Dit artikel is gewijzigd bij de inwerkingtreding van de Wet van 22 februari 2017, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2017, 82, op 1 januari 2020 (zie Stb. 2019, 507). Daardoor is in artikel 432, eerste lid, onder d, ‘artikel 588a’ vervangen door: artikel 36g.
HR, 29-03-2022, nr. 20/03452
ECLI:NL:HR:2022:465
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2022
- Zaaknummer
20/03452
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:465, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:116
ECLI:NL:PHR:2022:116, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:465
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal, art. 310 Sr. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 588.2 (oud) Sv. Moet dagvaarding in h.b. worden betekend bij asielzoekerscentrum in Rennes (Frankrijk), nu verdachte bij haar verhoor door politie heeft opgegeven daar met haar kinderen te wonen (zonder concreet adres te noemen)? HR: art. 81.1 RO. CAG gaat in op ontvankelijkheid cassatieberoep.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03452
Datum 29 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018, nummer 21-005184-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Conclusie 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Betekening dagvaarding in hoger beroep. Had een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep moeten worden verzonden naar een door de verdachte in het verhoor bij de politie genoemd verblijfadres in het buitenland? Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03452
Zitting 8 februari 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 17 april 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 14 september 2016 waarbij de verdachte wegens ‘diefstal’ is veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr..
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Voorafgaand aan de bespreking van het middel vraagt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep de aandacht. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden het volgende in:
(i) Op 26 augustus 2016 heeft de verdachte in haar verhoor bij de politie verklaard dat zij op dat moment woonachtig is in Frankrijk. In haar verhoor op 28 augustus 2016 heeft de verdachte verklaard dat zij in Frankrijk, in een asielzoekerscentrum in Rennes woont. Een concreet adres wordt in beide verhoren niet genoemd
(ii) Op 14 september 2016 is de verdachte door de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland veroordeeld.
(iii) Op 28 september 2016 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 14 september 2016. In de schriftelijke bijzondere volmacht verklaart de raadsman van verdachte dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen.
(iv) Op 1 maart 2018 is een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep ter griffie van de Rechtbank Midden-Nederland uitgereikt aan een griffier van die rechtbank, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
(v) De dagvaarding in hoger beroep is voorts op 5 maart 2018 door de Interdepartementale post- en koeriersdienst (I.P.K.D.) ontvangen ter betekening. Uit een brief van het I.P.K.D., gericht aan de officier van justitie, blijkt dat het niet mogelijk was om een bezorgpoging te ondernemen. En dat de uitreiking niet is gelukt, omdat het opgegeven adres een politiebureau betreft.
(vi) Uit de Informatiestaten SKDB-persoon van 28 februari 2018, 3 april 2018 en 16 april 2018 volgt dat het BRP adres van de verdachte sinds 9 oktober 2013 de status ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’ heeft. Voorts blijkt uit deze informatiestaten dat het laatst opgegeven verblijfsadres sinds 12 januari 2018 het adres aan de Schiedamseweg 400, 3025 AT te Rotterdam betreft.
(vii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2018 houdt in dat de verdachte niet verschenen. Mr. A.J.M. Bommer, de raadsman van de verdachte, is terechtzitting verschenen en heeft verklaard niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
(viii) Bij arrest van 17 april 2018 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken.
4. Art. 432 Sv luidt voor zover van belang als volgt:1.
1. Het beroep in cassatie moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
d. de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte hoger beroep is ingesteld, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 36g en in hoger beroep geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of arrest de verdachte bekend is.’
5. De oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2018 is niet in persoon betekend. Uit de stukken van het geding blijkt naar het mij voorkomt ook niet dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag van de terechtzitting in hoger beroep de verdachte tevoren bekend was. De dagvaarding in hoger beroep is ook niet binnen zes weken nadat door de verdachte hoger beroep is ingesteld aan haar betekend met inachtneming van (toen nog) artikel 588a Sv. In het dossier bevinden zich voorts aktes van uitreiking die betrekking hebben op de betekening van een verstekmededeling van het gewezen arrest. Uit die aktes blijkt evenwel niet van betekening in persoon. Ook anderszins blijkt uit de stukken van het geding niet van een omstandigheid die meebrengt dat het cassatieberoep tardief is ingesteld. Al met al meen ik dat het ingestelde cassatieberoep ontvankelijk is.
