Rb. Rotterdam, 07-12-2006, nr. 10/000123-02
ECLI:NL:RBROT:2006:AZ4159
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
07-12-2006
- Zaaknummer
10/000123-02
- LJN
AZ4159
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AZ4159, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 07‑12‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 416 Wetboek van Strafrecht; art. 417 Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht; art. 420ter Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 07‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Air Holland-zaak: veroordelingen voor witwassen in de zaken met parketnummer: 10/000364-04, 10/000124, 10/000272-04, 10/000123-02 . Aan verdachten is ten laste gelegd (1) het witwassen van een (groot) aantal geldbedragen, omschreven als (gewoonte)heling, subsidiair schuldheling dan wel (gewoonte)witwassen, subsidiair schuldwitwassen en (2) leidinggeven of deelnemen aan een criminele organisatie. Inhoud vonnissen: (1) overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie naar aanleiding van beroepen op (i) gedane toezeggingen tot niet verdere vervolging, (ii) gelijkheidsbeginsel, (iii) onjuiste informatieverschaffing door officier van justitie over buitenlandse medeverdachte in verband met diplomatieke status; (2) overwegingen naar aanleiding van onder meer beroepen op de artikelen 301, vierde lid en 395a van het Wetboek van Strafvordering (3) overwegingen omtrent het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” vòòr en na inwerkingtreding witwasbepalingen in titel XXXa van het Wetboek van Strafvordering op 14 december 2001. Kern vonnissen ad (3): Gelet op de verwantschap, gelijke strekking en soortgelijke achtergrond van de witwasbepalingen enerzijds en de helingsbepalingen (in witwaszaken) anderzijds, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis van titel XXXa van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 1999-2000, 22 159, nr 3), alsmede gelet op jurisprudentie van de HR (20 december 2005, LJN: AU3951, 27 september 2005, NJ 2006, 473 en 28 september 2004, LJN: AP2124)is, indien niet blijkt van een nauwkeurig aangeduid misdrijf, voldaan aan het vereiste “afkomstig uit enig misdrijf” wanneer uit de bewijsmiddelen kan volgen dat het in de gegeven omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben. In strafmotivering (straffen opgelegd variërend van 36 maanden tot 12 maanden, telkens met voorwaardelijk deel) tot uitdrukking gebracht de maatschappelijk ongewenste vermenging van “boven- en onderwereld”.
Partij(en)
Parketnummer: 10/000123-02
Datum uitspraak: 7 december 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
raadsman mr. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2005, 27 april 2005,
- 9.
augustus 2005, 13 maart 2006, 20 maart 2006, 27 maart 2006, 29 maart 2006, 30 maart 2006, 3 april 2006, 6 april 2006, 15 november 2006, 20 november 2006, 22 november 2006 en 23 november 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Op de terechtzitting van 6 april 2006 is de tenlastelegging overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De inhoud van de nadere omschrijving tenlastelegging is hierna integraal opgenomen, waarin de wijziging van de tenlastelegging is verwerkt door deze cursief weer te geven.
- 1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot en met 1 november 2001 te Amsterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) krachtens die gewoonte (een) geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 2.500.000,-- (omgerekend € 1.136.363,--) en/of
- -
NLG 493.000,-- (omgerekend € 224.090,--) en/of
- -
NLG 440.742,-- (omgerekend € 200.000,--) en/of
- -
NLG 400.000,-- (omgerekend € 181.512,--),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) wist(en), dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot en met 1 november 2001 te Amsterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, (een) geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 2.500.000,-- (omgerekend € 1.136.363,--) en/of
- -
NLG 493.000,-- (omgerekend € 224.090,--) en/of
- -
NLG 440.742,-- (omgerekend € 200.000,--) en/of
- -
NLG 400.000,-- (omgerekend € 181.512,--),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416 en/of 417 en/of 417bis van het Wetboek van Strafrecht)
Zaak [naam touroperator]
- 2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2001 tot en met 1 juni 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) krachtens die gewoonte (een) geldbedrag(en), (te weten in ongeveer 2.500.000 Nederlandse guldens), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2001 tot en met 1 juni 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, (een) geldbedrag(en), (te weten in ongeveer 2.500.000 Nederlandse guldens), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416 en/of 417 en/of 417bis van het Wetboek van Strafrecht)
Zaak Contante Borg.
