Het cassatieberoep in de zaken met de nummers 17/02928 P en 17/02932 P is ingetrokken.
HR, 05-06-2018, nr. 17/02112
ECLI:NL:HR:2018:842, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-06-2018
- Zaaknummer
17/02112
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:842, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:6367, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:567
ECLI:NL:PHR:2018:567, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:842
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0251
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Absolute verjaringstermijn schuldwitwassen door geldbedragen om te zetten in chalets, art. 72.2 en 420quater.1.b Sr. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte vrijgesproken van primair tlgd. witwassen en haar veroordeeld t.z.v. subsidiair tlgd. medeplegen schuldwitwassen (meermalen gepleegd) in periode januari 2004 t/m 25-4-2008. O.g.v. art. 70.3 jo. 72.2 Sr beloopt verjaringstermijn wat betreft witwassen ten hoogste tweemaal twaalf jaren. Daarentegen beloopt o.g.v. art. 70.2 jo. 72.2 Sr verjaringstermijn wat betreft schuldwitwassen ten hoogste tweemaal zes jaren. Daaruit vloeit rechtstreeks voort dat OM t.t.v. 's Hofs arrest van 12-4-2017 nog slechts t.a.v. deel van tlgd. periode ontvankelijk kon zijn in zijn vervolging t.z.v. subsidiair tlgd. Bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven, ook niet wat betreft de beslissingen t.z.v. primair tlgd. nu cassatieberoep onbeperkt is ingesteld en nadien niet ex art. 453-455 Sv gedeeltelijk is ingetrokken (vgl. ECLI:NL:HR:2013:CA1610, rov. 2.2). Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/02001.
Partij(en)
5 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/02112
IV/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 april 2017, nummer 21/004036-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep tegen de vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 tenlastegelegde, behalve voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van het onder 1 tenlastegelegde feit.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder 1 tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008, te Wageningen en/of Lathum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) heeft omgezet een aantal voorwerp(en) en/of geldbedragen, te weten geldbedragen van 130.000,-- euro en/of 51.000,-- euro, althans enig geldbedrag, gebruikt voor de aanschaf van chalets en/of kavels (op een recreatieterrein in Lathum, [a-straat] ) en/of voor de verbetering en/of inrichting van voornoemde kavels en/of chalets, door deze eerst aan te kopen en/of op te knappen en/of in te richten en - na investering daarin van genoemde bedragen, althans enig geldbedrag - deze te verkopen, terwijl zij wist(en), althans redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde geldbedragen, althans enig bedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf."
2.1.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008, te Lathum, tezamen en in vereniging met een ander telkens heeft omgezet een aantal geldbedragen, te weten geldbedragen van 130.000,- euro en enig geldbedrag, gebruikt voor de aanschaf van chalets (op een recreatieterrein in Lathum, [a-straat] ) en voor de verbetering en inrichting van voornoemde chalets, door deze eerst aan te kopen en op te knappen en in te richten en - na investering daarin van genoemde bedragen, althans enig geldbedrag - deze te verkopen, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.1.
Het (impliciet) primair tenlastegelegde (medeplegen van) witwassen is als misdrijf strafbaar gesteld in art. 420bis Sr. Op witwassen was tot de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de Wet van 19 november 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit), Stb. 2014, 445, een gevangenisstraf van vier jaren gesteld. Sedertdien is op dat misdrijf een gevangenisstraf van zes jaren gesteld.
2.2.2.
Het (impliciet) subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van) schuldwitwassen is als misdrijf strafbaar gesteld in art. 420quater Sr. Op schuldwitwassen was tot de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de onder 2.2.1 vermelde wet een gevangenisstraf van een jaar gesteld. Sedertdien is op dat misdrijf een gevangenisstraf van twee jaren gesteld.
2.3.1.
De feiten zijn volgens de tenlastelegging begaan in of omstreeks de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008.
2.3.2.
Van het primair tenlastegelegde witwassen is de verdachte vrijgesproken. Het Hof heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als "medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd". De verdachte is te dier zake veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2.4.