6. Het middel bevat de klacht dat uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep niet blijkt dat de dagvaarding in hoger beroep is betekend op het door de verdachte bij haar verhoor bij de politie op 26 en 28 augustus 2016 genoemde asielzoekerscentrum te Rennes in Frankrijk alwaar zij heeft verklaard met haar kinderen te wonen. Hoewel in het proces-verbaal van de politie geen adres van het asielzoekerscentrum in Rennes is vermeld had daarnaar volgens de steller van het middel een onderzoek moeten worden ingesteld en had de dagvaarding in hoger beroep aan dat adres moeten worden betekend. Nu een en ander achterwege is gebleven had het hof de dagvaarding in hoger beroep nietig moeten verklaren. Voorts zou uit het dossier niet blijken dat de verdachte het adres Schiedamseweg 400, 3025AT Rotterdam heeft opgegeven als haar woon- of verblijfplaats. Het is, aldus de steller van het middel, het adres van het politiebureau West te Rotterdam.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2018 houdt niets in waaruit kan volgen dat de niet gemachtigde raadsman de gelegenheid heeft gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij die gelegenheid niet heeft gehad. Dat betekent dat in cassatie kan worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding.2.
8. Artikel 588 (oud) Sv luidde ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep als volgt:3.
‘1. De uitreiking geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde, dan wel,
3°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend.
2. De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.
3. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.
b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mededeling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon;
c. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de mededeling teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. Het openbaar ministerie zendt alsdan een afschrift van de mededeling onverwijld toe aan dat adres, van welk feit aantekening wordt gedaan op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel 589.
4. In het belang van een goede uitvoering van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.’
9. In HR 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:27, NJ 2017/44 heeft Uw Raad aan A-G Aben verzocht aanvullend te concluderen over de vraag of het hof - oordelend over de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding – had moeten onderzoeken of de verdachte bij de gemeente een adres in het buitenland heeft opgegeven ingeval de gemeentelijke basisadministratie vermeldt dat de betrokkene is vertrokken naar een met name genoemd land zonder dat daarbij in die basisadministratie buitenlandse adresgegevens zijn geregistreerd. Aben beantwoordde deze vraag bevestigend. Nu in de betreffende zaak ID-staten SKDB bij het kopje ‘Laatst opgegeven woon- of verblijfplaats’ vermeldden ‘Datum registratie 05-05-2013, Land Groot-Brittannië’, maar de registratie ‘Land Groot-Brittannië’ niet was opgenomen in GBA of BRP had het hof naar zijn oordeel evenwel van nader onderzoek kunnen afzien. Uw Raad overwoog als volgt:
‘2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend.
2.2.1. In HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0616, NJ 2010/198 is beslist dat wanneer volgens opgave van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (= GBA) - thans basisregistratie personen (= BRP) - de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag is gedaan of hij bij zijn vertrek de voor de uitreiking van de gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
Dit moet - thans - aldus worden verstaan dat ingeval de ten name van de verdachte gestelde Informatiestaat Strafrechtsketendatabank-persoon (= Informatiestaat SKDB-persoon) in de rubriek "huidig BRP-adres" een aanknopingspunt bevat voor het vermoeden dat de verdachte een woon- of verblijfplaats in het buitenland heeft, navraag moet worden gedaan of zijn adresgegevens zijn geadministreerd in de databank Registratie Niet-Ingezetenen (= RNI).
2.2.2. Het middel berust op de opvatting dat bovenstaande verplichting tot het doen van navraag ook geldt indien in de Informatiestaat SKDB-persoon in een andere rubriek, te weten de rubriek "laatst opgegeven woon- of verblijfplaats", waarmee wordt gedoeld op het laatste bij de identiteitsvaststelling door de verdachte opgegeven adres, weliswaar een buitenland is vermeld doch niet een adres, zoals in dit geval de registratie: Groot-Brittannië. Die opvatting is echter onjuist.’
10. Anders dan in de zaak die aanleiding gaf tot voormeld arrest van 10 januari 2017 volgt in de onderhavige zaak uit de rubriek ‘Laatst opgegeven woon- of verblijfplaats’ in de Informatiestaten SKDB-persoon dat de verdachte kennelijk op 12 januari 2018 het adres aan de Schiedamseweg 400 in Rotterdam heeft opgegeven. Ik merk op dat uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken niet valt af te leiden dat de verdachte in de onderhavige zaak dat adres heeft opgegeven. Uit deze informatiestaten volgt voorts dat het BRP adres van de verdachte sinds 9 oktober 2013 de status ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’ heeft. Dat brengt mee dat de verplichting tot het inwinnen van informatie die door Uw Raad in het betreffende arrest aanvaard is in de onderhavige zaak niet aan de orde is.4.
