtoffer en de moeder van het slachtoffer, waarin door hen is verklaard dat er geregeld ruzies waren tussen verdachte en het slachtoffer en dat het slachtoffer werd mishandeld door verdachte. Ook is door (een aantal van) hen verklaard dat er incidenten zijn geweest waarbij verdachte het slachtoffer heeft belaagd met een mes.24.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 5 juli 2018 camerabeelden uitgekeken van een pand gevestigd aan de [a-straat 2] te [plaats] (pand behorend bij het restaurant [A] ). Het gaat om beelden van de periode tussen 1 juni 2018 te 22:00 uur en 1 juni 2018 te 23:30 uur. Op de camerabeelden is, voor zover waarneembaar en door de camera geregistreerd, niet één keer zichtbaar dat door (een of meer) personen naar de woning [a-straat 1] wordt toegegaan of dat (een of meer) personen daar vandaan komen. Voorts is op de beelden te zien dat er in de periode tussen 22:00 uur en 23:24 uur (aankomst politie en ambulance) geen auto’s of andere voertuigen naar/van de woning zijn toe- of weggereden. Op basis van de geregistreerde en door verbalisant bekeken beelden lijkt het verbalisant waarschijnlijk dat de camera deze bewegingen zou vastleggen.25.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt het hof tot de navolgende vaststellingen. Slachtoffer [slachtoffer] is op 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur op de grond in de (achter)tuin van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangetroffen door de politie en het ambulance personeel. Het T-shirt van het slachtoffer was bebloed en na verwijdering van het T-shirt werd een steekverwonding ter hoogte van de hartstreek waargenomen. Het slachtoffer is uiteindelijk op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het ziekenhuis overleden als gevolg van orgaanfunctiestoornissen door kort gezegd het toebrengen van een steekverwonding in het hart.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld wie verantwoordelijk is voor het toebrengen van de steekverwonding en derhalve voor de dood van het slachtoffer. Gelet op het hierna volgende komt het hof tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dat verdachte is.
Het hof stelt allereerst vast dat ten tijde van het ter plaatse komen van de politie en ambulance bij de woning zich niemand anders in de woning en de (achter)tuin en rondom de woning bevond dan verdachte en het slachtoffer. Verder stelt het hof vast dat uit de inhoud van het dossier in het geheel geen aanknopingspunten naar voren komen die duiden op betrokkenheid van een mogelijke derde bij het tenlastegelegde.
Daarnaast droeg het slachtoffer die avond een wit T-shirt met daarover heen een zwarte blouse en een vest, die allen een beschadiging vertoonde aan de voorzijde. Deze beschadigingen waren recent ontstaan en er was een goede overlap tussen deze beschadigingen in de drie lagen kleding. Op grond van het vezel- en textielonderzoek stelt het hof vast dat deze beschadigingen zijn veroorzaakt door een scherprandig voorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken.
Voorts blijkt uit de verklaringen van het medisch personeel dat de kleding van verdachte, onder andere ter hoogte van de borst van het slachtoffer, nat was. Ook blijkt uit deze verklaringen dat het letsel van het slachtoffer niet zichtbaar was voordat het slachtoffer door het medisch personeel werd ontdaan van zijn T-shirt. Het hof stelt vast dat het letsel daarom ook voor verdachte, ten tijde van haar contact met de meldkamer waarin zij heeft gezegd "volgens mij is ie gestoken”, niet zichtbaar kan zijn geweest en zij dus niet kan hebben geweten dat het slachtoffer was gestoken, anders dan dat zij daar als dader kennis van droeg. Deze vaststelling baseert het hof mede op het feit dat verdachte niet heeft verklaard dat zij het T-shirt van het slachtoffer heeft verwijderd of (bijvoorbeeld) heeft verschoven voorafgaand of tijdens het gesprek met de meldkamer.
Verder is in de (achter)tuin op een tegen de muur van de naastgelegen woning staande ton een doek aangetroffen. Uit de foto's in het dossier van de tuin blijkt dat de ton is gesitueerd tegen een muur in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken. Deze doek was nat. Het hof stelt vast dat op deze doek DNA van verdachte is aangetroffen en bloed dat afkomstig is van het slachtoffer. Uit het RNA-onderzoek van dat bloed is voorts gebleken dat er aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van spierweefsel van het slachtoffer op deze doek. Daarnaast komt uit het vergelijkend vezel- en textielonderzoek naar voren dat op deze doek ook vezels zijn aangetroffen van de kleding die het slachtoffer ten tijde van het tenlastegelegde droeg. Verder is op deze doek geen DNA van een derde aangetroffen.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat deze natte doek in contact is gebracht met de kleding van het slachtoffer en/of de steekverwonding op de borst van het slachtoffer en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken en dat de doek - ook bij gebreke van een aannemelijke en andersluidende verklaring van verdachte met betrekking tot de aangetroffen sporen op de doek - als een daderspoor moet worden aangemerkt. Daarbij acht het hof van belang dat de doek op de ton is aangetroffen en daarmee in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken en dus van het slachtoffer af. Gelet op de op de doek aangetroffen sporen en de plaats waar die is achtergelaten (vanaf het slachtoffer bezien op weg naar de achterdeur van de woning waar alleen verdachte zich bevond rond het tijdstip van het delict) concludeert het hof dat het niet anders kan dan dat verdachte deze doek, nadat die in contact is geweest met het lichaam (de steekverwonding) van het slachtoffer en/of diens kleding en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken, op die ton heeft gelegd.
De conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] , zoals hij die heeft gerelateerd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Verbalisant verklaart daarin dat hij op de opname van een afgeluisterd gesprek van verdachte met haar zoon in de PI in [plaats] van 20 juni 2018 heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Anders dan de verdediging heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot het verder opgewaardeerde geluidsfragment van het OVC gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in [plaats] van 20 juni 2018, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Hoewel verbalisant eerder heeft verklaard dat hij ‘denkt’ te horen dat verdachte tegen haar zoon heeft gezegd “Ik heb hem vermoord.” (…), heeft verbalisant in voornoemd proces-verbaal van 12 december 2019 (zonder voorbehoud) verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Het hof is van oordeel dat dit verschil zich laat verklaren, doordat het geluidsfragment verder is opgewaardeerd door ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Daarnaast heeft verbalisant verklaard dat sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 zijn werkzaamheden bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Verbalisant heeft een visuele beperking en door de afwezigheid van zijn zicht is hij meer afhankelijk van andere zintuigen. Ook is verbalisant minder snel afgeleid door factoren van buitenaf, waardoor hij zich beter kan focussen op de inhoud van een gesprek.26.Verbalisant heeft niet gesteld dat hij beschikt over een zogenaamd absoluut gehoor. Gezien het vorenstaande acht het hof nader onderzoek door het NFI in dit kader, zoals door de verdediging verzocht, dan ook niet noodzakelijk.
Voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] vindt steun in de verklaring van getuige [betrokkene 1] , zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021, die op 20 juni 2018 met verdachte, zijn moeder, een gesprek voerde in de PI in [plaats] dat werd afgeluisterd. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: “Ik heb hem vermoord”. Het hof is er zich van bewust dat getuige hierover bij de politie minder stellig heeft verklaard. Getuige verklaarde hierover destijds in zijn verhoor van 16 augustus 2018 op voorhouden van de politie “dat het toen misschien niet helemaal bewust is binnen gekomen, maar dat hij op de terugweg wel helemaal van de kaart was en dat het dus zou kunnen dat dat gezegd is”. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige hierover verklaard en toegelicht dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich - zonder twijfel - kan herinneren. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van de getuige te twijfelen, ook nu de verklaring bevestiging vindt in de voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] .
Gezien de hiervoor overwogen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een scherprandig voorwerp heeft doodgestoken. Dat het steekvoorwerp uiteindelijk niet is gevonden maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.’
12. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2021 blijkt dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig een overgelegde pleitnota.27.Deze houdt onder meer het volgende in (met weglating van verwijzingen):
‘Het afgeluisterde gesprek
Op 23 maart 2021 is de verdediging de gelegenheid geboden het opgewaardeerde geluidsbestand van de OVC opnames (…) te beluisteren. Locatie: gebouw van de politieacademie te Apeldoorn. In zijn proces-verbaal van 12 december 2019 komt verbalisant [verbalisant 1] tot de conclusie dat te horen is, dat cliënt tegen haar zoon [betrokkene 1] gezegd zou hebben: Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord. Die is erachter gekomen. Zo gezegd, (ntv). En mijn AOW. (ntv) Snap je?
De vraag die rijst is of het opgewaardeerde geluidsbestand nu als bewijsmiddel gebruikt kan worden.
Zelf heb ik ook het opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. Ik heb niet kunnen horen/vaststellen, dat cliënte heeft toegegeven haar echtgenoot vermoord te hebben.
Kennelijk om gewicht in de schaal te leggen, is op 23 september 2021 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] .
Hij meldt in dit pv dat zijn werkzaamheden sinds zijn aanstelling (15 oktober 2007) bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Hij heeft voorafgaand aan deze werkzaamheden net als alle andere medewerkers een daarbij horende instructie gekregen.
Hij stelt te beschikken over een zeer goed gehoor, omdat hij een visuele beperking heeft. Hij merkt op dat bij hem sprake is van afwezigheid van zijn zicht. Betekent dit dat hij volledig blind is?
Van blinde mensen is bekend, dat zij andere zintuigen, zoals de oren (het gehoor) of de tastzin beter kunnen ontwikkelen. Echter ook bij blinde mensen kan het gehoor achteruitgaan. De bekende Nederlandse blinde cabaretier Vincent Bijlo heeft hier mee te maken gekregen. Hij draagt in beide oren een gehoorapparaat.
Door de eigen verklaring van verbalisant [verbalisant 1] kan niet als vaststaand worden aangenomen, dat hij over een absoluut gehoor de beschikking heeft.
De door [verbalisant 1] uitgevoerde werkzaamheden wil ik niet in twijfel trekken, waar ik wel een punt van maak is de deskundigheid. Deze dient naar mijn mening objectief te worden vastgesteld.
Met andere woorden: is [verbalisant 1] als bezoldigd politieambtenaar wel voldoende deskundig om uitspraken te kunnen doen over de geluidsopname.
De betrouwbaarheid van zijn verklaring is te betwisten.
Getoetst dient te worden of hij als visueel beperkte voldoende deskundig is ook in deze zaak tot het onderzoek aan en de analyse van de geluidsopname, en zo ja volgens welke methode hij het onderzoek heeft uitgevoerd en waarom hij deze methode betrouwbaar acht alsmede in hoeverre hij in staat is deze methode vakkundig toe te passen.
Indien uw gerechtshof van mening is, dat de verklaringen van [verbalisant 1] betrouwbaar zijn, meen ik dat het NFI opdracht zal moeten krijgen om te onderzoeken, of hij een zogenaamd absoluut gehoor heeft.