Op grond van art. 70, aanhef en onder 3°, Sr in verbinding met het tweede lid van art. 72 Sr beloopt de verjaringstermijn wat betreft het primair tenlastegelegde witwassen ten hoogste tweemaal twaalf jaren. Daarentegen beloopt op grond van art. 70, aanhef en onder 2°, Sr in verbinding met het tweede lid van art. 72 Sr de verjaringstermijn wat betreft het subsidiair tenlastegelegde en door het Hof bewezenverklaarde schuldwitwassen ten hoogste tweemaal zes jaren. Daaruit vloeit rechtstreeks voort dat het Openbaar Ministerie ten tijde van 's Hofs arrest van 12 april 2017 nog slechts ten aanzien van een deel van de tenlastegelegde periode ontvankelijk kon zijn in zijn vervolging ter zake van het subsidiair tenlastegelegde. De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven, ook niet wat betreft de beslissingen ter zake van het primair tenlastegelegde nu het cassatieberoep onbeperkt is ingesteld en nadien niet op de voet van de art. 453-455 Sv gedeeltelijk is ingetrokken (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59, rov. 2.2).
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018.
Conclusie 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Absolute verjaringstermijn schuldwitwassen door geldbedragen om te zetten in chalets, art. 72.2 en 420quater.1.b Sr. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte vrijgesproken van primair tlgd. witwassen en haar veroordeeld t.z.v. subsidiair tlgd. medeplegen schuldwitwassen (meermalen gepleegd) in periode januari 2004 t/m 25-4-2008. O.g.v. art. 70.3 jo. 72.2 Sr beloopt verjaringstermijn wat betreft witwassen ten hoogste tweemaal twaalf jaren. Daarentegen beloopt o.g.v. art. 70.2 jo. 72.2 Sr verjaringstermijn wat betreft schuldwitwassen ten hoogste tweemaal zes jaren. Daaruit vloeit rechtstreeks voort dat OM t.t.v. 's Hofs arrest van 12-4-2017 nog slechts t.a.v. deel van tlgd. periode ontvankelijk kon zijn in zijn vervolging t.z.v. subsidiair tlgd. Bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven, ook niet wat betreft de beslissingen t.z.v. primair tlgd. nu cassatieberoep onbeperkt is ingesteld en nadien niet ex art. 453-455 Sv gedeeltelijk is ingetrokken (vgl. ECLI:NL:HR:2013:CA1610, rov. 2.2). Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/02001.
Nr. 17/02112 Zitting: 10 april 2018 (bij vervroeging) | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 12 april 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 17/02001 en 17/02112. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.1.
3. Namens de verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
5. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“zij op tijdstippen in de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008, te Lathum, tezamen en in vereniging met een ander telkens heeft omgezet een aantal geldbedragen, te weten geldbedragen van 130.000,- euro en enig geldbedrag, gebruikt voor de aanschaf van chalets (op een recreatieterrein in Lathum, [a-straat] ) en voor de verbetering en inrichting van voornoemde chalets, door deze eerst aan te kopen en op te knappen en in te richten en - na investering daarin van genoemde bedragen, althans enig geldbedrag - deze te verkopen, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde geldbedragen, - onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.”
6. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs overwogen:
“6. Overweging met betrekking tot het bewijs
6.1 Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. De advocaat-generaal heeft een schriftelijk requisitoir overgelegd en verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar hetgeen door de officier van justitie bij requisitoir ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gebracht. (De standpunten van de officier van justitie worden hierna in de aan te halen overwegingen van de rechtbank weergegeven).
Daarnaast stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld waarmee de kavels, chalets en de inrichting zijn betaald van enig misdrijf afkomstig is. Dat het geld uit de autohandel en of uit een zwart potje komt, acht de advocaat-generaal onaannemelijk. Verdachte heeft zelf verklaard dat [A] allemaal oude rotzooi betrof. Verdachte heeft dan ook moeten vermoeden dat de chalets niet op deze wijze bekostigd konden worden. De advocaat-generaal acht daarom schuldwitwassen bewezen.