- 3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2001 tot 5 juni 2001 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging, althans alleen, (een) geldleenovereenkomst(en) en/of een (Franstalige) investeringsovereenkomst (convention d’investissment) , (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), toen (telkens) in strijd met de waarheid:
- -
in die geldleenovereenkomst(en) verklaard en/of opgenomen dat [medeverdachte 11] ([naam touroperator]), als schuldeiser, aan [medeverdachte 1] ([naam administratiekantoor]), als schuldenaar, een geldbedrag van NLG 3.000.000,-- heeft geleend en/of als onderdeel van voornoemde overeenkomst door die [medeverdachte 11] NLG 493.000,- aan die [medeverdachte 1] is overgedragen, en/of als datum voor het sluiten van deze overeenkomst 5 mei 2001 vermeld en/of 15 mei 2001;
- -
in die investeringsovereenkomst (vrij vertaald vanuit het Frans naar het Nederlands) verklaard en/of opgenomen dat [medeverdachte 11] (als directeur van [naam touroperator]), aan [medeverdachte 1] (als directeur van [vennootschap Luxemburg]) een geldbedrag van NLG 2.500.000,-- , - uiterlijk 1 juli 2001 zal verstrekken -, in het kader van een lening, en/of als datum voor het sluiten van deze overeenkomst 15 mei 2001 vermeld;
(artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
Zaak [naam touroperator]
- 4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2001 tot en met 30 augustus 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Londen, althans in Engeland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) krachtens die gewoonte (een) geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 5.000.000,--,-- (omgerekend € 2.273.000,--) en/of
- -
NLG 10.000.000,-- (omgerekend € 4.545.454,-- en/of
- -
NLG 2.500.000,-- (omgerekend € 1.136.363,--) en/of
- -
NLG 6.250.000,-- (omgerekend € 2.840.909,--),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) (telkens) wist(en), dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2001 tot en met 30 augustus 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Londen, althans in Engeland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, (een) geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 5.000.000,--,-- (omgerekend € 2.273.000,--) en/of
- -
NLG 10.000.000,-- (omgerekend € 4.545.454,-- en/of
- -
NLG 2.500.000,-- (omgerekend € 1.136.363,--) en/of
- -
NLG 6.250.000,-- (omgerekend € 2.840.909,--),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416 en/of 417 en/of 417bis van het Wetboek van Strafrecht)
Zaak Verenigd Koninkrijk
- 5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 augustus 2001 tot en met 13 december 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) krachtens die gewoonte (een) geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
DM 2.850.730,-- (omgerekend € 1.177.988,--) en/of
- -
NLG 2.255.250-- (omgerekend € 1.025.113,--) en/of
- -
NLG 4.338.700,-- (omgerekend € 1.972.136,--) en/of
- -
DM 67.500,-- (omgerekend € 27.685,--) en/of
- -
CHF 674.010,--- (omgerekend € 457.390,--) en/of
- -
NLG 1.200.000,-- (omgerekend € 545.454,--) en/of
- -
£ 60.010,-- (omgerekend € 97.182,--) en/of
- -
NLG 1.734.280,-- (omgerekend € 788.309,--) en/of
- -
DM 152.010,-- (omgerekend € 62.814,--) en/of
- -
NLG 2.042.000,--- (omgerekend € 928.181,--) en/of
- -
DM 926.800,-- (omgerekend € 382.975--) en/of
- -
$ 1.687.750,-- (omgerekend € 1.925.336,--) en/of
- -
DM 157.000,-- (omgerekend € 64.876,--) en/of
- -
$ 770.000,-- (omgerekend €878.393,--),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) (telkens) wist(en), dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 augustus 2001 tot en met 13 december 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, (een) geldbedrag(en), betaande uit:
- -
DM 2.850.730,-- (omgerekend € 1.177.988,--) en/of
- -
NLG 2.255.250-- (omgerekend € 1.025.113,--) en/of
- -
NLG 4.338.700,-- (omgerekend € 1.972.136,--) en/of
- -
DM 67.500,-- (omgerekend € 27.685,--) en/of
- -
CHF 674.010,--- (omgerekend € 457.390,--) en/of
- -
NLG 1.200.000,-- (omgerekend € 545.454,--) en/of
- -
£ 60.010,-- (omgerekend € 97.182,--) en/of
- -
NLG 1.734.280,-- (omgerekend € 788.309,--) en/of
- -
DM 152.010,-- (omgerekend € 62.814,--) en/of
- -
NLG 2.042.000,--- (omgerekend € 928.181,--) en/of
- -
DM 926.800,-- (omgerekend € 382.975--) en/of
- -
$ 1.687.750,-- (omgerekend € 1.925.336,--) en/of
- -
DM 157.000,-- (omgerekend € 64.876,--) en/of
- -
$ 770.000,-- (omgerekend €878.393,--),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416 en/of 417 en/of 417bis Wetboek van Strafrecht)
zaak Luxemburg (zie met name transactie 2 tot en met 9)
- 6.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 15 april 2002 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 548.550,-- (omgerekend € 248.921,--) en/of
- -
£ 289.860,-- (omgerekend € 471.547,--) en/of
- -
SCP 140,-- (omgerekend € 227,--) en/of
- -
€ 150.000,-- en/of
- -
€ 438.000,-- en/of
- -
£ 198.390,-- (omgerekend € 306.474,--) en/of
- -
£ 185.070,-- (omgerekend € 301.073,--) en/of
- -
$ 210.000,-- (omgerekend € 239.561,--),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van dit/deze geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van voornoemde handelwijze een gewoonte gemaakt;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 15 april 2002 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 548.550,-- (omgerekend € 248.921,--) en/of
- -
£ 289.860,-- (omgerekend € 471.547,--) en/of
- -
SCP 140,-- (omgerekend € 227,--) en/of
- -
€ 150.000,-- en/of
- -
€ 438.000,-- en/of
- -
£ 198.390,-- (omgerekend € 306.474,--) en/of
- -
£ 185.070,-- (omgerekend € 301.073,--) en/of
- -
$ 210.000,-- (omgerekend € 239.561,--) ,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van dit/deze geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
en/of:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 15 april 2002 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en), bestaande uit:
- -
NLG 548.550,-- (omgerekend € 248.921,--) en/of
- -
£ 289.860,-- (omgerekend € 471.547,--) en/of
- -
SCP 140,-- (omgerekend € 227,--) en/of
- -
€ 150.000,-- en/of
- -
€ 438.000,-- en/of
- -
£ 198.390,-- (omgerekend € 306.474,--) en/of
- -
£ 185.070,-- (omgerekend € 301.073,--) en/of
- -
$ 210.000,-- (omgerekend € 239.561,--) ,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van dit/deze geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(artikel 420ter en/of 420bis en/of 420quater Wetboek van Strafrecht)
zaak Luxemburg (zie met name transactie 10 tot en met 15)
- 7.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2001 tot en met 25 oktober 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Barendrecht en/of (elders) in Nederland en/of te Engeland en/of Luxemburg (mede) leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9], [medeverdachte 10] en/of een of meer andere perso(o)n(en), de misdrijven waren:
- -
het opzettelijk plegen van valsheid in geschrift;
- -
het plegen van (gewoonte- en/of opzet- en/of schuld-)witwassen;
- -
(gewoonte) heling;
(art. 140 Wetboek van Strafrecht)
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Schram heeft gerequireerd tot:
- -
bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair en onder 7 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Gelijkheidsbeginsel
Namens verdachte is door zijn raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie weliswaar vrij is in zijn vervolgingsbeslissing, maar de vervolgingsbeslissingen met betrekking tot [persoon 1], [persoon 2], [medeverdachte 11] en (de omvang daarvan voor) [medeverdachte 6] getuigt van een selectieve verontwaardiging en visie op het dossier, die ten opzichte van verdachte als schending van het gelijkheidsbeginsel dient te worden gekwalificeerd. Dit moet aldus de verdediging, naar de rechtbank begrijpt, tot consequentie hebben primair dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging van verdachte en subsidiair strafvermindering.
