Rb. Arnhem, 11-04-2012, nr. 05/700007-12
ECLI:NL:RBARN:2012:BW3097
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
11-04-2012
- Zaaknummer
05/700007-12
- LJN
BW3097
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BW3097, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 11‑04‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 11‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Rechtbank Arnhem veroordeelt 18 jarige man tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor mishandeling.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/700007-12
Datum zitting : 4 april 2012
Datum uitspraak : 11 april 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt en/of
ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met
- kracht)
in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft
geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een
persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(gebroken oogkas(sen) en/of gebroken neus) heeft toegebracht, door deze
opzettelijk naar de grond te werken en/of ten val te brengen en/of
- (vervolgens)
meermalen althans eenmaal (met kracht) in/tegen het gezicht,
althans op/tegen het hoofd te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt en/of ten val heeft
gebracht en/of (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met kracht) in/tegen
het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt en/of heeft
geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 4 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer].
• [benadeelde partij].
De officier van justitie, mr. E. Agelink, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het totale bedrag van € 4.729,69 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 dagen hechte¬nis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de officier van justitie verzocht dat de vordering voor het totale bedrag van € 450,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen. Gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen acht de officier van justitie bewezen dat [slachtoffer] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] meermalen is geslagen waardoor hij ten val is gekomen en dat daarna zowel verdachte als [medeverdachte] meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. Het is aldus de officier van justitie een feit van algemene bekendheid dat het meermalen schoppen tegen een vitaal lichaamsdeel als het hoofd terwijl het slachtoffer op de grond ligt een aanmerkelijke kans op de dood in zich bergt. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten de aanmerkelijke kans op een dodelijk gevolg bewust hebben aanvaard.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien er onvoldoende grond is tot het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood. Daartoe heeft hij betoogd dat uit verdachtes handelen niet kan worden afgeleid dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De raadsman gaat daarbij uit van de verklaring van verdachte en van zijn medeverdachte [medeverdachte] dat [slachtoffer] [medeverdachte] eerst een aantal maal met een kettingslot heeft geslagen waarna [medeverdachte] [slachtoffer] één keer heeft geslagen en zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] één keer in het gezicht heeft geschopt toen deze op de grond lag. Verdachte heeft verklaard dat hij uit reactie een schop heeft gegeven en omdat hij bang was voor hetgeen [slachtoffer] zou doen nadat hij zou zijn opgestaan.
Aangeefster [aangeefster], de vriendin van [slachtoffer], heeft verder niets verklaard omtrent het schoeisel dat verdachte droeg en heeft ook de kracht van diens klappen en schoppen niet nader gekwalificeerd.
Volgens de raadsman dient verdachte tevens van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij betoogd dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, nu uit medische informatie volgt dat het reeds op 10 februari 2012 uitstekend met hem ging en hij volledig zal herstellen. Daarnaast is niet onderzocht of [slachtoffer] op de grond is gevallen door een klap of doordat hij dronken was.
Beoordeling
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] haar vriend [slachtoffer] meerdere keren heeft geslagen. Hierdoor kwam [slachtoffer] ten val. Volgens [aangeefster] lag hij toen als een lappenpop op de grond en hebben daarna beide verdachten [slachtoffer] meermalen tegen zijn gezicht/hoofd getrapt.
Nu ook verdachte bij de politie heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] eerst meerdere keren tegen zijn gezicht heeft geslagen, staat dit slaan door medeverdachte [medeverdachte] voor de rechtbank vast.
Ten aanzien van het schoppen geldt verder het volgende.
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij is geschopt. Het ‘schoppen tegen het gezicht/hoofd’ heeft [slachtoffer] pas later van zijn vriendin vernomen. [aangeefster] heeft als enige verklaard heeft dat beide verdachten [slachtoffer] meerdere malen tegen zijn gezicht/hoofd hebben geschopt. Aangezien verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stellig en consistent zijn in hun verklaringen dat zij [slachtoffer] ieder één keer tegen zijn gezicht/hoofd hebben geschopt, kan de rechtbank hun versie van het gebeuren niet geheel uitsluiten.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] meerdere keren op zijn gezicht heeft geslagen, waarna [slachtoffer] ten val is gekomen. Daarna hebben beide verdachten [slachtoffer] in ieder geval ieder één keer tegen zijn gezicht/hoofd geschopt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat beide verdachten ter terechtzitting meermalen overtuigend en stellig hebben verklaard nimmer de intentie te hebben gehad [slachtoffer] te doden.