6.2 Standpunt verdediging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij de chalets voor de [a-straat] heeft aangeschaft met geld dat afkomstig is van enig misdrijf. Deze chalets zijn echter aangeschaft voor € 92.500,- en niet voor € 130.000,-. Tevens zijn in die zes chalets niet voor € 51.000,-, maar voor maximaal € 6.000,- verbeteringen aangebracht.
Het geld waarmee dit bekostigd is, is afkomstig de handel in auto’s. Dat medeverdachte [medeverdachte] beschikte over een ‘zwart potje’ wil nog niet zeggen dat de chalets zijn aangeschaft met geld, afkomstig uit enig misdrijf. Tevens valt niet te bewijzen dat verdachte wetenschap had van de illegale herkomst van het geld dan wel dat er door de verdachte handelingen zijn gepleegd die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden.
6.3 Overwegingen van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich vinden in de navolgende bewijsoverweging van feit 1 zoals de rechtbank die in haar vonnis heeft opgenomen en hieronder cursief is weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
6.4 De rechtbank heeft het volgende in het vonnis overwogen:
"Inleidende opmerkingen bij de bewezenverklaring1 :
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna aangeduid als [medeverdachte] ) heeft over de periode over de ten laste gelegde periode verklaard dat hij en verdachte (hierna aan te duiden als [verdachte] ) toen samen een handel bedreven in de verhuur en in- en verkoop van tweedehands auto ’s. Eerst in de onderneming [B] VOF en later in de onderneming [A] VOF. [A] is in mei 2004 overgegaan in de eenmanszaak [C] . Binnen [C] hebben [medeverdachte] en [verdachte] de handel in auto ’s voortgezet, maar in mindere mate dan in de jaren daarvoor. De focus kwam meer te liggen in de handel in chalets.
Op 9 februari 2004 sloten [medeverdachte] en [verdachte] met [betrokkene 1] , eigenaar van recreatiecentrum en jachthaven [D] te Lathum (verder: de camping), een overeenkomst waarin zij, [medeverdachte] en [verdachte] , overeen kwamen dat ze privévermogen zouden investeren in chalets voor de verhuur aan particulieren op de camping in Lathum.2 Hiermee startten [medeverdachte] en [verdachte] hun privéhandel in chalets.
Het startkapitaal:
Het financiële onderzoek van verbalisanten heeft geresulteerd in een kasopstelling. Volgens die kasopstelling was er een negatief kassaldo op 1 januari 2004, de aanvang van de ten laste gelegde periode, van - € 16.493,-.3 Stelling van de officier van justitie is aldus dat [medeverdachte] en [verdachte] niet over de benodigde legale middelen beschikten om met de handel in chalets aan te vangen.
(...)
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In 2004 werden vanuit de contante kas van [medeverdachte] en [verdachte] de volgende transacties gedaan:
- op 15 mei 2004 een contante betaling van € 17.500,- voor het chalet van [betrokkene 2] , de vrouw van [betrokkene 3] , op [a-straat 1] op de camping te Lathum;4
- op 3 juni 2004 een contante betaling van € 12.500,- voor een steenstripchalet zalm op [a-straat 2] op de camping in Lathum;5
- op 4 juni 2004 en 2 augustus 2008 tweemaal een contante betaling van € 45.000,- voor het boerderijchalet, te plaatsen op [a-straat 3] op de camping te Lathum;6
- op 11 juni 2004 een eerste contante aanbetaling van € 5.000,- en op 14 december 2004 een tweede contante aanbetaling van € 5.000,- voor een steenstripchalet van [betrokkene 4] , geplaatst op [a-straat 4] op de camping te Lathum;
- op 25 augustus 2004 een eerste aanbetaling van € 77.500,-, voor vijf chalets, bedoeld voor [a-straat 5] op de camping in Lathum, verrekend met de ontvangst van contant geld uit de verkoop van het boerderijchalet aan [betrokkene 5] ;
- op 4 september 2004 een tweede contante aanbetaling van € 15.000,- voor vijf chalets, bedoeld voor [a-straat 5] op de camping te Lathum.