Voor zover ik dat heb kunnen nagaan komt [verbalisant 1] niet voor als deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
Duidelijk dient ook te worden van welke apparatuur gebruik is gemaakt. Tijdens de schouw in de politieacademie werd gebruik gemaakt van hoofdtelefoons van het merk Beyerdynamic, type DT 770 Pro 250 ohm.
Dit is een hoofdtelefoon die in de handel te verkrijgen is voor een gemiddelde prijs van € 130,-. Het is geen professionele studio hoofdtelefoon.
Ook de kwaliteit van de gebruikte versterker kan van belang zijn.
De raadsheren, die de opgewaardeerde geluidsopname gehoord hebben, konden op 23 maart 2021 ook niet tot een eenduidige vaststelling komen.
Illustratief is ook het pv van bevindingen van 26 juni 2018 afkomstig van [verbalisant 3] , p. 608. Hij luisterde ook een opgenomen gesprek in de PI tussen cliënte en zoon [betrokkene 1] af. Hij had de indruk dat het mogelijke moordwapen zich in de tuin van de woning achter een betonnen wand zou bevinden.
Daar is vervolgens onderzoek naar gedaan. De betonnen wand is gedemonteerd. Vastgesteld werd dat geen (steek)wapen lag achter de betonnen wand.
De verdediging blijft daarom van mening dat de geluidsopname, ook na de opwaardering, niet gekwalificeerd kan worden als wettig bewijs.
Conclusie: de opgewaardeerde geluidsopname is wegens twijfel over de deskundigheid van [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel.’
Beoordeling van het middel
13. De eerste deelklacht van het middel houdt in dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer waarin is betoogd dat de door verbalisant [verbalisant 1] getrokken conclusies aan deskundigen voorbehouden conclusies betreffen en het door de verbalisant gedane onderzoek niet beantwoordt aan de daaraan te stellen eisen. Het hof zou slechts hebben overwogen dat het geen redenen heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] , zonder op het verweer ten aanzien van het ontbreken van (voldoende gegevens ten aanzien van) de deskundigheid en de wijze waarop het onderzoek is verricht, te reageren. De stellers van het middel merken daarbij op dat de rechter in eerste aanleg de verdachte heeft vrijgesproken en daarbij uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat en waarom het proces-verbaal (naar ik begrijp: het proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant [verbalisant 1] zijn waarnemingen omtrent de uitgeluisterde geluidsopnamen relateert) niet als bewijsmiddel kan/mag worden gebruikt.
14. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen (art. 338 Sv). Tot de wettige bewijsmiddelen behoort de verklaring van een getuige, zijn bij het onderzoek op de terechtzitting gedane mededeling van feiten of omstandigheden welke hij zelf waargenomen of ondervonden heeft (art. 342, eerste lid, Sv). Een ander wettig bewijsmiddel betreft de verklaring van een deskundige. Daaronder verstaat het wetboek zijn bij het onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring over wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is (art. 343 Sv). Tot de wettige bewijsmiddelen behoren ook de schriftelijke bescheiden. Daaronder ressorteren processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door personen, die daartoe bevoegd zijn en die hun mededeling behelzen ‘van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden’. Daarnaast zijn ook (nader omschreven) verslagen van deskundigen schriftelijke bescheiden en voorts ‘alle andere geschriften’, al kunnen deze alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen (art. 344, eerste lid, Sv).
15. Het wetboek geeft geen definitie van het begrip ‘deskundige’. Wel kan uit de wettelijke regeling worden afgeleid dat het er bij de deskundige om gaat dat hij ‘specifieke of bijzondere kennis’ heeft (art. 51i Sv). En dat het bij zijn tot het bewijs gebezigde verklaring en verslag gaat om ‘wat zijn wetenschap en kennis hem leren’ (artikelen 51l, 343, 344 Sv). Ook Uw Raad heeft tot dusver niet een omschrijving van het begrip ‘deskundige’ gegeven. Wel is in enkele arresten een onderscheid gemaakt tussen mededelingen van feiten of omstandigheden die door betrokkene zelf zijn waargenomen of ondervonden en ‘mededelingen van deskundige aard’.28.Waarnemend A-G Bleichrodt sprak in dat verband over onderdelen van verklaringen waarin het gaat ‘om het interpreteren en waarderen van de aanwezige gegevens in het licht van zijn ervaring en deskundigheid’.29.Hoving kwam in zijn proefschrift tot de volgende definitie van het begrip: ‘een deskundige is een persoon die op een specifiek kennisgebied een bepaald niveau van kennis en vaardigheden heeft dat i) hoger is dan de kennis en vaardigheden van zijn publiek en ii) genoeg is om de taak van een deskundige, te weten het geven van informatie en advies aan het publiek, op adequate wijze te kunnen uitvoeren.’30.
16. Tegen de achtergrond van deze begripsvorming ligt het niet in de rede een persoon die over een exceptioneel goed gehoor beschikt op die grond als deskundige aan te merken.31.Van specifieke wetenschap of kennis is geen sprake. Van het interpreteren of waarderen van gegevens evenmin: het gaat enkel om het weergeven van hetgeen de betrokkene hoort. Het gaat niet om vaardigheden op een (specifiek) kennisgebied. Dat een persoon exceptioneel goed kan horen, zien of ruiken is alleen van belang in verband met de vraag of kan worden aangenomen dat deze persoon heeft waargenomen wat hij zegt te hebben waargenomen.32.