Gelet op het voorgaande kan een ‘vol’ opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] niet bewezen worden. Dit laat de mogelijkheid van een voorwaardelijk opzet open. Over het voorwaardelijk opzet heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
"Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard."
Nu [slachtoffer] meerdere keren tegen zijn gezicht is geslagen waarna hij ten val is gekomen en [slachtoffer] voorts, terwijl hij op de grond lag, twee keer tegen zijn gezicht/hoofd is geschopt, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachten een aanmerkelijke kans op de dood opleveren. De rechtbank is tevens van oordeel dat het mogelijk intreden van dit dodelijke gevolg een feit van algemene bekendheid is en dat verdachte dit derhalve wist dan wel had moeten weten.
De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte ervan uit gegaan dat het dodelijke gevolg niet zou intreden. Verdachte is overtuigend en stellig in zijn verklaring dat hij [slachtoffer] uit reactie tegen zijn gezicht/hoofd heeft getrapt. Na het gebeuren is verdachte meteen weggegaan. Verdachte is mede overtuigend en stellig in zijn verklaring dat hij [slachtoffer] nooit heeft willen doden; hij ging ervan uit dat de verwondingen van [slachtoffer] niet zo ernstig zouden zijn.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van de moeder van [slachtoffer], beiden neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen, en uit de medische informatie in het dossier volgt dat [slachtoffer] een gebroken oogkas heeft, verbrijzelde jukbeenderen, een gebroken neus, een gebroken tand en een zichtbaar litteken op zijn gezicht. [slachtoffer] is aan beide oogkassen geopereerd. Uit zijn verklaring volgt tevens dat hij gedurende 3 maanden niet heeft kunnen werken als gevolg van aangezichtspijn.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de hoeveelheid en de aard van het letsel en hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het feitelijk gebeuren, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat dit zwaar lichamelijk letsel het gevolg is van het slaan en trappen door verdachten.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 31 december 2011 te Tiel, tezamen en in vereniging met ander, aan een
persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkassen en gebroken neus) heeft toegebracht, door deze opzettelijk ten val te brengen en
- (vervolgens)
meermalen (met kracht) tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te schoppen/trappen en te slaan/stompen;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
Medeplegen van zware mishandeling
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij gehandeld heeft uit noodweer(exces).
Verdachte heeft van het begin af aan consistent verklaard dat [slachtoffer] medeverdachte [medeverdachte] eerst een aantal maal met een kabelslot heeft geslagen. Ter verdediging heeft [medeverdachte] [slachtoffer] een klap gegeven, waarna [slachtoffer] ten val is gekomen. Ter verdediging van [medeverdachte] omdat verdachte bang was voor hetgeen [slachtoffer] nog meer zou gaan doen en aldus verkerend in een hevige gemoedstoestand, heeft verdachte [slachtoffer] vervolgens toen hij op de grond lag een trap in het gezicht gegeven. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Hoewel verdachte consistent is in zijn verhaal dat [slachtoffer] medeverdachte [medeverdachte] met een kabelslot zou hebben geslagen, is hij de enige die stelt een kabelslot te hebben gezien. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen kabelslot heeft gezien. Ook de beide aangevers, [slachtoffer] en [aangeefster], hebben zowel bij de politie als tegenover de rechter-commissaris consistent verklaard dat geen van beiden die avond in het bezit was van een kabelslot. Daarbij verklaart verdachte tegenstrijdig over de plaatsen waar [medeverdachte] zou zijn geraakt. Zo heeft hij bij de politie aanvankelijk verklaard dat [slachtoffer] [medeverdachte] met het slot een paar keer op zijn hoofd sloeg waarvan [medeverdachte] één keer werd geraakt te weten tegen zijn linkerkaak. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte echter verklaard dat [slachtoffer] [medeverdachte] met het slot op de rug zou hebben geslagen. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts nog verklaard dat hij dit, ‘slaan op de rug’, niet of misschien onder invloed van emoties heeft gezegd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft, hoewel twee keer eerder door de politie gehoord, bij de rechter-commissaris pas voor het eerst verklaard dat hij door [slachtoffer] met een kabelslot is geslagen en dat hij dit heeft gehoord van een jongen in de rokersruimte. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte] tevens verklaard dat hij ten gevolge van het slaan met het slot bulten op zijn hoofd had. Zoals hiervoor vermeld heeft [medeverdachte] naar eigen zeggen echter geen kabelslot gezien. Tot slot overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] staat beschreven dat hij bloed had aan zijn hand, maar dat de verbalisant geen uiterlijke verwondingen aan hem zag waar het bloed vandaan zou zijn gekomen. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk worden geacht.