In totaal is in 2004 een bedrag van € 145.000,- voor de aanschaf van chalets uit de kas gevloeid. Op 2 juni 2004 is een contant bedrag van € 15.000, - in de kas gestort, zijnde de eerste aanbetaling door [betrokkene 5] voor het chalet, bestemd voor [a-straat 3] . [medeverdachte] en [verdachte] hebben aldus € 130.000,- contant betaald voor de aanschaf van chalets voor in ieder geval de ten laste gelegde kavels [a-straat 3] en [a-straat 5] .
Op 17 april 2008 kocht [betrokkene 1] voor een prijs van € 537.500 van [medeverdachte] de chalets op [a-straat 5] en een ander chalet.7
(…)
Beoordeling rechtbank
De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging en zal een compensatie toepassen van € 45.000,- aan teveel gerekend aan inrichtingskosten en € 27.500,- teveel berekend voor de aanschaf van het chalet van [betrokkene 2] .
De feiten laten zien dat [medeverdachte] en [verdachte] over 2004 een bedrag van € 130.000,- + € 6.000,- contant hebben uitgegeven aan de aanschaf van chalets en de verbetering ervan. In het licht van het negatieve kassaldo op 1 januari 2004 kan een dergelijke uitgave niet worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte] redelijkerwijs moeten vermoeden dat de € 130.000,- en € 6.000,- van enig misdrijf afkomstig waren. [verdachte] heeft hieromtrent verklaard dat de aanschaf van chalets op [a-straat] is begonnen met de inruil van auto ’s en vanuit daar is uitgebreid naar acht chalets.8 Van [a-straat] wist [verdachte] alles af omdat zij daar alles regelde.9
Tevens heeft [verdachte] verklaard dat [A] weinig waard was en dat het allemaal oude rotzooi was.10 Zij deed aan het einde van het kwartaal de boekhouding.11"
6.5
Nadere overweging hof.
Door de verdediging is gesteld dat de wetenschap van verdachte omtrent [a-straat] niet meer behelsde dan beheerswerkzaamheden. Het hof verwerpt dit verweer. Door de boekhouder [betrokkene 6] is verklaard dat hij negen tot tien keer de administratieve bescheiden van verdachte kreeg en dat de daaruit voortkomende vragen door zijn kantoor aan verdachte werden gesteld. De uiteindelijke jaarrekening besprak [betrokkene 6] zowel met [medeverdachte] als met verdachte.12 Zij kon daarom ook wetenschap hebben van de gelden die gemoeid waren met de aankoop en de inrichting van de chalets. Het enkele feit dat [medeverdachte] alles regelde met betrekking tot de aankoop en inrichting van de chalets wil nog niet zeggen dat verdachte dan ook geen wetenschap had van de gang van zaken.
Ten aanzien van [A] stelt de verdediging dat deze verklaring uit zijn verband is gerukt en niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Het hof verwerpt dit verweer. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij betrokken was in de verkoop in de autohandel en dat het voornamelijk oude zooi betrof en niet veel waard was. Zij verklaart dus uit eigen wetenschap. Het hof zal daarom dit onderdeel van haar verklaring voor het bewijs gebruiken.
6.6
De rechtbank heeft voorts overwogen:
"De overeenkomst met [betrokkene 1] van 9 februari 2004 is gesloten door [medeverdachte] en [verdachte] samen.13 Ook heeft [betrokkene 6] verklaard dat de post van 62.000,- op de aangifte inkomstenbelasting over 2004 van [verdachte] bestond uit twee chalets van € 18.500,- en twee van € 12.500,-.14
Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist wat de financiële toestand van [C] was ten tijde van de aanschaf van de chalets en wat de chalets hebben gekost. Zodoende had zij redelijkerwijs moeten vermoeden dat de chalets zijn aangeschaft met geld waarover [medeverdachte] en [verdachte] niet legaal konden beschikken.
Gezien de bovenstaande omstandigheden, waaruit blijkt van een nauwe en volledige samenwerking, is de rechtbank tevens van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] de chalets tezamen en in vereniging hebben aangeschaft en dat er aldus sprake is van medeplegen. Dat [verdachte] bij de betaling van de chalets geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, doet aan dat oordeel niet af.
