Rb. Noord-Nederland, 24-11-2015, nr. 18.930052-14
ECLI:NL:RBNNE:2015:5389, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
24-11-2015
- Zaaknummer
18.930052-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:5389, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 24‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:2456, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2016/28 met annotatie van Mr. J. Boksem
Uitspraak 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van dertig jaar met tbs voor dubbele moord en doodslag gevolgd door een misdrijf; geen levenslange gevangenisstraf.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930052-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
24 november 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
thans preventief gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 juni 2014, 5 augustus 2014, 6 augustus 2014, 21 oktober 2014, 12 december 2014,
16 december 2014, 16 februari 2015, 17 maart 2015, 9 juni 2015, 4 september 2015,
13 oktober 2015, 14 oktober 2015, 15 oktober 2015, 27 oktober 2015, 28 oktober 2015 en
10 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.G.J.E. Lut, advocaat te Breda en
mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.H. Louwes.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten,
ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging (van een portemonnee met
inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten,
ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] hebben/heeft geschoten, welk feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de
zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met
inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij
hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een
bivakmuts, althans textiel, en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang
hebben/heeft gehouden en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de
grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
hebben/heeft vastgebonden met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] enige tijd van die tie-rips waren/was
ontdaan, deze opnieuw met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen,
hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft
dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt
hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft
afgesloten,
welk feit de dood van [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] zijn/is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met
inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij
hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een
bivakmuts, althans textiel, en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang
hebben/heeft gehouden en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de
grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
hebben/heeft vastgebonden met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] enige tijd van die tie-rips waren/was
ontdaan, deze opnieuw met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen,
hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft
dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt
hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft
afgesloten, welk feit de dood van [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Bewijs
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft in zijn verklaringen tegenover de politie tot en met 1 april 2014 verklaard dat er telkens een financieel motief ten grondslag lag aan de door hem en zijn medeverdachte gepleegde feiten.
Vanaf 15 april 2014 en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door stemmen in zijn hoofd werd aangezet tot het doden van de slachtoffers. In tegenstelling tot zijn eerder afgelegde verklaringen was er van een financieel motief geen sprake.
De rechtbank is gebleken dat de verklaringen van verdachte tot en met 1 april 2014 passen bij hetgeen de medeverdachte over de ten laste gelegde feiten heeft verklaard. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte diverse goederen heeft weggenomen bij de door hem en zijn medeverdachte gepleegde feiten.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat er door de psychiaters en psychologen van het PBC en PPC - kort gezegd - is vastgesteld dat er bij verdachte geen sprake is van een psychotische stoornis of van opdracht gevende stemmen, zal de rechtbank voor het bewijs uitgaan van de verklaringen die verdachte tot en met 1 april 2014 tegenover de politie heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, [slachtoffer 1]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op het slachtoffer heeft geschoten. Daarnaast was er sprake van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Ook kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte heeft zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het te nemen besluit en heeft aldus de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook overigens is geen sprake van contra-indicaties die maken dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte, mr. Lut, heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overwegingen van de rechtbank
Inleiding
Verdachte en zijn broer, medeverdachte, hebben het plan opgevat iemand te beroven. Zij zijn daartoe op zondag 4 november 2012 naar [locatie] gegaan en hebben uitgekeken naar iemand die er rijk uitzag. Verdachte had een geladen pistool bij zich. Daarnaast waren er bivakmutsen meegenomen. [slachtoffer 1] was diezelfde middag met zijn hondjes op [locatie] aan het wandelen. Verdachten hebben [slachtoffer 1] uitgekozen als slachtoffer vanwege zijn duur uitziende auto.
Zij besloten hem te beroven en hebben hem in de nabijheid van zijn auto opgewacht. Op het moment dat [slachtoffer 1] aan kwam lopen, is hij door verdachte beschoten. Ten gevolge van de opgelopen schotwonden is [slachtoffer 1] overleden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer, alvorens hij overleed, naar zijn pincode en pinpas gevraagd. Ze hebben hem nadat hij was neergeschoten in een greppel gelegd en bedekt met bladeren en takken. Ze hebben daarna de auto, de telefoon en de portemonnee van [slachtoffer 1] meegenomen. In de portemonnee zat een bedrag van ongeveer € 50,-.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het behandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en zijn broer, medeverdachte, een gezamenlijk plan hadden om een slachtoffer te beroven. Niet is gebleken dat er tevoren reeds een plan bestond om het slachtoffer te doden.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er ten tijde van de uitvoering van het plan bij verdachte opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig is geweest of opzet met voorbedachte raad op zijn dood.
Verdachte heeft het slachtoffer uiteindelijk fatale schotwonden toegebracht. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij niet wist wat hem bezielde, maar dat hij zijn wapen pakte en het slachtoffer beschoot. Verdachte heeft van dichtbij op het lichaam van het slachtoffer geschoten en hem meerdere malen geraakt. Hieruit volgt dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanwijzingen voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad, zonder in speculaties te vervallen. Het feit dat verdachte een - geladen - pistool had meegenomen is onvoldoende om op grond hiervan aan te nemen dat er sprake was van voorbedachte raad op de dood. Het meenemen van het pistool kan immers evenzeer passen bij de verklaring van verdachte dat het plan was om het slachtoffer te bedreigen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde (moord).
Wel heeft verdachte het slachtoffer opzettelijk gedood. De rechtbank acht het onder
1. subsidiair ten laste (doodslag gevolgd door een misdrijf) gelegde wettig en overtuigend bewezen,
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2012, opgenomen op pagina 1103 van procesdossier [dossiernaam 1] d.d. 30 juni 2014, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2012 kwamen wij, verbalisanten, omstreeks 20:15 uur ter plaatse bij de woning van de vermiste [slachtoffer 1] . Zijn partner vertelde ons dat [slachtoffer 1] die dag was weggegaan in zijn auto, om in het bos te gaan wandelen. Hij zou met een uurtje terug zijn, maar dat was niet gebeurd.