Ook voor het overige is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten, met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 1 januari 2012;
• een reclasseringsadvies betreffende verdachte van Reclassering Nederland, gedateerd 22 maart 2012, en
• een pro justitia rapportage betreffende verdachte opgemaakt door klinisch psycholoog en gerechtelijk deskundige drs. J.A.M. Gresnigt, gedateerd 28 maart 2012.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de justitiële documentatie van verdachte en de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht, gelet op de feitelijke omstandigheden van het gebeuren, op het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke feiten en op verdachtes toekomst, aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en een werkstraf op te leggen.
Beoordeling
Verdachte heeft in de nacht en op de openbare weg zonder enige aanleiding het slachtoffer, nadat deze van medeverdachte [medeverdachte] al meerdere klappen had gekregen en daardoor ten val was gekomen, samen met [medeverdachte] een trap tegen het gezicht/hoofd gegeven.
Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer gebroken oogkassen opgelopen waarvoor een operatie benodigd was en een gebroken neus. Het slachtoffer heeft gedurende 3 maanden niet kunnen werken vanwege aangezichtspijn en heeft een duidelijk zichtbaar litteken in zijn gezicht.
Opgemerkt zij dat zodanige feiten bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank dit een ernstig feit.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts nog dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
Nu verdachte niet mee heeft willen werken aan de totstandkoming van een psychologisch rapport, heeft de deskundige geen oordeel kunnen geven over de toerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De rechtbank beschouwt verdachte derhalve als volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank overweegt verder dat de spijtbetuigingen van verdachte, zoals ter terechtzitting geuit, oprecht overkomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen andere straf passend en geboden dan een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een lagere gevangenisstraf komt, gelet op de ernst van het feit, niet in aanmerking. Deze straf is lager dan geëist, nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de poging doodslag.
De rechtbank ziet gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en de inhoud van het hiervoor genoemde reclasseringsrapport, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, waaronder een meldingsgebod, en dat hij zal deelnemen aan de gedragsinterventies Cognitieve vaardigheidstraining en Leefstijltraining.
Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de dag waarop deze straf gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 4.729,69 bestaande uit
€ 1.729,69 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De raadsman heeft verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen ten opzichte van het gevorderde bedrag.
De vordering zal ten aanzien van het bedrag ter zake van de materiële schade als niet betwist worden toegewezen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank voldoende bewezen dat [slachtoffer] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De vordering is voor dit gedeelte voldoende onderbouwd en komt overeen met hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade derhalve tevens in zijn geheel toewijzen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 450,- aan immateriële schade. Ter onderbouwing daarvan is aangegeven dat zij direct getuige is geweest van de mishandeling van haar vriend, [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat voor vergoeding van dergelijke shockschade vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval is wanneer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Gelet op het voorgaande is de vordering onvoldoende onderbouwd en levert een beoordeling daarvan een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- -
Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden en zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
- -
Veroordeelde dient deel te nemen aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheidsstraining;
- -
Veroordeelde dient deel te nemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining.
en voorts dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 subsidiair).
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- -
Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover mededader [mededader] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 4.729,69 (zegge vierduizendzevenhonderdnegenentwintig euro en negenenzestig eurocent).
- -
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 4.729,69, subsidiair 57 dagen hechtenis.
- -
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 4.729,69, (zegge vierduizendzevenhonderdnegenen- twintig euro en negenenzestig eurocent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 57 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- -
Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 1 subsidiair).
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik, rechter als voorzitter,
mr. M.F. Gielissen, rechter,
mr. N. Djebali, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2012.