Het negatieve kassaldo brengt een vermoeden van witwassen van € 130.000,- en € 6.000,- met zich. [medeverdachte] heeft de herkomst van het geld verklaard met zijn verklaring dat er een positief kassaldo van 255.000,- NLG was, maar de rechtbank heeft onder het kopje ‘startkapitaal’ overwogen dat die verklaring onvoldoende steun vindt in het dossier. [verdachte] heeft de herkomst van het geld gelinkt aan de autohandel. Hiervan heeft de rechtbank ook overwogen dat deze verklaring, gelet op haar betrokkenheid bij en inzicht in de autohandel, niet aannemelijk is geworden, althans niet als het gaat om legale inkomsten uit de autohandel.
Dat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank het niet anders kan zijn dan dat het geld - middellijk of onmiddellijk - onder de gegeven omstandigheden uit enig misdrijf afkomstig is."
6.7
Conclusie
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant(en)] van de regiopolitie Gelderland-Midden, team Zandraket opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 09-001529, gesloten op 29 april 2010 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Het schriftelijk bescheid, zijnde een overeenkomst, opgenomen als bijlage 25 van zaaksdossier 5, p. 4793 ev.
3 Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgenomen als bijlage 2 bij zaaksdossier 5, p. 4532 ev, hier in het bijzonder p. 4537.
4 De verklaring van [medeverdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2012.
5 Het schriftelijk bescheid, zijnde een factuur, opgenomen als bijlage 1 bij zaaksdossier 5, p. 4518.
6 Het schriftelijk bescheid, zijnde een factuur, opgenomen als bijlage 43 bij zaaksdossier 5, p. 4948.
7 De schriftelijke bescheiden, zijnde een akte van levering en een nota van afrekening, opgenomen als bijlage 107 bij zaaksdossier 5, p. 5613.
8 Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , opgenomen in haar persoonsdossier, p. 369.
9 Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , opgenomen in haar persoonsdossier, p. 303.
10 Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , opgenomen in haar persoonsdossier, p. 325.
11 Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , opgenomen in haar persoonsdossier, p. 304.
12 Het proces-verbaal verhoor van [betrokkene 6] , zaaksdossier 6, bijlage 6, p. 6292.
13 Het schriftelijk bescheid, zijnde een overeenkomst, opgenomen als bijlage 25 van zaaksdossier 5, p. 4793 ev.
14 Het schriftelijk bescheid, zijnde een aangifte inkomstenbelasting, opgenomen als bijlage 50 van zaaksdossier 5, p. 584 en het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6] , opgenomen als bijlage 51 van zaaksdossier 5, p. 618.”
7. De bewezenverklaring berust naast de reeds in het arrest opgenomen bewijsmiddelen op de volgende bewijsmiddelen - met inbegrip van de hier niet vermelde voetnoten -, welke hierna integraal zijn opgenomen:
“1. De verklaring van [verdachte] van 3 november 2009, als opgenomen in het door [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaar FIOD-ECD, op 2 november 2009 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 46761 tot en met 4764, voor zover van belang inhoudende:
We hebben de auto's ingeruild tegen chalets. Dit is in meerdere fases gebeurd. We begonnen zo met twee chaletjes en uiteindelijk hadden we acht. Allemaal door auto's in te ruilen. Dat waren de auto's, de handelsvoorraad van [A] .
2. De verklaring van [verdachte] van 3 november 2009, als opgenomen in het door [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaar FIOD-ECD, op 3 november 2009 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 4631 tot en met 4635, voor zover van belang inhoudende:
Vragen en opmerkingen van verbalisanten zijn vetgedrukt weergegeven.
Antwoorden en opmerkingen van de verdachte zijn normaal gedrukt weergegeven.
Gisteren vertelde je over de inruil van auto's voor chalets. Je vertelde dat deze auto's uit de handelsvoorraad van [A] werden geruild met [betrokkene 1] . Wat kunt u hier verder over verklaren.
Dat gaat alleen om [a-straat] op de camping [E] te Lathum. Het begon met twee chalets. Dat was met Pasen maar het jaar weet ik niet meer precies. Maar volgens mij was het in 2004. We zijn vrij snel van twee chalets uitgebreid, in ongeveer een halfjaar, naar zes chalets in totaal. Later kwamen er nog meer chalets bij, twee om precies te zijn op hetzelfde [a-straat].