Een proces-verbaal lijkvinding d.d. 13 november 2012, opgenomen op pagina 1189 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Op 7 november 2012 werd in een bosperceel, gelegen aan [straatnaam] , gemeente Westerveld, het lijk aangetroffen van [slachtoffer 1] .
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
21 november 2012, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen in het Forensisch dossier [dossiernaam 2] op pagina 514 e.v. van map 11, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Overledene: [slachtoffer 1] . Het overlijden van [slachtoffer 1] wordt volledig verklaard door uitval van lichaamsfuncties ten gevolge van verbloeding, opgetreden in het kader van schotletsels.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 337 e.v. van procesdossier [dossiernaam 1] d.d. 30 juni 2014, inhoudende de verklaring van verdachte afgelegd op 1 april 2014, zakelijk weergegeven:
Ik had het idee gekregen dat ik op een snelle manier rijk moest worden. [medeverdachte] en ik waren met zijn tweeën in het bos van [pleegplaats 1] . We hadden een wapen en munitie. We zaten in de sloot. Ik pakte het wapen en schoot op het slachtoffer.
Wij liepen naar hem toe. Na de tweede keer vragen naar de pincode keek hij alleen naar boven. Hij rochelde nog en toen is hij weggegaan. We hebben hem naar de sloot gesleept en in de sloot gelegd.
We hebben takken over hem heen gelegd en hebben zijn sleutels gepakt. Ik ben in de auto van het slachtoffer weggereden.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 349 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte afgelegd op 15 april 2014, zakelijk weergegeven:
We hebben sigaretten van het slachtoffer weggenomen.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 477 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] , afgelegd op 31 maart 2014, zakelijk weergegeven:
[verdachte] en ik wilden geld hebben. Dat was ons motief. We hebben een portemonnee, een rijbewijs, een ID-kaart, vijftig euro en een telefoon meegenomen.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 494 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] , afgelegd op 31 maart 2014, zakelijk weergegeven:
We hadden bivakmutsen bij ons.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde, [slachtoffer 2 en 3]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, telkens het medeplegen van moord, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte, mr. Lut, heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overwegingen van de rechtbank
Inleiding
Verdachten hebben het plan opgevat de bewoners van een woning te [pleegplaats] te beroven. Verdachten hebben zich daartoe verscheidene dagen in de bossen rond [pleegplaats] opgehouden om te observeren wie zij als slachtoffer zouden kiezen. De keuze viel op het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] dat woonachtig was aan [adres] omdat het ging om oudere mensen, die thuis waren. Op de avond van 24 juli 2013 zijn verdachten de woning van het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] binnengedrongen. Toen hun aanwezigheid bekend was geworden hebben zij het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] geboeid met tierips. Zij hebben [slachtoffer 2] gedwongen geld over te maken van de spaarrekening naar de gewone bankrekening en de pinpas en pincode af te geven. Voorts hebben verdachten de slachtoffers een voicemailbericht in laten spreken dat zij drie weken afwezig zouden zijn en een briefje voor de buren laten schrijven met eenzelfde mededeling. Daarna hebben ze de slachtoffers wederom geboeid op bed laten liggen. Verdachten hebben de slachtoffers vervolgens van het leven beroofd. Verdachte heeft [slachtoffer 2] gewurgd en medeverdachte heeft [slachtoffer 3] gewurgd. Verdachten hebben de woning opgeruimd achtergelaten en de slachtoffers bedekt met een dekbed, zodat de indruk zou worden gewekt dat er niemand thuis was. Daarna zijn verdachten uit de woning vertrokken onder medeneming van onder andere een tas, een IPad, sieraden en ongeveer € 150,-. Van de buitgemaakte pinpas hebben verdachten geen gebruik kunnen maken, omdat ze de verkregen pincode bleken te hebben verbrand.
De rechtbank acht het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2013, opgenomen op pagina 1895 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Op 28 juli 2013 was ik in de slaapkamer van de woning aan [adres] te [pleegplaats] . De dekens van het bed waren opgemaakt tot aan het hoofdeind. Nadat het rechter dekbed was opengeslagen, zag ik het lichaam van een vrouw liggen. Het was duidelijk dat er ook iemand onder het andere dekbed lag.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2013, opgenomen op pagina 1943 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek is vast komen te staan dat op 25 juli 2013 om 00:08 uur een overboeking van € 25.016,- was verricht vanaf een rekeningnummer van de [naam bank 1] naar het [rekeningnummer] . Van dat rekeningnummer is het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] rekeninghouder.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
18 december 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen in het Forensisch dossier [dossiernaam 3] op pagina 187 e.v. van map 12, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Overledene: [slachtoffer 2] . Bij de sectie op het lichaam werd geen toxicologische en geen zekere anatomische doodsoorzaak gevonden. Verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals en/of bedekking van het lichaam bij verlies of vermindering van handelingsbekwaamheid van het slachtoffer dienen te worden overwogen.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
3 december 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen in het Forensisch dossier [dossiernaam 3] op pagina 223 e.v. van map 12, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Overledene: [slachtoffer 3] . Bij de sectie op het lichaam werd geen zekere doodsoorzaak aangetoond. Gelet op de bevindingen aan de hals, de tong, en de gegevens betreffende de situatie waarin het lichaam werd aangetroffen dient verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals, smoren of onvoldoende zuurstof in de inademingslucht ten gevolge van bedekking van het lichaam (bij verlies of vermindering van handelingsbekwaamheid van het slachtoffer), al dan niet in combinatie, te worden overwogen.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 302 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte afgelegd op 31 maart 2014, zakelijk weergegeven:
De man liet zien hoeveel hij op de bank had. Dat heeft hij allemaal overgemaakt naar zijn normale rekening. Toen dat klaar was stonden [medeverdachte] en ik in de hal. Ik zei tegen [medeverdachte] : "ja, dit moeten we afmaken". De man en vrouw lagen op hun eigen bed. Ik ging naar de man toe. Op een gegeven moment ging ik op hem zitten. [medeverdachte] liep richting de vrouw.