Dit verweer wordt verworpen.
De summiere en slechts in algemene bewoordingen luidende onderbouwing kan de door de verdediging gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel niet dragen, terwijl concrete feiten en omstandigheden niet worden gesteld en evenmin anderszins zijn gebleken.
Diplomatieke status [medeverdachte 7]
Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie al dan niet opzettelijk en/of in strijd met de waarheid heeft aangegeven dat de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 7] is geëindigd omdat [medeverdachte 7] zich heeft beroepen op zijn diplomatieke status, terwijl hij wist of had kunnen weten dat [medeverdachte 7] was vrijgesproken. Eén en ander zou, aldus de raadsman, dienen te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering.
Dit verweer wordt verworpen.
Door de verdediging wordt onvoldoende onderbouwd en uit het onderzoek op de terechtzitting is ook niet gebleken dat, en zo ja, hoe, de officier van justitie, anders dan deze bij repliek aangeeft, eerder dan 25 oktober 2005 op de hoogte zou zijn geweest/gekomen van de concrete inhoud van het vonnis in de Engelse zaak tegen [medeverdachte 7]. Ditzelfde geldt voor de stelling dat de officier van justitie reeds in een vroegtijdig stadium op de hoogte zou zijn geweest van het feit dat de diplomatieke status van [medeverdachte 7] geen rol zou gaan spelen bij de afdoening van zijn zaak.
Wel staat vast dat de officier van justitie de rechtbank en daarmee ook de verdediging tijdens regiezittingen steeds op de hoogte heeft gehouden van de laatste ontwikkelingen omtrent de uitlevering van verdachte [medeverdachte 7], welke logischerwijs verband hield met de uiteindelijke afloop van zijn zaak.
Niet valt dan ook in te zien dat de officier van justitie een inbreuk heeft gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is
tekortgedaan.
Eén en ander behoeft dan ook niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Evenmin kan gezegd worden dat de officier van justitie onvoldoende navraag heeft gedaan naar de diplomatieke status van [medeverdachte 7] en daarmee zou hebben gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Niet is gebleken dat voor de officier van justitie enige aanleiding bestond te veronderstellen dat hij niet over de juiste informatie beschikte omtrent de diplomatieke status van [medeverdachte 7] of dat die status van invloed zou kunnen zijn op de afdoening van zijn zaak. Op de officier van justitie rustte dan ook niet de plicht meer onderzoek te doen naar de diplomatieke status van [medeverdachte 7] en de gevolgen daarvan dan hij heeft gedaan. Ook bewijsuitsluiting of strafvermindering zijn derhalve niet aan de orde.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
VRIJSPRAAK
Het onder 1 primair impliciet primair, 2 primair impliciet primair, 3 en onder 7 impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
TOELICHTING OP DE VRIJSPRAAK
Feit 1 bedrag 400.000 gulden
Ten aanzien van het onder het vierde gedachtestreepje genoemde bedrag van 400.000 gulden is onvoldoende komen vast te staan welke de herkomst is van dit op 1 november 2001 door [naam touroperator] naar Air Holland overgemaakte bedrag, zodat van dit onderdeel vrijspraak dient te volgen.
Feit 1 en 2 gewoonteheling
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat voor het oordeel dat sprake is van gewoonteheling doorslaggevend is de continuïteit in de herhaling van samenhangende op zich zelf staande helingshandelingen.
Anders dan de officier van justitie kennelijk heeft willen betogen zien de eerste 3 genoemde bedragen bij feit 1 ([naam touroperator]) en het bedrag genoemd in feit 2 (Contante Borg) niet op een reeks van op zich zelf staande helingshandelingen, maar gaat het hier om bedragen die onderdeel uitmaken van een groter van misdrijf afkomstig bedrag van 5 miljoen gulden (door medeverdachte [medeverdachte 1] in een tas in contanten gebracht naar Air Holland) en daarvan zijn afgesplitst (2.5 miljoen gulden is naar [persoon 2] gebracht terwijl 2.5 miljoen gulden in delen naar [naam touroperator] gegaan).
Van gewoonteheling is derhalve geen sprake.
Feit 3 valsheid in geschrift
Aan verdachte is ten laste gelegd (medeplegen van) valsheid in geschrift in de periode 01 mei 2001 tot 5 juni 2001 met betrekking tot:
- a.
een geldleningovereenkomst tussen [medeverdachte 11] als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam touroperator] (hierna: [naam touroperator]) en medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder van de [naam administratiekantoor] (hierna: [AK]) en/of
- b.
een (Franstalige ) investeringsovereenkomst (convention d’investissment) tussen medeverdachte [medeverdachte 1] als directeur van de vennootschap [vennotschap Luxemburg] en [medeverdachte 11] als directeur van [naam touroperator].
Uit de tekst van deze overeenkomsten in het strafdossier blijkt dat de investeringsovereenkomst is gedateerd 15 mei 2001 en de geldleningovereenkomst ongedateerd is.