Ik hield bij de chalets bij of alles goed liep.
Moeten we u dan zien als een soort beheerder van uw eigen chalets?
Ja een beetje wel denk ik.
Wat kunt u verder verklaren over de auto's die zijn ingeruild voor de chalets?
Daar zijn bonnen van en die zijn bij de boekhouder [betrokkene 6] . [medeverdachte] (Naar het hof begrijpt: [medeverdachte] ) heeft het allemaal geregeld met de inruil van de auto's. Ik heb me wel bezig gehouden met de inrichting van de chalets en innen van de huur.
De auto's die zijn ingeruild waren, waren van de zaak en ik weet niet meer precies waar ze allemaal vandaan kwamen. Het was gewoon voorraad. Ik deed de boekhouding.
3. De verklaring van [verdachte] van 3 november 2009, 4e verhoor als opgenomen in het door [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaar FIOD-ECD, op 3 november 2009 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, opgenomen in de ordner Voorgeleiding Administratie, voor zover van belang inhoudende:
Ik was de aanwezige vrouw op de camping. Ik was vaak op [a-straat] .
4. De verklaring van [verdachte] van 16 november 2009, 12e verhoor als opgenomen in het door [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaar FIOD-ECD, op 16 november 2009 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, opgenomen in de ordner Stand van zaken (1e) [medeverdachte] , nadat haar een verklaring van [betrokkene 6] is voorgehouden waarin deze aangeeft dat het bedrijf [A] niet veel waard was en dat de verhuur van auto's heel klein waren en hooguit tussen de € 3.000,- a € 5.000,-- hebben opgebracht, voor zover van belang inhoudende:
Dat kan helemaal kloppen. Het was ook allemaal ouwe rotzooi en het was ook niet veel waard. Datgene wat [betrokkene 6] zegt, zal helemaal kloppen. Die € 3.000,- tot € 5.000,- dat is meer wat het opbracht. Maar dat kan natuurlijk nooit inclusief de auto's zijn.
5. De verklaring van [verdachte] van 9 november 2009, als opgenomen in het door [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaar FIOD-ECD, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, opgenomen in de ordner Stand van zaken (1e) [medeverdachte] , voor zover van belang inhoudende:
Wij willen weten wat jij van je eigen bedrijf weet.
Niet veel. Ik deed de klanten en de verkoop In de zaak thuis. [medeverdachte] die kocht in. [medeverdachte] deed de vrijwaringen en aan het eind van het kwartaal deed ik de boekhouding.
6. De verklaring van [medeverdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting bij de rechtbank van 17 september 2012, als opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 december 2012 betreffende verdachte, waarin de verklaring van [medeverdachte] op verzoek van de verdediging is opgenomen, voor zover van belang inhoudende:
Ik heb voor het chalet op de [a-straat 1] € 17.500,- betaald. [betrokkene 3] had het chalet ook al voor € 25.000,- aangeboden, want zijn hypotheekaanvraag was afgewezen en hij moest zijn chalet gewoon kwijt.
7. Voorts de reeds in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, waarvan de vindplaatsen zijn vermeld in de voetnoten (WHV: schriftelijke bescheiden, een verklaring van [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2012 (bewijsmiddel 6 als hiervoor opgenomen), het stamproces-verbaal). (...).
Op 9 februari 2004 sloten [medeverdachte] en [verdachte] met [betrokkene 1] , eigenaar van recreatiecentrum en jachthaven [D] te Lathum (verder: de camping), een overeenkomst waarin zij, [medeverdachte] en [verdachte] , overeen kwamen dat ze privévermogen zouden investeren in chalets voor de verhuur aan particulieren op de camping in Lathum. Hiermee startten [medeverdachte] en [verdachte] hun privéhandel in chalets.