We hebben onder andere een IPad en een doos met steentjes meegenomen. Het blaadje waar de pincode op stond bleken we op het vuur te hebben gegooid.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 513 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] , afgelegd op 15 april 2014, zakelijk weergegeven:
We hebben de slachtoffers een voicemail in laten spreken en een briefje aan de buren laten schrijven met de mededeling dat ze een paar weken weg zouden zijn. U vraagt mij hoe ik wist op welke manier ik iemand moest wurgen. We hadden op elkaar geoefend en filmpjes op internet gezien. Mocht het zover komen, dan was dit de beste, meest humane manier. We stonden in de gang. We overlegden wat we verder moesten doen. Mijn broer zei: "We gaan ze kapot maken". Op een gegeven moment dacht ik: "ok, boeie". Mijn broer vroeg: "wie wil jij: man of vrouw"? [verdachte] heeft de man gewurgd en ik ben bovenop de vrouw gaan zitten en heb haar gewurgd. Volgens mij stond er in onze "Bijbel", ons instructieboekje, dat als ze dood waren, we ze zouden begraven in het bos. We hadden dan een gat gegraven met een schep. We hadden een legerschep mee naar [pleegplaats] .
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor het aannemen van voorbedachte raad het volgende beoordelingskader:
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Om te kunnen beoordelen of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, stelt de rechtbank op grond van de zich in het dossier bevindende stukken het volgende vast.
Nadat [slachtoffer 2] geld van de spaarrekening naar de betaalrekening had overgemaakt en verdachten de pincode van die betaalrekening hadden genoteerd, hebben verdachten beide slachtoffers vastgebonden op hun bed neergelegd. Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachte naar de gang gegaan, alwaar zij hebben overlegd.
Verdachte heeft op de gang aan zijn medeverdachte voorgesteld om de slachtoffers te doden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben toen een rolverdeling gemaakt. Verdachte zou de man doden en zijn medeverdachte zou de vrouw doden. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens naar de kamer gegaan waar de slachtoffers op bed lagen. Volgens plan heeft verdachte de man en zijn medeverdachte de vrouw gewurgd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachte tevoren rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat zij de slachtoffers zouden doden. De rechtbank wijst daarbij op de verklaring van de medeverdachte, waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte op elkaar hadden geoefend hoe zij iemand moesten wurgen. Daarnaast hadden verdachte en zijn medeverdachte een boekje, hun 'Bijbel', waarin stond dat mogelijke dodelijke slachtoffers in het bos begraven moesten worden.
Verdachte en zijn medeverdachte hadden daartoe een schep mee naar [pleegplaats] genomen. Tot slot had verdachte bij een eerdere beroving op [locatie] een slachtoffer om het leven gebracht.
Verdachte en zijn medeverdachte hielden reeds rekening met een mogelijke doding van de slachtoffers voordat zij zich naar [pleegplaats] begaven, zoals hierboven uiteen is gezet. Later hebben verdachte en medeverdachte op de gang gesproken over het doden van de slachtoffers, hebben zij een rolverdeling gemaakt en hebben ze vervolgens overeenkomstig deze rolverdeling elk een slachtoffer om het leven gebracht. Onder deze omstandigheden is er sprake van een welbewuste beslissing om te doden en een handelen overeenkomstig zo'n welbewust genomen beslissing zoals voor voorbedachte raad geldt.
Van een korte tijdspanne tussen het voornemen en de daad en van de situatie dat de gelegenheid tot nadenken over het voorgenomen besluit pas is ontstaan dan wel is samengegaan met de tenuitvoerlegging van het voorgenomen besluit, is dan ook geen sprake.
Nu er ook geen sprake is van andere contra-indicaties, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de slachtoffers met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 4 november 2012 in de gemeente Westerveld, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met behulp van een vuurwapen kogels door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging (van een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en een telefoon), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op 25 juli 2013 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden.
3.
hij op 25 juli 2013 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn medeverdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
2. medeplegen van moord
3. medeplegen van moord
Strafbaarheid van de feiten
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Rapportages
Voor de vraag of er mogelijk sprake is van psychiatrische stoornissen en/of een persoonlijkheidsstoornis en een verminderde toerekeningsvatbaarheid voor de ten laste gelegde feiten heeft de rechtbank de beschikking over een rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt op 28 november 2014, door de deskundigen psychiater P.K.J. Ronhaar en psycholoog B.H. Boer, en over een later opgestelde Pro Justitia rapportage van eveneens in het NRGD ingeschreven deskundigen, psychiater C.J.J.C.M. van Gestel en psycholoog M.M.F. van Casteren, verder aan te duiden als contra-rapportage, opgemaakt op 26 augustus 2015. Aan deze contra-rapportage ligt, evenals bij de rapportage van het PBC het geval is, ten grondslag een onderzoek door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoek, terwijl verdachten zowel voor de rapportage van het PBC als voor de contra-rapportage enige tijd zijn geobserveerd.
Inzake verdachte is bovendien nog, voorafgaand aan de contra-rapportage, een rapport opgesteld door een deskundige psychiater die vanuit zijn professie over specifieke deskundigheid beschikt over de gevolgen van een uitzending tijdens militaire dienst en daar doorgemaakte traumatische gebeurtenissen, psychiater H.G.J.M. Vermetten. Deze heeft, in samenspraak met een door hem daarbij betrokken psycholoog, L.E.E. Ligthart, met name de vraag beantwoord of en in hoeverre de gebeurtenissen tijdens de militaire dienst van verdachte en tijdens de uitzendingen naar Afghanistan, hebben geleid tot psychische problemen. Deze rapportage is van 16 juli 2015. De deskundigen van de contra-expertise hebben deze rapportage meegewogen bij hun conclusies.
