Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-03-2020, nr. 200.269.715/01
ECLI:NL:GHARL:2020:2459
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
200.269.715/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:2459, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑03‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Ouders kunnen niet voor hun kindje zorgen. Het hof bekrachtigt de uithuisplaatsing en legt in duidelijke taal uit waarom de ouders niet goed genoeg voor hun kindje kunnen zorgen. Ook niet met hulp.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.715/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 193350)
beschikking van 17 maart 2020
in de zaak van:
[verzoekster] en [verzoeker],
wonende te [A] ,verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.H. Jansen te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
1. 1. Het verloop van de procedure bij de rechtbank
In de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 augustus 2019 (zaaknummer hierboven) staat hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 november 2019;
- een journaalbericht van mr. Jansen van 10 december 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 9 januari 2020;
- een journaalbericht van mr. Jansen van 17 februari 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling was op de zitting van 27 februari 2020. Bij de zitting waren de ouders en hun advocaat aanwezig. Van de raad was dhr. [B] en van de GI waren dhr. [C] en mevr. [D] op de zitting. Dhr. [B] heeft een notitie van de jurist van de raad en een verslag van [E] aan het hof gegeven. Iedereen heeft tijd gekregen om deze notitie en het verslag te lezen en daarna is het hof verder gegaan met de zitting.
3. Wat staat er vast
3.1
Uit het huwelijk van de ouders is [in] 2018 geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De raad heeft bij verzoekschrift van 23 juli 2019 gevraagd om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van 12 maanden en om de GI te machtigen haar uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij de beschikking van 23 augustus 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 augustus 2019 tot 23 augustus 2020. Voor diezelfde periode heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.3
[de minderjarige] woont sinds 17 oktober 2019 in een pleeggezin.
De ouders hebben uit eerdere relaties nog meer kinderen. De vader heeft nog twee kinderen: [F] en [G] , die inmiddels meerderjarig zijn. Zij zijn in 2002 uit huis geplaatst. De moeder heeft ook nog twee kinderen: [H] en [I] , die nu elf jaar bij hun pleegouders wonen. Sinds 30 oktober 2012 heeft de GI de voogdij over [H] en [I] .
4. Waar gaat het over
4.1
De ouders zijn het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 23 augustus 2019 waarbij machtiging is verleend om [de minderjarige] tot 23 augustus 2020 uit huis te plaatsen. Zij vragen het hof om deze beschikking op dit punt te vernietigen en het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te geven alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en vraagt het hof de beschikking van de kinderrechter niet te veranderen. Ook de GI vindt dat de beschikking van de kinderrechter zo moet blijven.
5. De motivering van de beslissing
Wat staat in de wet
5.1
Volgens artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Volgens lid 2 kan ook de raad een dergelijk verzoek indienen.
Wat vinden de ouders
5.2
De ouders vinden dat zij nog een kans moeten krijgen om [de minderjarige] thuis te verzorgen en op te voeden. Zij willen dit met ambulante hulp doen. [J] zou die ambulante hulp kunnen geven, in eerste instantie drie maal per dag zo geven de ouders aan. De ouders hebben hun relatie weer hersteld. De vader heeft een EMDR-behandeling gehad en is nu niet meer agressief. De ouders kunnen nu met elkaar praten als er wat is en maken geen ruzie meer.
Wat vinden de raad en de GI
5.3
De raad vindt dat [de minderjarige] niet terug naar de ouders kan en in het pleeggezin moet blijven. De ouders kunnen [de minderjarige] niet verzorgen en opvoeden. Niet omdat ze het niet willen, maar omdat ze het niet goed genoeg alleen kunnen. Ze begrijpen niet goed wat de zorgen voor [de minderjarige] zijn en kunnen wat hen wordt geleerd niet daarna ook (blijven) doen. De GI denkt er hetzelfde over als de raad.