17. De raadsman heeft in de onderhavige zaak aangevoerd dat de deskundigheid van [verbalisant 1] objectief dient te worden vastgesteld. De betrouwbaarheid van zijn verklaring is volgens de raadsman te betwisten. Getoetst dient volgens hem te worden of [verbalisant 1] ‘als visueel beperkte voldoende deskundig is ook in deze zaak tot het onderzoek aan en de analyse van de geluidsopname, en zo ja volgens welke methode hij het onderzoek heeft uitgevoerd en waarom hij deze methode betrouwbaar acht alsmede in hoeverre hij in staat is deze methode vakkundig toe te passen.’ De opgewaardeerde geluidsopname zou ‘wegens twijfel over de deskundigheid van [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel’ zijn. Een en ander kan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt worden aangemerkt waarop het hof diende te reageren.
18. Het hof heeft in het bestreden arrest aangegeven dat het anders dan de verdediging geen reden heeft ‘te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van [verbalisant 1] met betrekking tot het verder opgewaardeerde geluidsfragment van het OVC gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI [plaats] ’. Het hof heeft daarbij overwogen dat de werkzaamheden van [verbalisant 1] sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie, dat [verbalisant 1] door zijn visuele beperking meer afhankelijk is van andere zintuigen en minder snel is afgeleid door factoren van buitenaf, waardoor hij zich beter kan focussen op de inhoud van een gesprek.
19. In aanmerking genomen dat het gaat om een waarneming van feiten en omstandigheden door [verbalisant 1] , en niet om een mededeling over wat zijn wetenschap en kennis hem leren, meen ik dat het hof daarmee toereikend heeft gerespondeerd op hetgeen over de deskundigheid van [verbalisant 1] is aangevoerd. De betrouwbaarheid van diens verklaring staat ook in het betoog van de raadsman centraal. In ’s hofs vaststelling dat het geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de waarneming van [verbalisant 1] te twijfelen, ligt besloten dat het hof [verbalisant 1] niet als deskundige aanmerkt, en daarom niet toetst ‘volgens welke methode hij het onderzoek heeft uitgevoerd en waarom hij deze methode betrouwbaar acht’. Het gaat om een in een proces-verbaal van bevindingen neergelegde waarneming van feiten en omstandigheden door een verbalisant, en daarmee om een wettig bewijsmiddel. Dat [verbalisant 1] (niet als deskundige, maar als verbalisant) in staat is om een geluidsfragment professioneel af te luisteren, heeft het hof kunnen afleiden uit de feiten en omstandigheden die het overigens vaststelt.
20. Het hof heeft niet afzonderlijk gereageerd op de opmerkingen die de raadsman heeft gemaakt over de gebruikte apparatuur. Ik meen dat het hof daar in de context van het verweer inzake de bruikbaarheid voor het bewijs van de waarneming van [verbalisant 1] ook aan voorbij heeft kunnen gaan. Het hof heeft het oordeel over de betrouwbaarheid van die waarnemingen gebaseerd op vaststellingen die met diens vermogen tot horen verband houden, niet op vaststellingen over de kwaliteit van de gebruikte apparatuur. De raadsman heeft ook niet toegelicht waarom duidelijkheid over de gebruikte apparatuur het oordeel over de gehoorcapaciteiten van [verbalisant 1] zou kunnen beïnvloeden. Ook als het om apparatuur zou gaan die in de handel te verkrijgen is, brengt dat niet mee dat [verbalisant 1] de gestelde waarneming niet kan hebben gedaan. De strekking van deze opmerkingen in het betoog van de raadsman is door de koppeling die met deskundigenbewijs gelegd wordt ook niet volledig helder. Ik merk tenslotte op dat bij een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt niet op elk detail van het aangevoerde behoeft te worden ingegaan.33.
21. De eerste deelklacht faalt.
22. Ten overvloede merk ik in verband met ’s hofs oordeel over de betrouwbaarheid van de waarneming door [verbalisant 1] nog het volgende op.
23. De gang van zaken inzake de waarneming door [verbalisant 1] vertoont enige verwantschap met de herkenning door verbalisanten van de verdachte die in een arrest van 17 maart 2020 aan de orde was.34.Ten laste van de verdachte was het medeplegen van diefstal van een auto in een parkeergarage bewezenverklaard. De diefstal was op camerabeelden vastgelegd. Daarin was te zien dat drie personen in de richting van de auto liepen en daarin wegreden (bewijsmiddel 1). Het hof had een proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2015 tot het bewijs gebezigd waarin de verbalisant twee van deze personen op de beelden herkende (bewijsmiddel 2). En het hof bezigde een proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2016 tot het bewijs waarin drie andere verbalisanten de verdachte als de derde persoon herkenden. Zij verklaarden hem te herkennen aan manier van lopen, kleding en uiterlijk respectievelijk postuur. De raadsman had aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de herkenningen niet kon worden vastgesteld. Uw Raad wees erop dat het hof de beeldopnames had bekeken en van oordeel was dat ‘de beelden voldoende duidelijk zijn om daarop enkele uiterlijke kenmerken van de betreffende drie personen in samenhang te kunnen waarnemen’. En dat het hof had vastgesteld dat de drie verbalisanten ‘bij het (opnieuw) bekijken van de beelden al daadwerkelijk een of meer ontmoetingen hadden gehad met de verdachte en dat zij hem aan enkele nader omschreven kenmerken hebben herkend’. Het cassatieberoep werd verworpen.