Lijdt verdachte aan een stoornis?
PBC rapportage
In de PBC rapportage wordt, kort gezegd en samengevat, tot het volgende geconcludeerd:
Er is geen sprake van opdracht gevende stemmen en geen Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS), zoals het gedrag van verdachte zou kunnen doen vermoeden. Er zijn ook geen aanwijzingen voor andere psychiatrische stoornissen. Pas anderhalve maand na zijn aanhouding maakte verdachte melding van klachten. Hij simuleert of aggraveert ernstig.
Of er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis was moeilijk te onderzoeken in verband met zijn presentatie.
De onderzoekers hebben de indruk van niet, gelet op de observatie en de verklaringen vanuit zijn omgeving en zijn levensloop. Eigenlijk zou er meer onderzoek nodig zijn. Onderzoekers zien geen aanwijzingen voor een gestoorde agressieregulatie, wel enige antisociale trekken, maar geen stoornis.
Van de zijde van de deskundigen van het PBC is, met name naar aanleiding van vragen ter zitting, benadrukt dat naar hun oordeel verdachte een groot deel van zijn leven goed heeft gefunctioneerd en dat er geen aanwijzingen waren voor een persoonlijkheidsproblematiek. Zij zagen geen aanleiding om naar aanleiding van de andere rapportages hun standpunt te wijzigen.
Rapportage Vermetten
In de rapportage van professor Vermetten wordt ten aanzien van de specifieke vraag naar de gevolgen van de militaire dienst het volgende geconcludeerd: Er is geen sprake van PTSS, waanstoornis of psychotische stoornis naar aanleiding van hetgeen verdachte heeft meegemaakt tijdens zijn uitzendingen en tijdens zijn militaire dienst.
Contra-rapportage
In de contra-rapportage wordt, kort gezegd en samengevat, tot het volgende geconcludeerd:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling door de ernstige problemen in zijn vroege jeugd, vóór de adoptie in Nederland. De gehechtheidsontwikkeling van verdachte is gestoord verlopen. Hij heeft structuur nodig, hij kon binnen de structuur van het gezin en later het leger nog redelijk goed functioneren. Na de uitzendingen is hij uit balans geraakt en werd zijn draagkracht overschreden, verdachte liep vast en kwam terecht in een neerwaartse spiraal. Er is geen sprake van een psychotische stoornis of PTSS ten gevolge van zijn ervaringen in het leger. Misschien is er wel sprake van traumatisering, maar dan vanwege zijn vroege jeugd. Veel waarschijnlijker is dat hij door de uitzendingen losraakte van de bestaande structuren. Hij raakte ontregeld en vertoonde borderline en narcistische gedragskenmerken. Er is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis. De symptomen van een psychose of PTSS is verdachte na zijn aanhouding gaan nabootsen of voorwenden, mogelijk om zijn falen nog enigszins te verdragen, misschien ook bewust in verband met strafvermindering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de beschouwingen en conclusies in beide rapportages op een aantal essentiële onderdelen van elkaar verschillen. De deskundigen van de contra-expertise waren voorafgaand aan hun rapportage op de hoogte met de rapportage van het PBC. Aan de deskundigen van het PBC zijn de rapportages van de contra-expertise voorafgaand aan de zitting toegezonden. Desgevraagd ter terechtzitting hebben de deskundigen, die allen ter terechtzitting zijn gehoord, hun van elkaar verschillende conclusies gehandhaafd.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een stoornis, een psychiatrische en/of een persoonlijkheidsstoornis, volgt de rechtbank de conclusies van de contra-rapportage.
In deze rapportage is op inzichtelijke wijze aangegeven hoe het, naar het oordeel van deze deskundigen, heeft kunnen gebeuren dat verdachte gedurende een deel van zijn leven goed lijkt te hebben kunnen functioneren en hoe de in aanleg aanwezige tekorten, vanuit de vroege jeugd, na de problematisch verlopen laatste uitzending de overhand hebben kunnen krijgen en hoe verdachte, mede door de aanwezig geachte stoornis, steeds slechter is gaan functioneren en uiteindelijk tot de gepleegde delicten kwam.
Voor de rechtbank is daarbij van belang dat door de deskundigen van het PBC bij het antwoord op de vraag of er sprake is van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens (vraag 1) wordt gesteld dat moeilijk te onderzoeken was of er sprake was van een persoonlijkheidsstoornis in verband met verdachtes presentatie en dat daarvoor eigenlijk meer onderzoek nodig zou zijn.
Toerekeningsvatbaarheid
Ook de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de mate waarin de strafbare feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend verschilt.
De deskundigen van het PBC stellen dat er geen sprake was van een stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat er daarom ook geen sprake is van een stoornis die de gedragskeuzes en gedragingen bij het plegen van de delicten beïnvloedde.
De deskundigen van de contra-rapportage concluderen, zoals hierboven weergegeven, dat er sprake was van een persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het plegen van de delicten. Overwogen wordt: “Zijn persoonlijkheidsstoornis heeft zijn gedragskeuzes mede bepaald. Ook cannabis speelde mee maar slechts secundair. Hij stapte in zijn rol als militair, met zijn broer als tweemans leger. Zijn broer was een noodzakelijke toeschouwer en bewonderaar. Verdachte ervoer een steeds intensievere drang om zijn macht te tonen. Dat hij niet werd opgepakt droeg bij aan zijn gevoel van succes”. De deskundigen van de contra-rapportage achten verdachte op grond van de geconstateerde stoornis voor beide delicten verminderd toerekeningsvatbaar.