Weliswaar meldt laatstgenoemde overeenkomst de datum 15 mei 2001 als start van de looptijd van 5 jaar en als datum waarop een bedrag van 493.000 gulden contant is ontvangen door verdachte, maar deze omstandigheden zijn op zich, bij gebreke van bewijsmiddelen die dit ondersteunen, onvoldoende om te concluderen dat de overeenkomst is gesloten op 15 mei 2001.
Aannemelijker is namelijk dat de overeenkomst is gesloten na de ten laste gelegde periode.
Zo blijkt uit het onderzoek op de terechtzitting dat [naam touroperator] op 30 en 31 mei 2001 € 500.000,= resectievelijk € 434.450,50 overmaakt naar [vennootschap Luxemburg] onder vermelding “deposit aircraft Air Holland”. Als grondslag voor deze betaling kan de hiervoor bedoelde investeringsovereenkomst worden gezien. Beide bedragen zijn op 8 juni 2001 teruggeboekt met de mededeling “account is closed”.
[naam touroperator] maakt vervolgens direct daarop, op 9 juni 2001, door middel van een telefonische overboeking het terug ontvangen bedrag over aan [AK] onder vermelding van “conform afspraak en overeenkomst”.
Toen de investeringsovereenkomst door de terugboeking feitelijk niet doorging ontstond er aanleiding een andere overeenkomst op te stellen, die als grondslag kon dienen voor de betaling van [naam touroperator] aan [AK] op 9 juni 2001. Die aanleiding doet zich voor op het moment dat duidelijk is dat het bedrag teruggeboekt wordt op de rekening van [naam touroperator], in casu op 8 juni 2001; van een eerder moment waarop dit duidelijk wordt blijkt niet.
Derhalve moet worden aangenomen dat de geldleningovereenkomst op z’n vroegst is gesloten op 8 juni 2001.
Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat een eventuele valsheid in geschrift met betrekking tot de geldleningovereenkomst in de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. Verdachte dient van dit onderdeel reeds hierom te worden vrijgesproken. Dit deel van het onder 3 ten laste gelegde behoeft voor het overige geen bespreking en beslissing meer.
Uit het onderzoek op de terechtzitting blijkt onvoldoende van betrokkenheid van verdachte bij de hem verweten valsheid in geschrift met betrekking tot de investeringsovereenkomst.
Verdachte dient derhalve van ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair,
- 2.
primair impliciet subsidiair, 4 primair, 5 primair, 6 primair en onder 7 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
- 1.
hij op tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot en met 1 november 2001 te Amsterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of in Luxemburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een geldbedrag, bestaande uit:
- -
NLG 2.500.000,-- en/of
- -
NLG 493.000,-- en/of
- -
NLG 440.742,-- en/of
heeft voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist(en), dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
- 2.
hij op tijdstip(pen) in de periode van 30 april 2001 tot en met 1 juni 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een geldbedrag, (te weten ongeveer 2.500.000 Nederlandse guldens), heeft voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2001 tot en met 30 augustus 2001 te Klarenbeek en/of Apeldoorn en/of Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en in Londen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) krachtens die gewoonte geldbedragen, te weten:
- -
NLG 5.000.000,--,-- en
- -
NLG 10.000.000,-- en
- -
NLG 2.500.000,-- en
- -
NLG 6.250.000,-- ,
voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) ten tijde van het voorhanden krijgen van die geldbedragen (telkens) wist(en), dat het door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5.
hij op tijdstip(pen) in de periode van 21 augustus 2001 tot en met 13 december 2001 te Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en in Luxemburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) krachtens die gewoonte geldbedragen, te weten :
- -
DM 2.850.730,-- en
- -
NLG 2.255.250-- en
- -
NLG 4.338.700,-- en
- -
DM 67.500,-- en
- -
CHF 674.010,--- en
- -
NLG 1.200.000,-- en
- -
£ 60.010,-- en
- -
NLG 1.734.280,-- en
- -
DM 152.010,-- en
- -
NLG 2.042.000,--- en
- -
DM 926.800,-- en
- -
$ 1.687.750,-- en
- -
DM 157.000,-- en
- -
$ 770.000,-- ,
voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) ten tijde van het voorhanden krijgen van die geldbedragen (telkens) wist(en), dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
6.
hij op tijdstip(pen) in de periode van 14 december 2001 tot en met 15 april 2002 te Rotterdam en/of Oude Meer (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) een voorwerp, te weten geldbedragen:
- -
NLG 548.550,-- (omgerekend € 248.921,--) en
- -
£ 289.860,-- en
- -
SCP 140,-- en
- -
€ 150.000,-- en
- -
€ 438.000,-- en
- -
£ 198.390,-- en
- -
£ 185.070,-- en
- -
$ 210.000,-- ,
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n), van voornoemde handelwijze een gewoonte gemaakt;
7.
hij op tijdstippen in de periode van 19 maart 2001 tot en met april 2002 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en in Engeland en in Luxemburg heeft deelgenomen, aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], de misdrijven waren:
- -
het plegen van (gewoonte- en/of opzet- en/of schuld-)witwassen;
- -
(gewoonte) heling.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
TOELICHTING OP EN BEWIJSOVERWEGINGEN BIJ DE BEWEZENVERKLARING
Stukken voorhouden
De raadsman heeft op de terechtzitting van 6 april 2006 en bij pleidooi een beroep gedaan op artikel 301, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Na een zeer uitvoerige inhoudelijke behandeling van de zaak, die zich over meerdere dagen heeft uitgestrekt heeft de voorzitter op de terechtzitting van 6 april 2006 verdachte, de raadsman van verdachte en de officier van justitie gevraagd of de stukken als voorgehouden konden worden beschouwd. Na bezwaar tegen deze gang van zaken door de raadsman van de verdachte heeft de voorzitter van de rechtbank de procespartijen medegedeeld dat de rechtbank ervan uitgaat dat de korte inhoud van de stukken mondeling is medegedeeld. De procespartijen zijn vervolgens tot twee maal toe in de gelegenheid gesteld aan te geven wat zij nog voorgehouden wensten te zien.