24. A-G Knigge was anders uitgekomen. Hij maakte onderscheid tussen herkenningen in gevallen waarin verbalisanten de verdachte kenden van eerdere gelegenheden en herkenningen in gevallen waarin de verbalisanten de verdachte niet kenden. De herkenning van bekenden is volgens hem ‘een weinig problematische categorie’ (randnummer 6.8). Bij herkenningen van het tweede type is het volgens hem de vraag waarom de ‘herkenning door de verbalisant betrouwbaar (zou) zijn als de rechter zelf niet kan constateren dat er een grote gelijkenis is tussen de verdachte en de persoon op de beelden’ (randnummer 6.9). De herkenningen in de betreffende zaak zouden ‘enige overeenkomst’ vertonen met deze herkenningen van het tweede type (randnummer 6.20). Knigge meende dat de klacht over de verwerping van het verweer slaagde.
25. Het verschil tussen de benadering van A-G Knigge en Uw Raad lijkt gelegen te zijn in de betekenis die wordt gehecht aan de omstandigheid dat de rechter de waarnemingen van de verbalisanten niet heeft kunnen reproduceren. Knigge lijkt het oordeel dat de waarnemingen van de verbalisanten betrouwbaar zijn eerst toereikend gemotiveerd te achten als is beargumenteerd waarom de verbalisanten beter in staat waren de verdachte te herkennen dan de rechter die slechts heeft vastgesteld dat op de beelden ‘enkele uiterlijke kenmerken’ van de drie personen konden worden waargenomen. Uw Raad beoordeelt de motivering van het oordeel inzake de betrouwbaarheid van de herkenning op zichzelf en hecht geen zelfstandige betekenis aan de omstandigheid dat de rechter op basis van dezelfde beelden niet dezelfde waarnemingen heeft gedaan.
26. In de redenen die het hof in de onderhavige zaak heeft opgegeven voor het oordeel dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming door [verbalisant 1] die in het proces-verbaal van 12 december 2019 is neergelegd, zijn argumenten te herkennen die bij beide benaderingen passen. Dat ‘het geluidsfragment verder is opgewaardeerd door ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden’ zegt iets over de betrouwbaarheid van de latere waarneming. Dat de werkzaamheden van [verbalisant 1] sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie zegt iets over de betrouwbaarheid van zijn waarneming en kan ook verklaren waarom het hof niet in staat was deze waarneming te doen.
27. In het licht van het arrest van 17 maart 2020, waarin Uw Raad in aanmerking neemt dat het aan de feitenrechter is voorbehouden om voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt, meen ik dat het hof aldus in toereikende mate heeft verduidelijkt waarom het de waarneming door [verbalisant 1] betrouwbaar heeft geacht.
28. De tweede deelklacht van het middel houdt in dat het hof de afwijzing van het voorwaardelijk gedane verzoek (ik begrijp: het verzoek om het NFI onderzoek te laten doen naar het gehoor van [verbalisant 1] ) onvoldoende met redenen heeft omkleed. Dat verbalisant [verbalisant 1] geen absoluut gehoor heeft, zou niet betekenen dat de verdachte geen of onvoldoende belang heeft het door hem gewenste onderzoek te laten verrichten.
29. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overlegde pleitnota heeft de verdediging verzocht om in het geval het hof van mening zou zijn dat de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] betrouwbaar is, het NFI onderzoek te laten doen naar het gehoor van verbalisant [verbalisant 1] , om vast te stellen ‘of hij een zogenaamd absoluut gehoor heeft’. Dit verzoek van de raadsman van de verdachte om nader onderzoek door het NFI te laten verrichten naar het gehoor van verbalisant [verbalisant 1] is een verzoek aan de rechter als bedoeld in art. 328 Sv jo. art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Deze bepalingen zijn ingevolge art. 415, eerste lid, Sv van overeenkomstige toepassing op het geding in hoger beroep. De maatstaf die het hof dient te hanteren bij de beslissing op een dergelijk verzoek is of de noodzaak van het verzochte is gebleken.35.Het hof heeft derhalve bij de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek de juiste maatstaf toegepast. Daarover wordt in cassatie ook niet geklaagd.
30. Om te kunnen beoordelen of ‘s hofs oordeel dat nader onderzoek niet noodzakelijk is toereikend met redenen is omkleed, is het dienstig het verzochte onderzoek nader te duiden. Het gaat om onderzoek in verband met een waarneming die, als de geluidskwaliteit van de opname en het gehoor van de luisteraar dat toelaten, door iedereen gedaan kan worden. De waarneming is in beginsel reproduceerbaar. Daarbij doet zich voorts de bijzondere situatie voor dat de raadsheren van het hof tijdens een schouw niet hebben gehoord wat [verbalisant 1] heeft verklaard te hebben gehoord.
3. Deze situatie verschilt van veel andere situaties waarin verzocht wordt om onderzoek naar de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring door een deskundige. Daarbij gaat het dikwijls om een verklaring over waarnemingen die niet reproduceerbaar zijn, in het bijzonder om waarnemingen van een strafbaar feit.36.Ook het verzoek heeft (tegen die achtergrond) een andere strekking. Verzocht wordt niet om inschakeling van een rechtspsycholoog, maar om onderzoek door het NFI naar het gehoor van [verbalisant 1] . Bij dit verzoek kan – meen ik - niet aan de raadsman worden tegengeworpen dat het aan de feitenrechter is overgelaten om de betrouwbaarheid van verklaringen te wegen. Dat het om onderzoek gaat dat in beginsel reproduceerbaar is, brengt mee dat het meer voor de hand ligt om met een schuin oog te kijken naar de normering van het recht op een tegenonderzoek of tweede onderzoek. Dat het onderzoek dat bij reproduceerbare waarnemingen geëigend is om het eerste onderzoek te bevestigen, de schouw, die bevestiging niet heeft opgeleverd, geeft grond om een verzoek dat op andere wijze tot duidelijkheid over de betrouwbaarheid van de waarneming kan leiden niet aan een lichtere maatstaf te toetsen.