Het oordeel van de rechtbank
De bevindingen in de contra-rapportage, geven (deels) een verklaring voor de vraag hoe verdachte, die hiervoor nauwelijks in aanraking met justitie is geweest en niet bekend stond als gewelddadig, deze ernstige feiten heeft kunnen plegen. De rechtbank is echter van oordeel dat voor het aannemen van een verminderde toerekeningsvatbaarheid meer nodig is. Een verklaring betekent nog niet dat er sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid in strafrechtelijke zin. Voor het strafrecht is met name relevant of en in hoeverre geconstateerde stoornissen meebrengen dat er sprake was van een verminderde of ontbrekende keuzevrijheid voor verdachte om anders te handelen dan hij heeft gedaan. Uit de rapportage blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet, dat de keuzevrijheid van verdachte zodanig was beperkt dat verdachte in strafrechtelijke zin als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De deskundigen hebben zich in de contra-rapportage uitgelaten over de keuzevrijheid van verdachte.
Zij stellen, bij de beantwoording van de vraag of de stoornis de gedragingen en gedragskeuzes beïnvloedde, dat verdachte voorafgaand en tijdens de actie in verminderde mate over zijn vrije wil kon beschikken. Zij stellen echter daarbij ook dat verdachte heel goed wist dat zijn gedrag ontoelaatbaar was en dat hij hulp had kunnen en moeten vragen. Met betrekking tot het tweede feit stellen zij wederom expliciet dat verdachte wist dat het volstrekt ontoelaatbaar was wat hij deed en dat hij in de periode in het bos tot bezinning had kunnen en moeten komen en ook later nog in de woning van de slachtoffers.
De rechtbank is op grond van de beschouwingen van de deskundigen in samenhang met de antwoorden op de gestelde vragen in de rapportages van oordeel dat er sprake is van een stoornis bij verdachte en dat deze stoornis een rol heeft gespeeld bij de keuzes die verdachte heeft gemaakt, maar dat de ernst en omvang van deze stoornis niet zodanig was en verdachte niet dermate in zijn keuzevrijheid heeft beperkt dat geconcludeerd moet worden tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank komt aldus tot een eigen weging van de mate waarin de feiten verdachte in juridische zin dienen te worden toegerekend en is van oordeel dat de feiten geheel aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair,
2 primair en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder andere rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen die de feiten voor de nabestaanden hebben gehad, de (proces)houding van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Nu Nederland de mogelijkheid van gratieverlening kent, is er sprake van "any prospect of release". Daarmee wordt in Nederland voldaan aan de jurisprudentie van het EHRM. Daaraan doet, aldus de officier van justitie, niet af dat er weinig gratieverzoeken worden ingewilligd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in deze zaak niet passend en aangewezen is. De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur, gecombineerd met een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, met toepassing van artikel 37b lid 2 Sr. Zij heeft daarbij verwezen naar en zich aangesloten bij het pleidooi dat door mr. Anker is gehouden in de zaak van medeverdachte inzake de mogelijkheid van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, welk pleidooi hierop neerkomt dat – bij ongewijzigd gratiebeleid – een levenslange gevangenisstraf vanaf de oplegging strijdig is met artikel 3 EVRM.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen op zich een zeer lange gevangenisstraf. Het gaat om twee moorden én een beroving met doodslag.
Het gaat om de meest ernstige feiten die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. De maximumstraf voor deze feiten is een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar. Op grond van artikel 10 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht is de maximale tijdelijke gevangenisstraf die in dit geval voor deze drie feiten samen kan worden opgelegd ook 30 jaar.
Verdachte wordt, zoals hierboven is uiteengezet, ondanks zijn voorgeschiedenis en persoonlijkheidsproblematiek volledig toerekeningsvatbaar geacht.
De slachtoffers waren niets vermoedende burgers die vanwege financieel gewin om het leven zijn gebracht. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun handelen onnoemelijk leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers. Leed dat door geen straftoemeting of schadevergoeding kan worden vergoed. Verdachte heeft het initiatief genomen en heeft zijn broer, medeverdachte, meegenomen in zijn plannen.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van een kortere duur dan 30 jaar niet aan de orde is. De vraag is of hiermee kan worden volstaan of dat een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd, zoals het openbaar ministerie heeft geëist.
Een levenslange gevangenisstraf In Nederland duurt in beginsel een leven lang, dus tot de dood erop volgt, tenzij gratie wordt verleend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Hoge Raad heeft op 16 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF3741) voor het laatst geoordeeld over de toelaatbaarheid van het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. Hij oordeelt dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf niet onverenigbaar is met artikel 3 EVRM dan wel een andere bepaling van dit verdrag, omdat er de iure en de facto mogelijkheden zijn voor de veroordeelde om de straf op enig moment te verkorten.
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 EVRM, indien de veroordeelde geen enkel perspectief op vrijlating heeft en de straf de iure noch de facto kan worden verkort. Een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde mag niet ieder perspectief op vrijlating worden onthouden. Het EHRM heeft in 2013 (EHRM 9 juli 2013, 66069/09, Vinter) bovendien geoordeeld dat reeds op het moment van oplegging van de levenslange gevangenisstraf zowel sprake moet zijn van een ‘prospect of release’ als van een ‘possibility of review’.
Een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde kan op grond van de in artikel 2 Gratiewet te allen tijde en zo vaak hij wil een gratieverzoek indienen. De Gratiewet bepaalt dat gratie kan worden verleend indien met de tenuitvoerlegging van de straf in redelijkheid geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel wordt gediend. Wettelijk gezien (de iure) bestaat dus de mogelijkheid om de levenslange gevangenisstraf op enig moment te verkorten.