Door de geschetste gang van zaken is voldoende recht gedaan aan hetgeen in artikel 301, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is voorgeschreven. De behandeling van een megazaak als de onderhavige met een dossier zo’n tienduizend pagina’s zou op onaanvaardbare wijze kunnen worden gefrustreerd indien op meer letterlijke wijze inhoud zou moeten worden gegeven aan het bepaalde in artikel 301, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
BOB stukken
Namens verdachte is gesteld dat zich in het dossier uitgewerkte tap-, email-, en observatie verslagen bevinden die afkomstig zijn uit het Tongo-onderzoek, van welk onderzoek de resultaten aan het onderhavige dossier zijn toegevoegd. In het dossier ontbreken echter, aldus de raadsman, de machtigingen (bedoeld zal zijn machtigingen en/of bevelen) die de wettelijke grondslag vormen voor de gemaakte inbreuk op de privacy. Hierdoor is niet toetsbaar en controleerbaar of de inbreuk rechtmatig is geschied, als gevolg waarvan het ervoor dient te worden gehouden dat dit niet het geval is. De taps en e-mails mogen derhalve op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet voor het bewijs worden gebruikt. Ook de bewijsmiddelen die rechtsreeks dan wel in belangrijke mate het gevolg zijn van dit onrechtmatige handelen zouden op dezelfde grond van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De door de raadsman gestelde onrechtmatigheid van de e-mail- en telefoontaps alsmede de observaties is, voorzover hiervan al sprake zou zijn, begaan in het voorbereidend onderzoek inzake andere dan de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Op deze feiten is volgens vaste jurisprudentie, welke dateert van na de door de raadsman genoemde uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Lambert, artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing. Als gevolg hiervan is ook het niet voegen van de machtigingen en/of bevelen op zichzelf niet te beschouwen als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Voor zover de raadsman zijn verweer mede heeft willen baseren op de grondslag van de beginselen van een goede procesorde, zoals uit zijn dupliek zou kunnen worden afgeleid, slaagt zijn verweer evenmin. De officier van justitie heeft de raadsman van de verdachte op 27 april 2005 aangeboden de door de raadsman bedoelde stukken aangaande de aangewende bijzondere opsporingbevoegdheden ten parkette te komen inzien. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsman aangegeven dat hij zich hierin kon vinden. Nu de raadsman van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt brengen de beginselen van een goede procesorde met zich dat een en ander thans niet meer aan de officier van justitie kan worden tegengeworpen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Betekenis term “opbrengst”
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in deze zaak dient te bewijzen dat het geld “rechtstreeks van misdrijf afkomstig is”, hetgeen ziet op het bestanddeel opbrengst uit het niet ten laste gelegde tweede lid van de artikelen 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve dient, aldus de verdediging, reeds om deze reden vrijspraak van het onder 1, 2, 4 en 5 primair te volgen.
Dit standpunt berust op een verkeerde uitleg van het begrip “opbrengst”.
Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte handelingen met een door misdrijf verkregen goed, te weten geld. In taalkundige zin is dit geld de opbrengst, te weten datgene wat rechtstreeks is voortgebracht door het misdrijf.
Het bestanddeel “opbrengst” in het tweede lid van de artikelen 416 en 417bis van het wetboek van Strafrechtgoed betreft datgene wat is voortgebracht door middel van handelingen met het door misdrijf verkregen geld, derhalve niet de rechtstreekse opbrengst.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Criminele herkomst
Aan verdachte is - onder meer - tenlastegelegd dat hij in de periode van 1 mei 2001 tot en met 15 april 2002 een (groot) aantal geldbedragen heeft witgewassen. In de tenlastelegging is dit voor de periode tot 14 december 2001 omschreven als (gewoonte)heling, subsidiair schuldheling. Voor de periode nadien is dit in de tenlastelegging omschreven als (gewoonte)witwassen, subsidiair schuldwitwassen. Deze “knip” wordt veroorzaakt door de inwerkingtreding van de witwasbepalingen in titel XXXa van het Wetboek van Strafrecht op 14 december 2001.
De delictsomschrijvingen gebaseerd op de artikelen 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht (witwasbepalingen) bevatten het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”. Om tot een bewezenverklaring van dit bestanddeel te komen behoeft volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad 27 september 2005, NJ 2006, 473 en Hoge Raad 28 september 2004, LJN: AP2124) uit de bewijsmiddelen niet te kunnen worden afgeleid dat de desbetreffende geldbedragen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.
Een kleine drie maanden na voorlaatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad (20 december 2005, LJN: AU3951) zich (nogmaals) uitgelaten over een bewezenverklaring van de criminele herkomst van geldbedragen in witwaszaken. Dit keer in een zaak met feiten van voor 14 december 2001 die derhalve gebaseerd waren op de delictsomschrijving van opzetheling in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. In dezelfde lijn als hiervoor omschreven achtte de Hoge Raad in dit arrest een bewezenverklaring van het bestanddeel van de delictsomschrijving van heling “door misdrijf verkregen goed” welke in geen enkel opzicht verwijst naar door wie, wanneer en waar een misdrijf concreet zou zijn begaan, toereikend gemotiveerd.
Hieruit volgt dat voor bewezenverklaring van “witwasfeiten” op welke delictsomschrijving deze feiten dan ook zijn toegesneden is vereist dat vast komt te staan dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben, maar dat daarbij - kort gezegd - niet van een nauwkeurig aangeduid misdrijf behoeft te blijken.