32. In dat verband verdient de aandacht dat Uw Raad in een arrest van 8 februari 2005 een maatstaf heeft geformuleerd voor de beoordeling van een verzoek om een tegenonderzoek:37.
‘3.5. De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een dergelijk verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven.
Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van - bijvoorbeeld - de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.’
33. Ik zal in het navolgende nagaan of het hof mede tegen de achtergrond van de onder a t/m d genoemde factoren het voorwaardelijke verzoek heeft kunnen afwijzen omdat de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
34. Daarbij spring in het oog dat niet meteen duidelijk is op welke gronden het hof het verzoek heeft afgewezen. Het voorwaardelijk verzoek is in de pleitnota aldus geformuleerd dat het NFI opdracht zal moeten krijgen om te onderzoeken of [verbalisant 1] ‘een zogenaamd absoluut gehoor heeft’. Het hof heeft het verzoek afgewezen en er daarbij op gewezen dat [verbalisant 1] niet heeft gesteld ‘dat hij beschikt over een zogenaamd absoluut gehoor’. Naar het mij voorkomt schiet die overweging als grond voor afwijzing van het verzoek tekort. Het verzoek strekt er niet toe beweringen van [verbalisant 1] over de capaciteiten van zijn gehoor te verifiëren. Het verzoek strekt er gelet op de context toe, die capaciteiten te onderzoeken om vast te kunnen stellen of [verbalisant 1] meer hoort dan anderen en aldus de betrouwbaarheid van het bewijs te toetsen. Of dat onderzoek noodzakelijk is, staat los van de inschatting die [verbalisant 1] van zijn eigen gehoor geeft.
35. Het hof heeft het verzoek – zo begrijp ik - evenwel niet alleen afgewezen op grond van het oordeel van [verbalisant 1] over zijn eigen gehoorcapaciteiten. Het hof heeft nader onderzoek door het NFI niet noodzakelijk geacht gezien ‘het vorenstaande’. In dat vorenstaande wijst het hof ook op het verschil tussen het proces-verbaal van 25 juli 2018 (waarin [verbalisant 1] verklaart de zin ‘denkt’ te horen) en het proces-verbaal van 12 december 2019 (waarin hij zonder voorbehoud verklaard de zin te hebben gehoord). Het hof is van oordeel dat dit verschil zich laat verklaren door de omstandigheid dat ‘het geluidsfragment verder is opgewaardeerd’. Deze omstandigheid kan het verschil tussen de passages in beide processen-verbaal inderdaad verklaren, maar zij stelt niet buiten twijfel dat en waarom [verbalisant 1] de betreffende zin heeft kunnen horen (en de raadsheren niet).
36. Het hof wijst er in ‘het vorenstaande’ voorts op dat verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat zijn werkzaamheden sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. En dat hij door de afwezigheid van zijn zicht meer afhankelijk is van andere zintuigen en minder snel is afgeleid door factoren van buitenaf, waardoor hij zich beter kan focussen op de inhoud van een gesprek. Deze factoren kunnen meebrengen dat [verbalisant 1] bij het uitluisteren van opgenomen communicatie meer kan waarnemen dan een ander. Daar staat tegenover dat het afluisteren van de opgenomen communicatie bij gelegenheid van de schouw ook in een omgeving en setting plaatsvond die met zorg was uitgezocht om de kans op een waarneming te optimaliseren. Mede in dat licht meen ik dat de enkele verwijzing naar factoren die kunnen meebrengen dat [verbalisant 1] meer hoort dan een ander de afwijzing van een verzoek dat ertoe strekt te laten onderzoeken of hij daadwerkelijk beter hoort niet kan dragen.
37. Bij de beoordeling van ’s hofs afwijzing is evenwel ook de context waarin deze is beargumenteerd van belang. Het hof heeft niet separaat op het voorwaardelijk verzoek om nader onderzoek beslist, maar in de bewijsoverwegingen. In die overwegingen stelt het hof eerst vast dat uit de inhoud van het dossier geen aanknopingspunten naar voren komen die duiden op betrokkenheid van een mogelijke derde bij het tenlastegelegde. Het hof wijst er vervolgens op dat de verdachte ten tijde van haar contact met de meldkamer heeft gezegd ‘volgens mij is ‘ie gestoken’, terwijl het letsel voor de verdachte ‘niet zichtbaar kan zijn geweest en zij dus niet kan hebben geweten dat het slachtoffer was gestoken, anders dan dat zij daar als dader kennis van droeg’. Het hof merkt vervolgens een op een ton aangetroffen doek als daderspoor aan. Op de (natte) doek is DNA van de verdachte aangetroffen en bloed van het slachtoffer. Voorts zijn uit het RNA-onderzoek aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van spierweefsel van het slachtoffer op deze doek. En op de doek zijn ook vezels aangetroffen van de kleding die het slachtoffer ten tijde van het tenlastegelegde droeg. Het hof wijst er ook op dat de doek is aangetroffen op een ton die is gesitueerd tegen een muur in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning. En concludeert op basis van deze gegevens dat het ‘niet anders kan (zijn) dan dat verdachte deze doek, nadat die in contact is geweest met het lichaam (de steekverwonding) van het slachtoffer en/of diens kleding en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken, op die ton heeft gelegd’. Het hof overweegt daarna pas dat de conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken ‘wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] , zoals hij die heeft gerelateerd in het proces-verbaal van 12 december 2019’.