Wat vindt het hof
5.4
Het hof heeft alle stukken gelezen en geluisterd naar wat iedereen op de zitting heeft gezegd. Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Ook het hof vindt dat [de minderjarige] niet bij de ouders kan wonen. Hieronder schrijft het hof op waar het hof bij deze beslissing vooral op heeft gelet:
- -
Beide ouders hebben een verstandelijke beperking. Daardoor hebben ze moeite om dingen te begrijpen, te leren, te onthouden en voor zichzelf en anderen te zorgen.
- -
Voor zichzelf zorgen lukte bijvoorbeeld niet goed in het huishouden. Bij de vader was het zo vies dat schoonmakers er niet naar binnen wilden. De moeder heeft diabetes en kon tijdens de zwangerschap en na de bevalling van [de minderjarige] haar insulinewaarden niet goed in de gaten houden. Voor een kind zorgen lukt hen ook niet. Beide ouders hebben twee oudere kinderen uit andere relaties voor wie ze niet konden zorgen. Al die kinderen zijn uithuisgeplaatst. De moeder kon onder andere de voeding voor haar oudste kindje niet goed doen. Het flesje was te heet of ze sloeg voedingen over waardoor haar kindje erg ondervoed was.
In het verslag van [J] (waar de moeder met [de minderjarige] 24 uur per dag was opgenomen) van 16 oktober 2019 staat dat de moeder het nog steeds niet goed kan doen met de flesvoeding.
- -
De moeder begrijpt adviezen over het verzorgen van [de minderjarige] niet of onthoudt ze niet, waardoor ze niet leert. In hetzelfde verslag van [J] staat ook dat ze doordat ze adviezen niet of verkeerd begrijpt, gefrustreerd wordt en er dan over in discussie gaat. Ook onthoudt ze niet hoe lang de flesjes in de magnetron opgewarmd moeten worden. Ze moet eigenlijk steeds weer geholpen worden bij dezelfde dingen.
- -
Heel belangrijk voor kinderen is dat de ouders sensitief (dat je goed aanvoelt wat je kindje wil of nodig heeft) en responsief (dat je wanneer je kindje huilt of op een andere manier je aandacht trekt daarop reageert) zijn. De ouders zijn dit niet voldoende. Ze moeten hierbij geholpen worden, maar de uitleg die zij dan krijgen zakt weer weg wanneer die hulp er niet is of het toezicht minder wordt.
- -
Ambulante hulpverlening bij de ouders thuis is voor de ouders niet genoeg. Er moet dag en nacht toezicht en hulp zijn om het voor [de minderjarige] bij de ouders thuis veilig genoeg te laten zijn en dat is niet haalbaar. Maar ook bij 24-uurs zorg, wat er bij [J] is geweest, bleek [de minderjarige] tekort te komen in zorg en aandacht.
5.5
Dit alles maakt dat het hof vindt dat de ouders niet voor [de minderjarige] kunnen zorgen en dat [de minderjarige] zal moeten opgroeien in het pleeggezin. Net als de raad vindt het hof dat het geen onwil is van de ouders, maar dat ze door hun verstandelijke beperkingen helaas niet in staat zijn goed genoeg voor [de minderjarige] te zorgen. Dat is voor de ouders heel verdrietig, maar het hof moet het belang van [de minderjarige] voorop stellen.
5.6
Het hof wil nog opmerken dat het duidelijk is dat de ouders veel van [de minderjarige] houden en erg bezorgd zijn over haar. Ze blijven natuurlijk wel de ouders van [de minderjarige] en dus belangrijk voor haar. Het zou mooi zijn als de ouders nu hun aandacht en moeite zouden steken in de omgang met [de minderjarige] . Het is fijn dat hun relatie weer goed gaat, dat de vader niet meer last heeft van agressie en dat ze op zoek zijn naar een woning. Ook voor [de minderjarige] is het belangrijk dat ze contact heeft en houdt met haar ouders en vooral dat dit een goed en rustig contact kan zijn.
6. De slotsom
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 augustus 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 17 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.