Gelet op de aangehaalde jurisprudentie alsmede op de verwantschap, gelijke strekking en soortgelijke achtergrond, van de witwasbepalingen enerzijds en de helingsbepalingen (in witwaszaken) anderzijds, zoals één en ander ook blijkt uit de wetsgeschiedenis van titel XXXa van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 1999-2000, 22 159, nr. 3), is aan genoemd vereiste voldaan indien uit de bewijsmiddelen kan volgen dat het in de gegeven omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat op basis van door [medeverdachte 3] aan verdachte verstrekte informatie over de herkomst van de in het geding zijnde gelden, alsmede op grond van externe gegevens afkomstig uit door haar bij pleidooi genoemde onderzoeken naar contante geldstromen van Nederland naar Suriname het aannemelijk is dat de gelden rechtstreeks zijn gegenereerd uit cambio’s dan wel afkomstig zijn uit de verkoop van belangen in cambio’s.
Dit verweer wordt verworpen.
De verdediging beroept zich mede op externe onderzoeken naar cambio’s, doch dit betreffen onderzoeken uit 2005, derhalve van geruime tijd na de ten laste gelegde feiten. Niet is gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat verdachte destijds onderzoek heeft gedaan naar omstandigheden die in genoemde onderzoeken zijn onderzocht.
Gegeven de veelheid van feiten en omstandigheden, zoals hierna weergegeven, had het op de weg gelegen van verdachte, die de geldstromen op zich niet heeft betwist, om ten tijde van de ten laste gelegde periode bestaande, controleerbare gegevens te verschaffen met betrekking tot de herkomst van de gelden en de investeerder die de gelden ter beschikking stelde.
Uit het onderzoek op de terechtzitting blijkt van de navolgende feiten en omstandigheden, op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel komt dat het niet anders kan zijn dan dat de in het geding zijnde geldbedragen een criminele herkomst hebben.
- -
Het te investeren vermogen betrof - in diverse valuta’s - vele tientallen miljoenen guldens contant geld veelal in kleine coupures;
- -
Waarvoor de daadwerkelijke investeerder - anders dan andere investeerders c.q. geldschieters betrokken bij Air Holland - geen enkele zekerheid heeft verkregen of afspraken heeft gemaakt over terugbetaling;
- -
De vele tientallen miljoenen guldens vanuit Nederland - na ontvangst van de
investeerder - op een ongebruikelijke en risicovolle wijze in sport- en plastic tassen met de auto (verstopt onder de achterbank) naar het buitenland zijn gebracht en daar (onder meer in de parkeergarage van een hotel) zijn overgedragen aan buitenlandse tussenpersonen;
- -
De tussenpersonen voor hun geringe diensten (in relatie tot de grote hoeveelheid geld) hoge percentages provisie ontvingen, in sommige gevallen oplopend tot miljoenen guldens;
- -
Die tientallen miljoenen guldens contant geld veelal binnen enige dagen - na storting bij wisselkantoren en/of buitenlandse banken - met gebruikmaking van rechtspersonen gevestigd op de Britse Maagdeneilanden, in Luxemburg en Engeland, door de tussenpersonen via (buitenlandse) bankrekeningen (giraal) op de bankrekening(en) van Nederlandse rechtsperso(o)n(en) terugkwamen;
- -
De herkomst en omvang van het vermogen van de daadwerkelijke investeerder (de begunstigde) op geen enkele wijze uit enig register dan wel andere openbare bron (met bescheiden) te controleren viel;
- -
de (daadwerkelijke) investeerder ook overigens geen enkele in het normale zakelijke verkeer gebruikelijke houvast bood die een legale herkomst (en reguliere opbouw) van een dergelijk omvangrijk vermogen zou kunnen verklaren;
- -
Over de herkomst van het zeer aanzienlijke vermogen van de daadwerkelijke investeerder daarentegen wisselende verhalen de ronde deden (te weten cambio’s, dan wel juwelen- en goudhandel, im- en export handel, drankwinkels in Suriname, onroerend goedprojecten in Suriname en horeca);
- -
Een verdachte onder bedreiging van een pistool verzocht is zijn medewerking te verlenen aan het transport van 5 miljoen gulden naar Air Holland;
- -
De investeerder nadat in Engeland door de Engelse autoriteiten een bedrag van ruim 6 miljoen gulden in beslag was genomen, anders dan gebruikelijk bij zo’n groot bedrag geen enkele poging ondernomen heeft om zijn geld (direct weer) terug te krijgen;
- -
Verdachten in woord en geschrift in gecodeerde taal over het geld spraken, waarbij soms zelfs de opdracht werd gegeven de tekst (van een e-mail) na lezing te vernietigen.
Wetenschap
Uit het voorgaande volgt dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben. Voor een bewezenverklaring is voorts van belang dat vast komt te staan dat verdachte wist, de aanmerkelijk kans aanvaardde, ofwel redelijkerwijs moest vermoeden dat de (afzonderlijke) geldbedragen deze criminele herkomst hadden. In het algemeen en voor de afzonderlijke feiten wordt hieromtrent het volgende overwogen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
Algemeen
Nadat verdachte op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 6] medio 2001 bij Air Holland is komen werken, bleek al snel dat er onvoldoende geld aanwezig was om Air Holland “in de lucht te houden”. Verdachte is, nadat hij eerst een business plan voor Air Holland heeft geschreven, daarom op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 6] op zoek gegaan naar nieuwe investeerders. Via zijn adviesbedrijf [naam adviesbedrijf] leert verdachte begin 2001 [medeverdachte 3] kennen, die spoedig na het eerste contact, aangeeft te willen investeren in Air Holland. [medeverdachte 3], afkomstig uit Suriname, zou interesse hebben in (het opzetten van) vluchten op Suriname. Nadat verdachte [medeverdachte 3] heeft medegedeeld, dat er op zeer korte termijn een bedrag van 5 miljoen gulden nodig is om Air Holland voort te zetten, verklaart [medeverdachte 3] zich direct bereid dit bedrag op tafel te leggen. Hij beschikte over 5 miljoen gulden in contanten. Het geld was zo, verneemt verdachte van [medeverdachte 3], gedurende 7 jaar vooral verdiend, met de winst uit wisselkantoren (cambio’s) in Suriname dan wel de verkoop van zijn belangen in die cambio’s en de “im- en exportbusiness”. Van directe contacten van [medeverdachte 3] ([persoon 3]) verneemt verdachte kort daarop ook andere herkomsten van het vermogen, te weten juwelen en goudhandel, drankwinkels in Suriname, onroerend goed projecten en horeca. Een contant bedrag van 5 miljoen vond verdachte, zo verklaart hij op de terechtzitting geen alledaagse aangelegenheid. Dat weerhoudt verdachte, volgens zijn verklaring op de terechtzitting er vervolgens echter niet van gedurende de tenlastegelegde periode van nog geen jaar vervolgens ruim 60 miljoen gulden contant geld (in diverse valuta’s) voor [medeverdachte 3] via buitenlandse tussenpersonen, bankrekeningen en vennootschappen in Nederland te investeren in onder meer Air Holland.