38. Uit de opbouw en formulering van de bewijsoverwegingen kan daarmee worden afgeleid dat het hof reeds op basis van ander bewijsmateriaal tot de conclusie is gekomen dat de verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken. In het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] ziet het hof een bevestiging van deze conclusie.
39. Uit het vervolg van de bewijsoverwegingen blijkt dat het hof van oordeel is dat de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] steun vindt in de verklaring van getuige [betrokkene 1] , zoals ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd. Deze getuige heeft aldaar verklaard dat de verdachte in het betreffende fluistergesprek tegen hem zei: ‘Ik heb hem vermoord’. Het hof wijst er daarbij op dat de getuige eerder in een verhoor bij de politie al heeft verklaard dat het ‘zou kunnen dat dat gezegd is’. Deze vaststellingen van het hof zijn van belang in verband met het belang dat aan het bestreden onderzoeksresultaat toekomt (factor b in de eerder geciteerde overweging). Het hof, dat de verklaring van [betrokkene 1] voor het bewijs bezigt, ontleent de vaststelling dat de verdachte in het fluistergesprek met haar zoon heeft bekend het slachtoffer te hebben vermoord ook aan een andere, zelfstandige bron.
40. Bezien in de context van de bewijsoverwegingen in hun totaliteit meen ik dat het hof het verzochte onderzoek heeft afgewezen op gronden die de afwijzing kunnen dragen. Van belang is daarbij in het bijzonder het belang dat het verzochte onderzoek toekomt in het licht van (‘s hofs waardering van) het andere bewijsmateriaal.38.Ik wijs er daarbij nog op dat de – minder stellig verwoorde – waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] inzake het fluistergesprek ook in eerste aanleg al een rol speelden. Uit het requisitoir blijkt dat de officier van justitie de conclusie dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kon worden onder meer op de waarnemingen van [verbalisant 1] inzake dit fluistergesprek baseerde. In eerste aanleg is niet om onderzoek door het NFI verzocht (factor d in de geciteerde overweging).
41. De stellers van het middel voeren nog aan dat de verdediging niet betrokken is geweest bij de opzet en omvang van het door de verbalisant verrichte (nadere) onderzoek ‘dat tot geheel andere resultaten heeft geleid als het eerder door hem verrichte onderzoek’. En dat de bevindingen van de verbalisant door het openbaar ministerie ‘als uiterst relevant zijn aangemerkt’. Zij menen voorts dat het hof (ten onrechte) niet heeft doen blijken ‘bij de afweging te hebben nagegaan in hoeverre verdachte in haar recht op een eerlijk proces niet tekort is gedaan, dan wel in strijd is gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde’.
42. Bij een getuigenverhoor kan de omstandigheid dat aanvullend verhoor plaatsvindt na een vrijspraak in eerste aanleg meebrengen dat betrokkenheid van de verdediging gewenst of vereist is.39.Er is evenwel geen rechtsregel die voorschrijft dat de verdediging in die situatie bij het opwaarderen van een geluidsfragment door ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden dient te worden betrokken. De betekenis die het openbaar ministerie aan de bevindingen van [verbalisant 1] hecht, behoeft voorts niet als zelfstandige wegingsfactor bij de beoordeling van een verzoek om nader onderzoek te worden betrokken. Wel van belang is, zo betoogde ik, welk gewicht de rechter aan het bestreden onderzoek hecht naast andere onderzoeksresultaten. En ook de stelling dat de rechter gehouden is bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige ambtshalve te doen blijken te hebben nagegaan of een afwijzing verenigbaar is met het recht op een eerlijk proces en de beginselen van een behoorlijke procesorde vindt geen steun in het recht.
43. Ten overvloede wijs ik er in verband met het recht op een eerlijk proces nog op dat uit rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat het EHRM eraan hecht dat de rechter die tot een veroordeling komt, bij de motivering van zijn beslissingen rekening houdt met de motivering die een eerder oordelende rechter aan een vrijspraak ten grondslag heeft gelegd.40.Naar het mij voorkomt voldoet de motivering van het hof aan die eis. Het hof somt eerst redengevende feiten en omstandigheden op die uit de bewijsmiddelen blijken en formuleert vervolgens bewijsoverwegingen. Verschillende van de feiten en omstandigheden die in deze overwegingen naar voren komen (in het bijzonder het gesprek van de verdachte met de meldkamer en de waarnemingen van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 6] voorafgaand aan het openknippen van de kleding van het slachtoffer, maar ook de verklaringen van buurtbewoners) zijn door de rechtbank niet vermeld. Uit ’s hofs overwegingen volgt ook waarom het hof de door de camerabeelden verschafte informatie anders waardeert. Het hof maakt duidelijk waarom het aan latere waarnemingen van [verbalisant 1] en een in hoger beroep afgelegde verklaring van [betrokkene 1] vaststellingen verbindt omtrent hetgeen tijdens het fluistergesprek is gezegd. En het hof zet uiteen waarom het aan de doek die op de ton is aangetroffen aanwijzingen ontleent die de rechtbank daar niet aan heeft ontleend. Indien en in zover de zorg voor ‘arbitrary or unreasonable assessment of evidence’ na een vrijspraak in eerste aanleg een element zou zijn dat bij de beoordeling van de afwijzing van onderzoekswensen als de onderhavige dient te worden betrokken, volgt uit ’s hofs overwegingen voorts dat en waarom er in de onderhavige zaak geen aanleiding voor deze zorg is.41.