Het startkapitaal:
In 2004 werden vanuit de contante kas van [medeverdachte] en [verdachte] de volgende transacties gedaan:
- op 15 mei 2004 een contante betaling van € 17.500,- voor het chalet van [betrokkene 2] , de vrouw van [betrokkene 3] , op [a-straat 1] op de camping te Lathum;
- op 3 juni 2004 een contante betaling van €12.500,- voor een steenstripchalet zalm op [a-straat 2] op de camping in Lathum;
- op 4 juni 2004 en 2 augustus 2008 tweemaal een contante betaling van € 45.000, - voor het boerderijchalet, te plaatsen op [a-straat 3] op de camping te Lathum;
- op 11 juni 2004 een eerste contante aanbetaling van € 5.000, - en op 14 december 2004 een tweede contante aanbetaling van € 5.000,- voor een steenstripchalet van [betrokkene 4] , geplaatst op [a-straat 4] op de camping te Lathum;
- op 25 augustus 2004 een eerste aanbetaling van € 77.500, -, voor vijf chalets, bedoeld voor [a-straat 5] op de camping in Lathum, verrekend met de ontvangst van contant geld uit de verkoop van het boerderijchalet aan [betrokkene 5] ;
- op 4 september 2004 een tweede contante aanbetaling van € 15.000,- voor vijf chalets, bedoeld voor [a-straat 5] op de camping te Lathum.
In totaal is in 2004 een bedrag van € 145.000,- voor de aanschaf van chalets uit de kas gevloeid. Op 2 juni 2004 is een contant bedrag van € 15.000,- in de kas gestort, zijnde de eerste aanbetaling door [betrokkene 5] voor het chalet, bestemd voor [a-straat 3] . [medeverdachte] en [verdachte] hebben aldus € 130.000,- contant betaald voor de aanschaf van chalets voor in ieder geval de ten laste gelegde kavels [a-straat 3] en [a-straat 5] .
Op 17 april 2008 kocht [betrokkene 1] voor een prijs van € 537.500 van [medeverdachte] de chalets op [a-straat 5] en een ander chalet.”
8. Ambtshalve merk ik het volgende op. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij op tijdstippen in de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008 geldbedragen van € 130.000,-- en enig geldbedrag heeft omgezet door deze geldbedragen te gebruiken voor de aanschaf, verbetering en inrichting van chalets op een recreatieterrein in Lathum, [a-straat] , door deze chalets eerst aan te kopen, op te knappen en in te richten en deze na investering daarin van genoemde bedragen, althans enig geldbedrag, te verkopen.
9. Het hiervoor vermelde feit is bij art. 420quater Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar is gesteld. Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2°, in verbinding met art. 72, tweede lid, Sr beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal zes jaren. Dit betekent dat het bewezenverklaarde is verjaard voor zover het is begaan voor het jaar 2006.
10. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het omzetten van geldbedragen van € 130.000,-- en enig geldbedrag in - kort gezegd - chalets door de aankoop en betaling daarvan plaatsgevonden in het jaar 2004. Ik wijs in het bijzonder op bewijsmiddel 7. In zoverre is het bewezenverklaarde dus verjaard.
11. De bewezenverklaarde chalets zijn blijkens de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder bewijsmiddel 7, verkocht op 17 april 2008. De vraag is of daarin nog een zelfstandige vorm van omzetten van bedoelde geldbedragen kan worden gezien. Mijns inziens is dat niet het geval. De geldbedragen waren in 2004 al omgezet in - kort gezegd - chalets. Zoals volgt uit de bewijsoverwegingen van het hof was daarmee naar het oordeel van het hof het omzetten van bedoelde geldbedragen voltooid. Door deze chalets vervolgens weer om te zetten in een geldbedrag is geen sprake van het omzetten van geldbedragen in chalets maar van het omzetten van chalets in geldbedragen.
12. Het voorgaande betekent dat het bewezenverklaarde is verjaard omdat het bewezenverklaarde omzetten reeds in het jaar 2004 was voltooid.2.Het middel kan derhalve buiten bespreking blijven.
13. In aanmerking genomen dat het middel niet klaarblijkelijk ongegrond is3., dient het arrest van het hof voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde te worden vernietigd, behalve voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd, en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van het onder 1 tenlastegelegde feit.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde behalve voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2018
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464.
Vgl. HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1693: in geval het cassatieberoep strandt op het bepaalde in art. 80a RO is er voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging wegens verjaring geen plaats.