Feiten 1 en 2 [naam touroperator] en Contante Borg
Nadat [medeverdachte 3] zich in het voorjaar van 2001 bereid had verklaard in Air Holland te willen investeren, heeft verdachte op 30 april 2001 5 miljoen gulden contant geld van [medeverdachte 3] ontvangen. Het geld, bestaande uit diverse valuta’s in wisselende coupures, werd hem verpakt in een sporttas op kantoor van Air Holland overhandigd door medeverdachte [medeverdachte 1]. Een investering in contanten vond verdachte geen gebruikelijke gang van zaken, zo verklaarde hij op de terechtzitting. Desalniettemin heeft verdachte voor de herkomst van het (contante) vermogen van [medeverdachte 3] volstaan met de eigen opgave van [medeverdachte 3], het cambio verhaal en (later) een oppervlakkige navraag gedaan bij een kennis uit de luchtvaartwereld. Op het ontvangstbewijs dat verdachte moest tekenen stond onderaan vermeld [vennootschap Luxemburg] Welk bedrijf dat was heeft verdachte ook niet bij medeverdachte [medeverdachte 1] nagevraagd noch heeft hij op andere wijze informatie daarover ingewonnen. Een groot gedeelte van het contante geld, 2.5 miljoen gulden, is aan [medeverdachte 11] verstrekt die het na zogenaamde sealback stortingen via zijn bedrijf giraal heeft laten terugkeren naar een rechtspersoon van [medeverdachte 3]. Ook daarmee was verdachte bekend. Hij heeft er voor gezorgd dat [medeverdachte 11] voor deze weinig bewerkelijke handeling een vergoeding van honderduizend gulden heeft ontvangen. Het was zeer ongewoon dat [medeverdachte 3], anders dan gebruikelijk in de zakenwereld voor het gedeelte van het contante geld dat hij in Air Holland had geïnvesteerd (2.5 miljoen gulden) geen enkele zekerheid heeft verlangd. Temeer nu dat bedrag is aangewend om een andere geldschieter, die wel zekerheid verlangde voor een overbruggingskrediet in Air Holland, te voorzien van een contante borg. Verdachte heeft die 2.5 miljoen gulden in enveloppen gedaan en aan medeverdachte [medeverdachte 6] overhandigd, die het aan de geldschieter heeft verstrekt waarna het giraal is gemaakt door een overboeking door de geldschieter (van 2.5 miljoen gulden) aan Air Holland.
Feit 4 Verenigd Koninkrijk
Vanaf juni tot begin augustus 2001 heeft verdachte enkele tientallen miljoenen (hij schat tussen de 25 à 30 miljoen) guldens contant geld naar Engeland vervoerd. Teneinde de risico’s van diefstal of een ripdeal te voorkomen verborg verdachte het geld onder de achterbank van zijn auto en boekte zo, soms vergezeld van zijn (zichtbaar)zwangere vriendin, de overtocht naar Engeland. Het geld had hij dan kort daarvoor op het kantoor van [medeverdachte 3] of in het Hilton, verpakt in plastic tassen, contant in ontvangst genomen. Het contante geld werd in Londen overgedragen aan een tussenpersoon ( [medeverdachte 7]), die het geld vervolgens na storting op een wisselkantoor, via bankrekeningen op naam van zijn vennootschap gevestigd op de Maagdeneilanden, terugboekte naar Nederland. Voor deze bemoeienis ontving [medeverdachte 7] (mede via een investering in een van zijn bedrijven) enkele miljoenen guldens aan provisie. Ondanks deze tijdrovende, risicovolle en kostbare wijze van het giraal maken van het geld, die een sterk “verdampende” werking had voor het vermogen van [medeverdachte 3], verklaart verdachte op de terechtzitting dat de gedachte om het geld gewoon in Nederland naar een bank te brengen “niet in hem op is gekomen”. Het geld dat verdachte voor [medeverdachte 3] naar Engeland vervoerde kwam voorts slechts gedeeltelijk ten goede aan Air Holland. [medeverdachte 3] liet ook geld overboeken naar zijn vennootschappen teneinde (voor hemzelf en zijn naaste familie) investeringen in onroerend goed te doen. Ook daar verbond verdachte, werkzaam in de directie van Air Holland, voor zichzelf geen consequenties aan. Na de arrestatie van de tussenpersonen ([persoon 4] en [medeverdachte 7]) en de inbeslagname door de Engelse autoriteiten van een bedrag van ruim 6 miljoen gulden is de Engeland route gestaakt.