44. Ook de tweede deelklacht faalt. Daarmee faalt het middel.
45. In verband met de afdoening van het middel wijs ik erop dat de rechtbank de verdachte van het tenlastegelegde feit heeft vrijgesproken. Uit de zienswijze van het VN-mensenrechtencomité van 2 september 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018 (Jaddoe/Nederland) zou, met P-G Bleichrodt, de consequentie kunnen worden getrokken dat ‘in gevallen waarin een verdachte in hoger beroep voor het eerst schuldig wordt verklaard en wordt veroordeeld wegens een bepaald feit en de verdachte daartegen in cassatie een of meer klachten richt’ niet langer wordt volstaan met een verkorte afdoening zonder nadere motivering.42.Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
46. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2022
Proces-verbaal van bevindingen, p. 284.
Proces-verbaal van aanhouding, p. 24-25.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 270; proces-verbaal van bevindingen, p. 271; proces-verbaal van bevindingen, p. 284.
Schouwverslag [betrokkene 3] , arts forensische geneeskunde, d.d. 2 juni 2018, p. 1118, p. 1120.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 1123.
NFI-rapport van 8 januari 2019, p. 9 rapport.
Deskundig verslag (sectieverslag) prof. dr. W. Jacobs d.d. 16 juli 2018, p. 748.
Deskundig verslag (sectieverslag) prof. dr. W. Jacobs d.d. 16 juli 2018, p. 739.
NFI-rapport van 21 december 2018, p. 6 rapport.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 584; proces-verbaal van bevindingen, p. 1269.
NFI-rapport van 14 november 2018, p. 1256, p. 1261-1262.
NFI-rapport van 14 november 2018, p. 1256.
NFI-rapport van 16 januari 2019, p. 1-2 rapport.
NFI-rapport van 7 april 2020, p. 1-2 rapport.
NFI-rapport van 8 januari 2019, p. 10-11 rapport.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 391, p. 397.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 413, 414.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 347-349.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 394.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 478-479.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 810.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2019; proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2021.
Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 312; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 316-317; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 373-374; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 378-380; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 448; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 502, 505; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 522-523; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 558; proces-verbaal van verhoor getuige, p. 564.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 600-602.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2021.
De raadsman heeft daarbij verzocht om de pleitnota in eerste aanleg ‘als herhaald en ingelast te beschouwen’. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat het hof positief op dit verzoek heeft beslist.
HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8831, rov. 2.3.1-2.4; HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3851, rov. 3.3.
Conclusie voor HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8831, randnummer 3.5.
R. Hoving, Deskundigenbewijs in het strafproces, Oisterwijk: Wolf Legal Publisher 2017, p. 478. Vgl. ook M.M. Dolman, De deskundige in het strafproces, Den Haag: Boom Juridisch 2022, p. 19. In EHRM 27 maart 2014, nr. 58428/10 (Matytsina v. Rusland), par. 167 wordt ‘expert evidence’ omschreven als ‘sources of information which do not describe the particular facts of a case but instead provide a scientific, technical, or other similar analysis of those facts’.
Vgl. in dit verband ook het bekende arrest over de orthopedisch schoenmaker, die conclusies verbond aan de waarneming van schoensporen (HR 27 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0917, NJ 1998/404, m.nt. Reijntjes).
Vgl. in dat verband HR 1 november 1966, ECLI:NL:HR:1966:AB3436, NJ 1967/288 en HR 16 oktober 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD7219, NJ 1974/176: ‘de mate, waarin iemand feiten en omstandigheden zelf kan waarnemen en ondervinden (is afhankelijk) van de omvang van zijn ervaring en van zijn op aanleg en ervaring berustend onderscheidings- en combinatievermogen’.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:454, NJ 2020/129. Vgl. in dit verband ook – de conclusie van A-G Aben voor – HR 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:93 (art. 81 RO), inzake stemherkenning.
HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2856, NJ 2015/323, rov 2.3, HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3302, rov 3.3 en HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:534, rov. 2.3.
Vgl. – de conclusie van A-G Harteveld voor – HR 2 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:469.
HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228, NJ 2005/514, m.nt. Mevis. Zie nadien bijvoorbeeld HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2293, NJ 2017/30 m.nt. Reijntjes, rov. 3.3.
Vgl. – de conclusie van A-G Harteveld voor – HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2770 (art. 81 RO). Geklaagd werd over het verzuim te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot (het doen van) nader onderzoek tot stemherkenning. Harteveld meent dat het hof het verzoek (als niet noodzakelijk) heeft afgewezen en daarbij onder meer heeft overwogen dat de reeds uitgevoerde stemherkenning ‘bezien moet worden in onderling verband en samenhang met een reeks feiten en omstandigheden’ (randnummer 4.6).
Vgl. HR 5 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8345, NJ 1990/719 m.nt. Schalken en HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0440, NJ 2012/6 m.nt. Schalken.
Vgl. EHRM 18 mei 2010, nr. 36552/02 (Vetrenko v. Moldavië), par. 58 en EHRM 6 september 2005, nr. 65518/01 (Salov v. Oekraïne), par. 90-92.
Zie EHRM 26 april 2016, nr. 22574/08 (Kashlev v. Estland), par. 48 en 50. Zie nader B.F. Keulen, ‘Het voortbouwend appel en het EHRM’, in Op zoek naar evenwicht (liber amicorum Marc Groenhuijsen), red. T. Kooijmans e.a., Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 394-397.
Zie PG Bleichrodt, conclusie van 6 december 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1143 (randnummer 52). Bleichrodt wijst erop dat zienswijzen van het Comité geen bindende werking hebben (randnummer 40).