11. Dat de verdachte in Frankrijk woont, in een asielzoekerscentrum te Rennes, kan worden afgeleid uit verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Een concreet adres heeft de verdachte evenwel niet genoemd. Daarmee doet zich naar het mij voorkomt niet de situatie voor dat van de geadresseerde ‘de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is’ (art. 588, tweede lid, (oud) Sv). Het ligt naar het mij voorkomt ook niet in de rede in een geval als het onderhavige een verplichting aan te nemen om te achterhalen waar het asielzoekerscentrum te Rennes gevestigd is. Ik neem daarbij in aanmerking dat de toepassing van de betekeningsregeling bij heldere regels gebaat is. Uit verhoren of andere bronnen kunnen verschillende soorten gegevens betreffende een verblijfplaats in het buitenland volgen die met meer of minder inspanningen van de zijde van politie en justitie mogelijk tot het bekend worden van een concreet adres kunnen leiden (verblijven in een vakantiehuis, logeren bij een tante, een kamer bij een werkgever). Het is lastig een grens te trekken welke informatie wel en welke niet tot nader onderzoek verplicht. Dat risico doet zich bij de rechtsregel die Uw Raad in het arrest van 10 januari 2017 formuleerde niet voor. Daarbij sluit die regel rechtstreeks aan bij het voorschrift dat betekend dient te worden aan een adres dat (bij de instanties die bij de betekening zijn betrokken) bekend is. Ik wijs er (ten overvloede) ook op dat niet blijkt dat de verdachte het adres dat zij in 2016 heeft opgegeven nadien (bij het instellen van hoger beroep) heeft geconcretiseerd of vervangen door een ander adres dat als haar woon- of verblijfplaats kan gelden. In de schriftelijke bijzondere volmacht heeft de raadsman vermeld dat als adres van verdachte ‘kan gelden het bovenvermelde adres’ (dat is zijn kantooradres).
12. Dat brengt mee dat het middel faalt voor zover wordt geklaagd dat de dagvaarding in hoger beroep had moeten worden betekend op het adres van het asielzoekerscentrum in Rennes en dat het hof de dagvaarding in hoger beroep op die grond nietig had moeten verklaren.5.
13. Inzake de klacht dat de verdachte het adres Schiedamseweg 400, 3025AT Rotterdam niet heeft opgegeven als haar woon- of verblijfplaats, merk ik op dat het hof dat adres ook niet als zodanig heeft aangemerkt. Het hof stelt in het bestreden arrest vast dat de verdachte ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande’ is. Ook in het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep is vermeld dat de verdachte ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande’ is. Voor zover de steller van het middel erover klaagt dat de dagvaarding in hoger beroep naar dat adres is gezonden, merk ik op dat in cassatie slechts kan worden geklaagd over schending van het recht of verzuim van vormen door de rechter die de bestreden beslissing gewezen heeft (art. 79 RO).6.Daarbij meen ik dat de omstandigheid dat op het adres Schiedamseweg 400 een politiebureau gevestigd is, niet meebrengt dat de verdachte het niet als woon- of verblijfplaats heeft kunnen opgeven. In zoverre onverplicht een afschrift naar genoemd adres is gezonden, meen ik voorts dat verdachte daardoor niet in strafvorderlijke belangen wordt geschaad.
14. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering..
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2022
Zie HR 2 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2446, rov 3.2. Vgl. ook HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8360, NJ 2007/339, rov. 4.4 alsmede HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1453.
Met ingang van 1 januari 2020 is dit artikel vervallen en vervangen door 36e Sv. Zie de Wet van 22 februari 2017, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2017, 82.
Zie in dezelfde zin A-G Hofstee in de conclusie voor HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:161 (art. 81 RO), randnummer 7, onder verwijzing naar HR 8 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1649, NJ 2006/160 en zijn conclusie voor HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1157 (zie randnummer 5).
Ik teken daarbij aan dat de dagvaarding niet op de voet van art. 450, vijfde lid, Sv aan de gemachtigde is betekend. Wel doet zich het geval voor van een verstekberechting nadat de dagvaarding ter griffie is uitgereikt ‘om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is’. Over het niet naleven van de in HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190, NJ 2018/323 m.nt. Kooijmans, rov. 2.6. geformuleerde en in HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2048, NJ 2018/445 herhaalde regel wordt in cassatie evenwel niet geklaagd. Ik merk daarbij nog op dat uit de stukken wel blijkt van een schriftelijke mededeling aan de raadsman d.d. 28 februari 2018 dat de strafzaak op dinsdag 17 april 2018 te 11.40 uur zal worden behandeld ter terechtzitting van het hof, en dat de raadsman – niet uitdrukkelijk gemachtigd - bij die zitting aanwezig was.
Zie onder meer A.J.A. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 9e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p.12..