Feiten 5 en 6 Luxemburg
Nadat de Engeland-route noodgedwongen moest worden gestaakt, heeft verdachte spoorslags gezocht naar een nieuwe route om het contante geld van [medeverdachte 3] giraal te maken. Na een tip van zijn mededirecteur bij Air Holland komt verdachte bij een nieuwe tussenpersoon ([medeverdachte 10]) in Luxemburg terecht. Met medeverdachte [medeverdachte 1] is verdachte vervolgens naar Luxemburg gereden om de mogelijkheden te bespreken. Nadat met die nieuwe tussenpersoon afspraken zijn gemaakt over provisie en werkwijze hervat verdachte de geldtransporten. Onder aftrek van een provisie van rond de 5 procent stort de tussenpersoon, na ontvangst van het contante geld in onder meer de parkeergarage van Hotel Royal in Luxemburg-stad, het geld op een bankrekening van een Luxemburgse vennootschap. De vennootschap boekt het geld dan vervolgens over naar een Nederlandse vennootschap en zo is het geld weer giraal gemaakt. Ook de opvolgend tussenpersoon ([medeverdachte 8]) gebruikt zo’n constructie. Op deze manier brengt verdachte in diverse valuta’s zo’n 30 miljoen gulden contant geld naar Luxemburg. Voor het gedeelte dat daarvan bij Air Holland terecht komt (zo’n 9.5 miljoen) ontvangt [medeverdachte 3] uiteindelijk (net zo min overigens als bij de Engeland transporten) geen enkele zekerheid.
Gelet op deze omstandigheden en hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de criminele herkomst van het geld, heeft verdachte door aldus te handelen (telkens) willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het betreffende geld van misdrijf afkomstig was.
Criminele organisatie
Uit het onderzoek op de terechtzitting is onvoldoende gebleken dat verdachte (mede) leiding heeft gegeven aan - kort gezegd - een criminele organisatie, zoals ten laste is gelegd.
Wel is gebleken dat hij heeft deelgenomen aan een dergelijke organisatie.
Verdachte heeft immers in de periode van 19 maart 2001 tot en met april 2002 samen met anderen een intensief samenwerkingsverband gevormd dat was gericht op het witwassen van vele miljoenen.
Aannemelijk is dat dit samenwerkingsverband heeft geduurd gedurende de periode dat de bewezen verklaarde feiten hebben plaats gevonden.
De door de officier van justitie in zijn requisitoir genoemde omstandigheden, die zijns inziens wijzen op een voortduren van de criminele organisatie tot in 2004, zijn eerder te zien als incidenten dan als onderdeel van een gestructureerd samenwerkingsverband.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1 primair impliciet subsidiair.
Medeplegen van opzetheling.
2 primair impliciet subsidiair.
Medeplegen van opzetheling.
4 primair.
Medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling.
5 primair.
Medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling.
6 primair.
Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
7 impliciet subsidiair.
Deelname aan een organisatie die tot het oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim 1 jaar, samen met anderen, in een georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan het witwassen van vele miljoenen guldens en hiervan - op enig moment- een gewoonte gemaakt. Verdachte had binnen de organisatie een belangrijke rol. Hij was degene die de vele miljoenen aan contant geld naar het buitenland vervoerde, was degene die contact onderhield met de buitenlandse tussenpersonen, hen telefonisch en per email instrueerde met betrekking tot het verdere girale traject dat het geld vervolgens diende te volgen en opende samen met een medeverdachte in Luxemburg rekeningen waarop de gelden konden worden gestort. Ook was hij de bedenker van de “kerstboom-constructie” van vennootschappen die werden gebruikt om de daadwerkelijke eigenaar van de criminele miljoenen, [medeverdachte 3] buiten beeld te houden. Verdachte was de schakel tussen deze “investeerder” en Air Holland.
Zijn leidinggevende positie van financieel directeur binnen Air Holland maakte hem, mede gelet op zijn opleiding, ervaring en cognitieve en sociale vaardigheden tot een sterke schakel tussen de “boven- en onderwereld” en aldus tot een onmisbare speler binnen de criminele organisatie.
Verdachte heeft door zijn handelen er aan bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Op feiten als bewezen verklaard kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Uit het onderzoek op de terechtzitting blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en justitie wegens verdenking van verzekeringsfraude. Blijkens het op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 3 februari 2006 heeft deze verdenking uit 1998 medio 2003 geresulteerd in een onherroepelijke veroordeling wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Gelet op het tijdstip van deze veroordeling is het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van Strafrecht van toepassing.
Kennis is genomen van het voorlichtingsrapport d.d. 31 maart 2005 dat Reclassering Nederland over verdachte heeft uitgebracht en van een schrijven d.d. 8 november 2006 van de psycholoog bij wie verdachte onder behandeling is, betreffende de psychische klachten van verdachte. De inhoud van deze stukken geven geen aanleiding verdachte minder detentiegeschikt te achten.
Een deel van de voorgenomen gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd als stimulans voor verdachte om zich in de toekomst niet opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
6.250.500,-- gulden, zoals vermeld op de kopie van de lijst van in beslag genomen voorwerpen (bijlage B1) met nummer 1A en 1B worden verbeurd verklaard.
Het bewezenverklaarde onder 4 genoemde is met betrekking tot de 6.250.500,-- gulden begaan en degene aan wie dit toebehoorde was bekend met het gebruik in verband met dat feit.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
BESLISSING
De rechtbank:
- -
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair impliciet primair, 2 primair impliciet primair, 3 en onder 7 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- -
verklaart bewezen, dat de verdachte het de onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair, 4 primair, 5 primair, 6 primair en onder 7 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- -
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- -
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
- -
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 36 (zesendertig) maanden
- -
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- -
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- -
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- -
verklaart verbeurd: 1A 6.204. 000--gulden;
1B 46.500,--gulden;
- -
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bezuijen, voorzitter,
en mrs. Reekum en Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2006.