Van de na 1970 tot levenslange gevangenisstraf veroordeelden is tot op heden geen enkel gratieverzoek gehonoreerd. Na 1986 is slechts in 2009 één keer gratie verleend. Aan deze veroordeelde is in verband met zijn gezondheidstoestand, te weten terminaal ziek, gratie verleend. (zie beantwoording kamervragenvan de Tweede Kamer, 4 maart 2014,2013 Z 25341) Een dergelijke reden voor gratieverlening valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet onder het begrip “prospect of release “ (uitzicht op in vrijheidstelling) zoals het EHRM eist. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de gratieprocedure de facto nauwelijks perspectief biedt op verkorting van de opgelegde levenslange gevangenisstraf. De conclusie dat de mogelijkheid om levenslange gevangenisstraf te verkorten door middel van gratie geheel illusoir is, kan thans echter niet worden getrokken.
Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in Nederland zonder meer in strijd komt met artikel 3 EVRM. Wel is de rechtbank van oordeel dat uit deze jurisprudentie volgt dat de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland op gespannen voet staat met de eisen die uit het EVRM voortvloeien, omdat de facto nauwelijks perspectief bestaat op verkorting van de opgelegde levenslange gevangenisstraf. Dit is voor de rechtbank de reden om niet over te gaan tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf.
De rechtbank is daarbij wel van oordeel dat het gevaar voor de samenleving, bij een eventuele, in de (verre) toekomst liggende terugkeer van verdachte in de maatschappij, dient te worden ingeperkt door naast eerdergenoemde langdurige gevangenisstraf de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen. Indien zou blijken dat verdachte na ommekomst van een zeer langdurige gevangenisstraf en een behandeling in een gedwongen kader, nog steeds een gevaar voor de maatschappij vormt, kan een tbs met dwangverpleging voortduren. Aan verdachte is aldus enerzijds niet elk perspectief op terugkeer in de maatschappij ontnomen, maar anderzijds is de maatschappij afdoende beschermd, omdat een eventuele terugkeer met de nodige waarborgen zal zijn omkleed.
Alles afwegende zal de rechtbank geen levenslange gevangenisstraf opleggen doch de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar met daarbij de maatregel tbs met dwangverpleging.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel van tbs met dwangverpleging overweegt de rechtbank als volgt.
Opleggen maatregel
Voor het opleggen van de maatregel ter beschikking stelling met dwangverpleging gelden een aantal eisen: er moet sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en er moet sprake zijn van recidivegevaar, zodanig dat de veiligheid van personen in geding is. Voorts dient het strafbare feit van voldoende ernst te zijn.
Gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot de aanwezigheid van een stoornis, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een stoornis als bedoeld in artikel 37a Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft het recidivegevaar wordt aangesloten bij de conclusie uit de contra-rapportage. De rapporteurs spreken van een aanzienlijk basisrisico als verdachte nu zou terugkeren in de maatschappij. Er zijn geen beschermende factoren en er is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Er dreigt marginalisatie ook in de toekomst met een grote onthechting en verharding tot gevolg, die kan overgaan in gewelddadigheid die zich onverwacht kan manifesteren. Een langdurige en intensieve behandeling van de stoornis wordt noodzakelijk geacht. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank zowel aan het gevaarscriterium als aan het noodzaakscriterium voldaan. Dat de ernst van de feiten het opleggen van de maatregel TBS toelaat behoeft geen betoog.
Op grond van de hiervoor genoemde conclusie met betrekking tot het recidiverisico en de bijzondere ernst van de strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel TBS met dwangverpleging zinvol en geboden is, ook nog na het doorlopen van een langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank zal niet het voorstel van de verdediging volgen om een advies te geven als bedoeld in artikel 37b, tweede lid Wetboek van Strafrecht, om eerder met de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan te vangen gelet op de ernst van de feiten. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de ernst van de feiten en de strafmaat.
De rechtbank stelt voorts vast dat de veroordeling misdrijven betreft die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen op grond waarvan de ter beschikking stelling met dwangverpleging langer kan duren dan vier jaar.
Benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde)
[benadeelde partij 1]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. M.A.I. Witlox, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 21.850,87 gesteld, bestaande uit € 20.640,00 voor gederfd levensonderhoud, € 1.067,87 voor reiskosten in het kader van het strafproces en
€ 143,00 voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 21.850,87, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde schade
refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht om deze niet op te leggen, omdat in deze zaak het niet voldoen aan de betalingsverplichting slechts zal leiden tot een verlenging van de detentie van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om met de draagkracht van verdachte rekening te houden en de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
[benadeelde partij 2]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. N.T.G. Greven, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 63.859,04 gesteld, bestaande uit € 58.264,86 voor gederfd levensonderhoud, € 1.482,55 voor gemaakte kosten ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij en € 4.111,63 voor begrafeniskosten. De schade voor gederfd levensonderhoud is beperkt tot de periode vanaf het overlijden tot 1 oktober 2015.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 63.859,04, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gevorderde kosten ten behoeve van de lijkbezorging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de kosten voor gederfd levensonderhoud is de raadsvrouw van oordeel dat vordering een onevenredige belasting van het strafproces meebrengt. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht om deze niet op te leggen, omdat in deze zaak het niet voldoen aan de betalingsverplichting slechts zal leiden tot een verlenging van de detentie van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om met de draagkracht van verdachte rekening te houden en de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van de begrafeniskosten en de kosten berekening gederfd levensonderhoud voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 5.594,18.
Met betrekking tot de kosten gederfd levensonderhoud overweegt de rechtbank het volgende:
Op grond van art. 361, derde lid, Sv (jo art. 415 Sv) kan de rechter indien de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar zijn oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering of dat deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor wat betreft de vordering terzake het gederfde levensonderhoud (ex art. 6:108 BW) ligt aan de vordering een schadeberekening ten grondslag van Het RekenBureau b.v. d.d. 17 juni 2015 met bijlagen. De raadsvrouw van verdachte heeft weliswaar gesteld dat de berekening dusdanig complex is dat deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, maar anders dan een enkele opmerking over hetgeen voorts nog aannemelijk zou moeten worden gemaakt, is van zelfs een begin van betwisting van de hoogte, de afzonderlijke posten of gehanteerde berekeningsmethode die tot de vordering heeft geleid geen sprake.
Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering leidt de rechtbank tot het navolgende:
In de onderhavige zaak was sprake van een gezamenlijke huishouding, en derhalve komt [benadeelde partij 2] in beginsel een vorderingsrecht ex artikel 6:108 BW toe. De hoogte van de vordering is onder meer afhankelijk van de hoogte van het gezinsinkomen van voor en na het overlijden van [slachtoffer 1] .
Blijkens het proces-verbaal (pg’s 619-659) heeft [benadeelde partij 2] daarover onder meer gezegd dat de woonlasten door [slachtoffer 1] werden betaald, terwijl zij de lopende kosten voor de huishouding voor haar rekening nam; dat zij ieder hun eigen rekeningen hadden en niet over pasjes van elkaars rekeningen beschikten en dat er over en weer geen voorzieningen waren getroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij ieder min of meer gelijkelijk in de gezamenlijke huishouding bijdroegen, maar daarnaast ieder hun eigen inkomen behielden. Tot het gezinsinkomen rekent de rechtbank dan ook de gezamenlijk gedragen kosten.
Uit de berekening van het RekenBureau blijkt dat voor de hoogte van de vordering beide inkomens ten volle zijn meegenomen als het “gezinsinkomen”. Zoals hiervoor uiteengezet is dat niet waar de rechtbank vanuit gaat. Nu evenwel uit de beschikbare stukken geen exacte bedragen naar voren komen, zal de rechtbank gebruikmaken van haar bevoegdheid, de omvang van de schade nu deze niet met nauwkeurigheid kan worden vastgesteld te schatten.
Een andere factor is de vraag over welk aantal levensjaren de inkomstenderving zou moeten worden berekend. Hoewel zijdens de verdediging wordt opgeworpen dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het samenwonen in gezinsverband zonder het overlijden van [slachtoffer 1] zou zijn voortgezet, is de rechtbank niet althans onvoldoende gebleken dat daarbij nadrukkelijk vraagtekens kunnen worden gezet. Bij schrijven van 1 oktober 2015 en ter zitting nader toegelicht beperkt [benadeelde partij 2] thans haar vordering tot de periode van overlijden tot 1 oktober 2015, op welke datum zij een gezamenlijke huishouding met een ander is gaan voeren. Deze beperking komt de rechtbank redelijk voor.
De rechtbank is van oordeel dat schade als gevolg van gederfd levensonderhoud tot een geschat bedrag van € 30.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde)
[benadeelde partij 3]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. R. Korver, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 17.054,55 gesteld en de immateriële schade op een bedrag van
€ 35.000,00.
[benadeelde partij 4]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. R. Korver, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 9.051,24 gesteld en de immateriële schade op een bedrag van
€ 35.000,00.
De gevorderde materiële schade bestaat uit € 7.347,80 voor reis- en verblijfkosten in het kader van het strafproces en € 1.703,44 voor opgenomen verlofdagen.
[benadeelde partij 5]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. R. Korver, heeft ter terechtzitting de immateriële schade op een bedrag van € 35.000,00 gesteld in verband met shockschade omdat hij de slachtoffers dood in hun woning heeft aangetroffen dan wel vanwege affectieschade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor alle drie de nabestaanden geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiele en immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voor
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat
er geen wettelijke basis is voor toekenning van de door de nabestaanden gevorderde affectieschade. Voor de [benadeelde partij 5] geldt subsidiair dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu de namens hem opgevoerde shockschade nader geconcretiseerd dient te worden.
Ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht om deze niet op te leggen, omdat in deze zaak het niet voldoen aan de betalingsverplichting slechts zal leiden tot een verlenging van de detentie van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om met de draagkracht van verdachte rekening te houden en de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
Beoordeling
Met betrekking tot de door de nabestaanden gevorderde immateriële schade in verband met affectieschade overweegt de rechtbank als volgt:
Namens [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] (verder te noemende nabestaanden) is gevorderd verdachte te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade die zij hebben geleden ten gevolge van het over lijden van hun (schoon)ouders en de wijze waarop hun (schoon)ouders door toedoen van verdachte de dood hebben gevonden.
De rechtbank hecht er allereerst aan te benoemen dat zij begrijpt en erkent dat aan de nabestaanden groot leed is aangedaan door het om het leven brengen van hun (schoon)ouders. Leed dat nog is vergroot omdat lange tijd onduidelijk was wat er precies is gebeurd.
De rechtbank dient evenwel de vordering waar het hier om gaat op zijn juridische merites te beoordelen.
Nationaal recht
Naar het huidige Nederlandse recht is de mogelijkheid voor vergoeding van immateriële schade in verband met verlies van een dierbare zeer beperkt. Vaste jurisprudentie is dat slechts de situatie als bedoeld in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder a, BW, de zogenoemde shockschade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Hieronder valt niet de immateriële schade die is veroorzaakt door het verdriet vanwege het overlijden/om het leven brengen van een dierbare, ook wel genoemd affectieschade. De vorderingen zijn (vooreerst) gebaseerd op affectieschade.
Internationaal recht
Zijdens de nabestaanden is aangevoerd dat er aanleiding is om, in afwijking van het geldende recht, over te gaan tot vergoeding van affectieschade.
Hierbij is aansluiting gezocht bij Europese Richtlijn 2012/29 EU (die het slachtofferbegrip uitbreidt tot familieleden van slachtoffers) in relatie tot artikel 8 EVRM; het thans aanhangige wetsontwerp 34.236 (Wet tot implementatie van de richtlijn 2012/29/EU inzake minimumnormen voor slachtoffers van strafbare feiten) en voor wat betreft de hoogte van de vordering bij het wetsvoorstel 34.257 inzake affectieschade.
De rechtbank kan dit beroep niet honoreren op grond van het volgende.
Artikel 8 EVRM
Artikel 8 EVRM noopt - naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in het Taxibusarrest – er niet toe dat in de wetgeving wordt voorzien in een recht op (immateriële) schadevergoeding aan de ouder die een kind verliest als gevolg van het onrechtmatig handelen of nalaten van een ander. De Hoge Raad voegde daar aan toe in het arrest Vilt (HR 2009: BI 8583) dat dit niet anders is, als het gaat om (immateriële) schadevergoeding aan de nabestaanden van de slachtoffers van een opzettelijk misdrijf.
Ook aan richtlijn 2012/29/EU kan een dergelijk recht niet worden ontleend. In beginsel heeft een Europese richtlijn werking tussen burgers en overheid, niet tussen burgers onderling. Alleen in uitzonderingsgevallen, indien het gaat om een algemeen beginsel van het recht van de Europese Unie, kan dat anders zijn ( HvJ EU, 15-01-2014, C-176/12). Een zodanig recht lijkt hier niet aan de orde.
Bovendien rijst de vraag of de richtlijn op dit punt voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om rechtstreekse werking te kunnen hebben. Uit artikel 16 van de richtlijn in samenhang met overweging 19 van de preambule van de richtlijn zou mogelijk kunnen volgen dat de lidstaten een regeling moeten treffen waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat ook aan nabestaanden van een slachtoffer, de indirecte slachtoffers, een schadevergoeding toekomt. Op welke schade de richtlijn daarbij het oog heeft, op welke wijze dat zou moeten gebeuren en of dat in of buiten het strafproces zou moeten gebeuren wordt echter open gelaten. Evenzeer is niet zonder meer duidelijk wat er zou moeten gebeuren in geval van strafbare feiten die zijn gepleegd voor ommekomst van de inwerkingtreding van de richtlijn.
Richtlijnconforme interpretatie
Tot slot is nog geopperd dat richtlijnconforme interpretatie zou kunnen leiden tot toewijzing van de vordering. Ook dit betoog kan de rechtbank niet volgen.
Als er geen sprake is van rechtstreekse werking of wanneer het gaat om de vaststelling van rechten tussen burgers onderling kan inderdaad onder omstandigheden een richtlijnconforme interpretatie uitkomst bieden, echter alleen indien een richtlijnconforme interpretatie niet tot een oplossing contra legem, een oplossing in strijd met de wet, leidt. De Hoge Raad heeft echter één en andermaal uitgemaakt dat binnen het gesloten systeem van de artikelen 6.106 e.v. BW het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om te dezer zake in afwijking van het wettelijk stelsel, via interpretatie van het huidige wettelijke systeem tot toewijzing van een aanspraak op enige vorm van overlijdensschade, anders dan in de huidige wettelijke regeling is voorzien, te komen.
Wetsvoorstel 34.257
Tot slot ziet de rechtbank ook in een beroep op het onlangs bij de Tweede kamer ingediende wetsvoorstel “affectieschade” geen ruimte om reeds thans tot vergoeden van affectieschade te komen. Zoals de Hoge Raad reeds herhaalde malen heeft gesteld, heeft de rechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal de vorderingen voor zover zij zien op het toekennen van schadevergoeding als gevolg van zogenaamde affectieschade dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Shockschade
Met betrekking tot de door nabestaande [benadeelde partij 5] aan zijn vordering ten grondslag gelegde shockschade overweegt de rechtbank dat ook deze grond niet tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade kan leiden.
Naar vaste jurisprudentie is van shockschade als bedoeld in artikel 6:106 BW alleen sprake bij schade die is ontstaan door een hevige emotionele schok door het direct waarnemen van de gebeurtenis of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan door een naaste, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich zeer wel realiseert dat het aantreffen van de slachtoffers een hevige schok teweeggebracht heeft.
Maar nog daargelaten de vraag of die fysieke waarneming heeft te gelden als confrontatie als bedoeld in het Taxibus-arrest, moet beoordeeld worden of die waarneming een hevige schok teweeggebracht heeft, waaruit geestelijk letsel (een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit. Nu ter onderbouwing daarvan geen feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin nadere stukken zijn overgelegd, dient ook dat deel van de vordering als niet voldoende onderbouwd niet ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de nabestaanden gevorderde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
Inbeslaggenomen goederen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de in beslag genomen goederen, zoals vermeld op de in het dossier aanwezige beslaglijst, als volgt moet worden beslist:
Teruggave aan de rechthebbenden
Nummers 1, 3, 5, 7, 8, 10, 16, 23 en 24
Vernietiging
Nummers 2, 4, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 25
Bewaring
6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80
Teruggave aan verdachten
26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70
Onttrekking aan het verkeer
27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79
Toepasselijke wettelijke voorschriften
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 21.850,87 (zegge: eenentwintig duizend achthonderd vijftig euro en zevenentachtig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 21.850,87 (zegge: eenentwintig duizend achthonderd vijftig euro en zevenentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 35.594,18 (zegge:vijendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro enachttien eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 35.594,18 (zegge vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 17.054,55 (zegge zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent)
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van € 17.054,55 (zegge zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het overige deel van haar vordering en dat dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
[benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 4] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 9.051,24 (zegge: negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 4] te betalen een bedrag van € 9.051,24 (zegge: negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het overige deel van zijn vordering en dat dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
[benadeelde partij 5]
Bepaalt dat de [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen onder nummers 1, 3, 5, 7, 8, 10, 16, 23 en 24.
Gelast de teruggave aan verdachten van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen onder nummers 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70.
Gelast de vernietiging van de in beslag genomen goederen onder nummers 2, 4, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 25.
Gelast de bewaring van de in beslag genomen goederen onder nummers 6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen onder nummers 27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mrs. E. Läkamp en O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.